september-oktober 2022 | nr 5

Inhoud | jaargang 51, nummer 5 |
  • De rangorde van tribalismen (pp. 4-10).
  • De ‘Gantz-doctrine’ verklaart Palestijnse maatschappelijke organisaties de oorlog (p. 4-10).
  • In memoriam Martha Hovy (p. 5).
  • Hoe Palestijnen zich organiseren om Israelische agressie te weerstaan (pp. 14-15).
  • De gevangenis-intifada: steun aan Palestijnse administratief gedetineerden (pp. 16-20).
  • Zelfs dood blijft een Palestijnse martelaar een bedreiging die geneutraliseerd moet worden (pp. 21-23).
  • Wat drijft Mansour Abbas en Ra’am ? (pp. 24-26).
  • Israel in de greep van hardline religieus nationalisme (pp. 27-29).
  • Enquête: 60 procent joodse Israeli’s vóór afscheiding van Israelische Palestijnen (p. 30).
  • De verlegenheid in ‘het vredeskamp’ over Israelische apartheid (pp. 31-33).
  • Opnieuw leren schrijven (pp. 34-35).
  • De hitte van Abu Kays, de modder van Oemm Saad – een hommage aan Ghassan Kanafani, de verhalenverteller (pp. 36-38).
  • Een gedicht van Marwan Makhoul: Haifa (p. 39).

Redactioneel
groeiend verzet, escalerend geweld

Op 4 augustus tonen de internationale media de beelden van een bewapende Israelische drone die een wooncomplex in Gaza-Stad in het vizier heeft. Er volgt een explosie die een grote stofwolk veroorzaakt. Doelwit is een commandant van de Palestijnse verzetsorganisatie Islamitische Jihad. Hij komt bij de aanval om.

De beelden zijn aangeleverd door het Israelische Ministerie van Defensie. De boodschap is duidelijk: Kijk eens hoe wij met geavanceerde militaire technologie, van grote afstand en met precisie, een tegenstander kunnen uitschakelen – zonder ‘nevenschade’. Dat laatste klopt in elk geval niet, want behalve de commandant verloren ook enkele burgers het leven, anderen raakten gewond. Palestijnse en internationale mensenrechtenorganisaties kwalificeren de drone-aanval als een buitengerechtelijke executie.

De aanval op de commandant was onderdeel van een drie dagen durend Israelisch militair offensief, begin augustus, tegen Islamitische Jihad in de Strook van Gaza. Eerder was de toon tussen de organisatie en Israel verscherpt, nadat Israel op de Westelijke Jordaanoever een leider van Islamitische Jihad had gearresteerd. De driedaagse aanval was geen ‘vergelding’ voor een aanval van Islamitische Jihad. Deze had tot doel het weerstandsvermogen van Islamitische Jihad te verzwakken – en in het algemeen om Palestijnen met grof geweld te intimideren. De driedaagse aanval kostte 51 Palestijnen het leven – behalve strijders van Islamitische Jihad, vooral burgers onder wie 17 minderjarigen (de jongste 5 jaar oud).

Het verzet van Palestijnen groeit. Daarvoor zijn enkele oorzaken aan te wijzen. Zo doet de niet-aflatende kolonisatie van de Palestijnse leefomgeving zich steeds sterker voelen. Niet alleen door de voortgaande uitbreiding van joodse nederzettingen en ‘outposts’ en de daarmee gepaard gaande confiscatie van Palestijnse grond. Overwegend jonge radicale joodse kolonisten manifesteren  zich op het Palestijnse platteland steeds vaker agressief tegenover Palestijnen. De Israelische bezettingsmacht treedt daarbij niet tegen hen op – ja, de kolonisten lijken de stoottroepen te vormen in Israels politiek om een steeds grotere greep op delen van de Westelijk Jordaanoever te krijgen.

De agressie beperkt zich niet tot het Palestijnse platteland. Vorig jaar spitste deze zich toe op pogingen om Palestijnse wijken in geannexeerd Oost-Jerusalem door middel van huisuitzettingen te ‘verjoodsen’. Daarnaast zijn de provocaties van joods-nationalistische joden jegens de Haram al-Sharif – waar zich de Aqsa-Moskee en de Rotskoepel-Moskee bevinden – het afgelopen jaar in frequentie en omvang sterk toegenomen (eveneens jegens een ander islamitisch heiligdom, de Ibrahimi-Moskee in Al-Khalil/Hebron).

Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever staan daarmee aan toenemende belegering bloot en dit wordt als zodanig ook zo gevoeld, de Strook van Gaza is al bijna 20 jaar aan een algehele Israelische blokkade onderhevig.

Een perspectief op verbetering van de situatie is er niet. Van de kant van ‘de internationale gemeenschap’ zijn er af en toe kritische geluiden over de Israelische politiek jegens de Palestijnen te horen. De apartheidsstaat Israel – Israelische apartheid is inmiddels in rapporten door prominente Palestijnse, joods-Israelische en internationale mensenrechtenorganisaties uitvoerig gedocumenteerd – daadwerkelijk aanpakken, blijkt echter niet aan de orde. Integendeel. De Europese Unie haalde onlangs nog de betrekkingen met Israel aan, door overleg over verdere samenwerking op het hoogste niveau te hervatten. De Verenigde Staten betonen zich ook onder Joe Biden een warm pleitbezorger van zogeheten ‘normalisering’ van de betrekkingen van Israel met Arabische staten. Bij die politiek spelen de belangen van de Palestijnen geen rol.

Het diplomatieke mag voor veel Palestijnen ver van hun bed zijn, voor het reilen en zeilen van het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) geldt dat allerminst. Vanwege falend ‘binnenlands’ beleid en vooral vanwege de voortgaande ‘veiligheidscoördinatie’ met de Israelische bezettingsmacht is de positie van de PNA inmiddels zwaar onder druk komen te staan.

Het afgelopen jaar was er in het voorjaar al de wekenlange ‘Intifada van de Eenheid’, gericht tegen Israelische overheersing en onderdrukking  op de Westelijke Jordaanoever/Oost-Jerusalem, de Strook van Gaza én in Palestina’48/Israel. Sindsdien is de situatie alleen maar verder verslechterd.

Vanwege het ontbreken van politieke perspectieven heeft het verzet op de Westelijke Jordaanoever inmiddels opnieuw een gewapende dimensie gekregen. Daarbij moet de door FATAH-gedomineerde PNA constateren dat de ooit aan FATAH-gelieerde Aqsa Martelaren Brigade daarin een prominent aandeel heeft in groeiende samenwerking met Islamitische Jihad (zie het verband met de driedaagse aanval op Gaza). De ‘inlichtingendiensten’ van de PNA kunnen inmiddels nauwelijks nog praktische invulling geven aan de ‘veiligheidscoördinatie’ met Israel. Doen zij dat wel, dan stuiten ook zij op gewapend verzet van Palestijnse strijders – zoals in Nabloes en Jenin al het geval is geweest .

De Israelische bezettingsmacht probeert het gewapend verzet van Palestijnen te smoren. De afgelopen maanden vonden er vrijwel dagelijks invallen plaats van Israelische soldaten en agenten van undercover-eenheden die Palestijnse strijders proberen te liquideren door buitengerechtelijke executies. Inmiddels is de lijst shuhada (martelaren) lang – het zijn niet alleen gewapende strijders maar ook demonstrerende Palestijnen en omstanders. Sinds het begin van dit jaar zijn er al rond 150 Palestijnen door Israelisch geweld om het leven gekomen (van wie 51 in de Strook van Gaza). Het aantal administratief gedetineerden – detentie zonder veroordeling door een rechtbank – is tot rond 800 gestegen en er zijn zo’n 1500 Palestijnen gearresteerd. Tientallen Palestijnse politieke gevangenen zijn in hongerstaking gegaan …

Israel in de greep van hardline religieus nationalisme

Charles Enderlin

De invloedrijke rechtse ideoloog Yoram Hazony gelooft in de oppermacht van Joodse waarden. Dat beginsel is inmiddels in de Israelische wetgeving verankerd.

Op 1 november zullen in Israel voor de vijfde keer in iets meer dan drie jaar algemene verkiezingen worden gehouden. Opiniepeilingen bevestigen dat nationalistisch-rechts en zijn bondgenoten in religieus-zionistische partijen de wind in de zeilen hebben, vooral onder kiezers tussen 18 en 25 jaar.

Opiniepeilingen voorspellen een ruime meerderheid – 71 van de 120 Knesset-zetels – voor een coalitie met Benyamin Netanyahoe aan het hoofd. Binnen deze coalitie zullen de Religieus Zionistische Partij van Bezalel Smotrich en de partij Otzma Yehudit (Joodse Kracht) van Itamar Ben Gvir naar verwachting tussen de 11 en 14 zetels behalen.

Deze ontwikkeling is ten dele het gevolg van het feit dat de religieus-nationalistische ideologie zich inmiddels in delen van de Israelische samenleving heeft verankerd. Een van de belangrijkste voorstanders is de Israelische Amerikaan Yoram Hazony die deze ideologie heeft verspreid onder extreem-rechts in de Verenigde Staten en Europa. Zijn boek The Virtue of Nationalism trok de aandacht in conservatieve Amerikaanse kringen nadat het in september 2018 was gepubliceerd. Het werd een bestseller en werd in zo’n 20 talen vertaald. De versterking van het nationalisme met de Brexit-stemming in Groot-Brittannië en de verkiezingsoverwinning van Donald Trump in de Verenigde Staten inspireerde hem tot het schrijven van het boek. Hazony is zo een sleutelfiguur geworden voor veel ultranationalisten in de wereld en is wellicht de inspiratiebron geweest voor het buitenlands beleid dat bekend staat als de Trump-doctrine. Hij staat op goede voet met de Hongaarse president Viktor Orbán, die hem regelmatig citeert.

Afgezien van het antisemitisme en geactualiseerd voor de huidige tijd, bevat Hazony’s standpunt de meeste elementen van het integraal nationalisme zoals getheoretiseerd door de rechtse Franse denker Charles Maurras (die zei: ‘een echte nationalist plaatst zijn land boven alles’): verwerping van het universalisme, de Verlichtingsidealen en de beginselen van de Franse Revolutie. Hazony ziet de Europese Unie als de belichaming van een vorm van imperialisme dat het Heilige Roomse Rijk wil herscheppen en hij beschouwt Hitler eerder als een imperialist dan als een nationalist.

Kort na het verschijnen van zijn boek richtte Hazony in Washington de Edmund Burke Foundation op ter versterking van ‘de beginselen van nationaal conservatisme in westerse en andere democratische landen’. De in Ierland geboren Britse staatsman Edmund Burke was een vooraanstaand criticus van de Franse Revolutie en van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, beide van 1789. De medevoorzitter van de stichting, David Brog, is de voormalige uitvoerend directeur van de Amerikaanse organisatie Christians United for Israel, die beweert tien miljoen leden te hebben.

In juni 2022 heeft de Burke Stichting haar ideologie uiteengezet in een manifest, ‘Nationaal Conservatisme: Een beginselverklaring’. In de Inleiding staat: ‘Wij zien de traditie van onafhankelijke, zichzelf besturende naties als de basis voor het herstel van een juiste publieke oriëntatie ten opzichte van patriottisme en moed, eer en loyaliteit, religie en wijsheid, gemeente en gezin, man en vrouw, de sabbat en het heilige, en rede en rechtvaardigheid. Wij zijn conservatieven omdat wij dergelijke deugden als wezenlijk beschouwen voor de instandhouding van onze beschaving. En Artikel 4, ‘God en Openbare Religie’, luidt: ‘Waar een christelijke meerderheid bestaat, moet het openbare leven geworteld zijn in het christendom en zijn morele visie die moet worden erkend door de Staat en door andere instellingen, zowel openbaar als privé. Daarbij moeten joden en andere religieuze minderheden [opmerkelijk voor een zionist: joden een religieuze minderheid; red.] worden beschermd’.

De invloed van Meir Kahane

Hazony’s religieuze en ideologische reis begon als student aan Princeton University. Op een avond in 1984 kwam Meir Kahane daar een toespraak houden voor 250 joodse studenten. Kahane, de rabbijn die de extreem-rechtse Jewish Defense League (JDL) had opgericht, was in de Verenigde Staten schuldig bevonden aan terrorisme en in Israel verscheidene keren gevangen gezet wegens aanvallen op Palestijnen. In 1984 was hij net verkozen in de Knesset als onderdeel van een openlijk racistische lijst. Zijn toespraak opende Hazony’s ogen: ‘Wij waren gebiologeerd … Rabbi Kahane was de enige Joodse leider die zich ooit genoeg om ons leven bekommerde om daadwerkelijk langs te komen en ons te vertellen wat hij dacht dat we konden doen. Hij was de enige die scheen te begrijpen hoezeer wij een goede reden wilden hebben om Joods te blijven’.

Hazony, die dit vlak na de moord op Kahane in 1990 schreef, maakte duidelijk dat hij diens gewelddadige politieke opvattingen nooit onderschreef, maar hij nam wel Kahane’s neo-messiaanse theologie over: ‘Laten wij nooit vergeten dat wij naar het Land Israel zijn gekomen om een Joods, en niet een westers land op te bouwen. Het zijn de Joodse waarden die juist zijn, niet de westerse waarden (of de oosterse, zo men wil). Wat juist en waar is, moet niet worden bepaald door liberalisme of democratie of door progressieve kringen’.

Vijf jaar na de toespraak in Princeton verhuisde Hazony met zijn vrouw en vier kinderen naar de joodse nederzetting Eli op de centraal bezette Westelijke Jordaanoever. Terwijl hij werkte aan zijn proefschrift in politieke filosofie, begon hij te schrijven voor The Jerusalem Post, het belangrijkste Engelstalige dagblad van Israel, dat net was overgenomen door een Canadees persconcern en verder naar rechts was opgeschoven. David Bar-Ilan, de hoofdredacteur, vond dat de jonge joods-Amerikaanse kolonist goed schreef en stelde hem voor aan Benyamin Netanyahoe, de leider van Likoed.

Hazony hielp Netanyahoe’s A Place Among the Nations uit te geven, het boek dat het programma van de toekomstige premier uiteenzette. Het werd in 1993 in het Engels gepubliceerd en er volgde een Hebreeuwse versie in 1995. Hazony’s kenmerkende benadering van de geschiedenis viel daarin al te lezen. Bijvoorbeeld de bewering – zeer omstreden onder historici – dat het niet de Romeinen waren die de joden uit Palestina verdreven na de joodse opstand onder Bar Kochba in 135 AD, maar de Arabieren in 636, ofwel in de beginperiode van de Islam.

Een ander voorbeeld van hoe Hazony het boek heeft beïnvloed, wordt duidelijk wanneer Netanyahoe beweert (in de Hebreeuwse editie) dat ‘Israelisch-links misschien lijdt aan een chronische ziekte die het Joodse volk al een eeuw lang treft: het marxisme dat de Joods-linkse, extreem-linkse en communistische bewegingen in Oost-Europa heeft doordrenkt. Een aandoening die zou kunnen verklaren waarom sommige linkse joodse Israeli’s na de Juni-Oorlog van 1967 de veroverde Palestijnse gebieden wilden teruggeven.

Joods en democratisch

Met financiële steun van rijke Amerikanen die banden hebben met Netanyahoe, richtte Hazony in 1994 in Jeruzalem het Shalem Center op, een denktank die de ‘identiteitscrisis’ moest aanpakken waaraan ‘het hele Joodse volk lijdt’. In Nekouda, de spreekbuis van de joodse kolonistenbeweging, verklaarde hij: ‘Mijn levensdoel is aan te tonen dat het marxistisch-zionistische concept in Israel heeft gefaald. Niemand gelooft er meer in, en nu moeten wij vechten voor de toekomst van hoe we denken over het Joodse volk in zijn geheel en in Israel in het bijzonder’.

In The Jewish State: the Struggle for Israels Soul, dat zes jaar later verscheen, beweert Hazony te onthullen wat hij ziet als de grote samenzwering waarin ‘cultuurmakers het idee van de Joodse staat hebben afgezworen’. Het gaat terug tot de jaren 1920, schrijft hij, toen de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem werd opgericht door grote joodse intellectuelen, waaronder Judah Leon Magnes, een Amerikaanse Reform rabbijn, pacifist en tegenstander van nationalisme, en de filosoof Martin Buber, een voorstander van het bereiken van een overeenkomst met de Palestijnen en voorstander van een binationale staat. Hazony beschuldigt de historicus en filosoof Gershom Scholem, die een specialist was in Joodse mystiek, van het begaan van een misdaad door er bij de zionistische leiders op aan te dringen de messianistische tendensen van hun beweging te neutraliseren. Volgens Hazony werd hierdoor ‘de Joodse basis van het zionisme systematisch ontdaan van politieke pretenties’.

Hazony neemt ook Asa Kasher, filosoof aan de Universiteit van Tel Aviv, op de korrel vanwege zijn definitie van ‘een Joodse en democratische staat’: ‘Een Joodse staat’ in de volle betekenis van het woord is een staat waarin de sociale kleuring de duidelijke uitdrukking vindt van … de joodse identiteit van zijn burgers. In een ‘Joodse en democratische’ staat komt deze kleuring niet tot stand door dwang, noch door de wet, maar veeleer door de toename van de vrije keuzes van de burgers. Waarop Hazony antwoordt: ‘Kasher beweert dat een ‘Joodse en democratische’ staat een staat is waarin de mensen Joods zijn en de staat een universalistische democratie is. Met andere woorden, een ‘Joodse en democratische staat’ is een niet-Joodse staat’. Volgens deze logica zou het democratische beginsel dus tot ont-joodsing van Israel leiden.

Hazonys lijst van vijanden van zijn visie op Israel is lang. Bovenaan die lijst staan de rechters van het Hooggerechtshof en zijn voormalige president, Aharon Barak, die toezicht hield op de grondwetshervorming en Israels waarden als Joodse staat definieerde als ‘universele waarden die de leden van een democratische samenleving gemeen hebben’. Hazony bekritiseert ook Israels vooraanstaande schrijvers omdat zij het concept van een Joodse staat zelf verwerpen. Onder hen zijn wijlen Amos Oz, die het nationalisme beschouwde als de vloek van de mensheid, en wijlen A.B. Yehoshua, die betoogde dat Israel als een normaal land moet worden behandeld. Ook de schrijver David Grossmann, die ‘ernstig tracht de Israeli’s te leren dat juist zwakte de deugd baart [en] het omhelzen ervan het fundament afbreekt waarop het hele bouwwerk van de Joodse staat rust’.

Hazony is, door zijn banden met de Republikeinen en joods-rechts in de Verenigde Staten, een centraal element van het religieus zionistische ideologische ecosysteem van messiaanse rabbijnen en ultranationalistische organisaties dat zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld. Het Tikvah Fonds, opgericht in 1998, financiert de meeste van hen met giften van rijke joodse Amerikanen. Het Kohelet Policy Forum, opgericht in 2012, is een religieus-zionistische denktank die, volgens het dagblad Haaretz, stilletjes de Knesset bestuurt. Haar lobbywerk heeft ertoe bijgedragen dat er in juli 2018 een discriminerende nieuwe Basiswet [de Wet op de Joodse Natie-Staat] is aangenomen. Daarin staat: ‘De Staat Israel is de natiestaat van het Joodse Volk waarin het zijn natuurlijke, culturele, religieuze en historische recht op zelfbeschikking realiseert. De verwezenlijking van het recht op nationale zelfbeschikking in de Staat Israel is exclusief voor het Joodse Volk …. De Staat beschouwt de ontwikkeling van joodse nederzettingen als een nationale waarde, en zal handelen om de vestiging en consolidatie ervan aan te moedigen en te bevorderen’. Vierentwintig jaar nadat hij het Shalem Centrum oprichtte, zijn de ideeën van Yoram Hazony in de wet van het land verankerd.

bron: Le Monde Diplomatique (Parijs), september 2022

Charles Enderlin is journalist en de auteur van De notre correspondant à Jérusalem: Le journalisme comme identité; Parijs: Seuil, 2021; 352 pp.

vertaling : Teun Bots

Wat drijft Mansour Abbas en Ra’am ?

Naif Abu Sharkia

De politieke partij Verenigde Arabische Lijst (Ra’am) en haar voorzitter, Knesset-lid Mansour Abbas, zijn onlangs onder vuur komen te liggen van de leider van HAMAS in Gaza-Stad, Yahya Sinwar, en van andere Palestijnse leiders vanwege hun steun aan Israels regeringscoalitie. Vooral in het licht van het geweld in Jeruzalems Al-Aqsa Moskee in de afgelopen maand.

[Dit artikel is geschreven kort vóór de val van de coalitieregering van Naftali Bennet; op 1 november zullen er vervroegde algemene verkiezingen gehouden worden; red.]

Dit is niet de eerste keer dat Ra’am en Knesset-lid (MK) Abbas scherpe kritiek te verduren krijgen vanwege hun steun aan de regering. De partij heeft zich echter op het standpunt gesteld – in lijn met de pragmatische aanpak van de zuidelijke tak van Israels Islamitische Beweging waaruit zij is voortgekomen – dat zij door deelname aan de coalitieregering meer kan doen om de status van de Palestijnse bevolking in Israel te verbeteren, het beleid inzake het ‘Israelisch-Palestijnse conflict’ te beïnvloeden en problemen aan te pakken zoals de afnemende levenskwaliteit, de stijgende criminaliteit en discriminerende wetgeving. Hoewel de partij haar lidmaatschap van de coalitie tijdens de Ramadan heeft opgeschort als gevolg van het geweld tegen moslims op de Haram al-Sharif, heeft Ra’am besloten zich niet terug te trekken en de regering omver te werpen, ondanks de enorme druk die van binnenuit en van buitenaf op haar is uitgeoefend. De partij ziet dat haar aanwezigheid in de coalitie het Israelische beleid ten aanzien van Al-Aqsa afremt en nog tot tastbare verbeteringen voor de Palestijnse bevolking kan leiden.

Veranderingen in de Israelische politiek in de afgelopen jaren, waaronder de langdurige impasse die resulteerde in vier opeenvolgende verkiezingen in 2019-2021, hebben kleinere en minderheidspartijen zoals Ra’am een groter vermogen gegeven om de politieke agenda te beïnvloeden, wat de Islamitische Beweging ertoe heeft aangezet een nieuwe strategie te hanteren. Na jaren in de oppositie met beperkte invloed, besloot de partij toe te treden tot de regering en speelt nu de rol van kingmaker in een fragiele coalitie, waardoor zij de kans krijgt haar doelstellingen te bevorderen. Op langere termijn streeft MK Abbas naar een fundamentele verandering die de spelregels tussen de Palestijnse en de joodse bevolking zal veranderen. Men is zich er terdege van bewust dat dit een grote mentaliteitsverandering zal vergen en dat het lang kan duren om die door te voeren. Meer onmiddellijk werkt de partij aan de aanpak van enkele van de dringende problemen waarmee de Palestijnse samenleving wordt geconfronteerd – zoals geweld, armoede, werkloosheid, gebrek aan huisvesting, de zogeheten ‘niet-erkende dorpen’ [dorpen van bedoeïen in de Negev/Naqab] en het tekort aan elektriciteit – en aan resultaten voor haar electorale basis. Tot dusver zijn haar resultaten beperkt gebleven en de kritiek van haar tegenstanders binnen de Israelische Palestijnse bevolking blijft groeien. Of Ra’am in staat zal zijn de huidige strategie voort te zetten, valt nog te bezien en daarbij zal veel afhangen van de bereidheid van zijn coalitiepartners om haar te helpen zijn doelstellingen te bereiken.

principes en pragmatisme

De zuidelijke tak van Israels Islamitische Beweging hamert al lang op de noodzaak van een pragmatische aanpak die de status van de Palestijnse inwoners verbetert en tegelijk hun nationale en religieuze identiteit beschermt en een rechtvaardige oplossing voor het ‘Israelisch-Palestijnse conflict’ bewerkstelligt. Deze lijn werd geformuleerd door de oprichters van de zuidelijke tak, sheikh Abdullah Nimer Darwish en zijn collega’s, die eind jaren zeventig de religieus-oppositionele benadering van de Staat Israel loslieten en kozen voor een gematigde religieuze benadering die bekend staat als wasatiyyah (‘midden’, ‘gematigd’ in het Arabisch). Gericht op het verheffen van een gulden middenweg in de zin van evenwicht en het vermijden van extremen, probeert deze benadering de spanning tussen het bevorderen van burgerlijke en nationale kwesties op een pragmatische, realistische en geweldloze manier aan te pakken. Sinds de oprichting van Ra’am en de kandidaatstelling voor de Knesset in 1996 heeft de zuidelijke tak zich geïntegreerd in de staatsinstellingen en zich ingezet voor de bevordering van het Palestijnse moslim-bevolkingsdeel in Israel – een besluit dat ertoe heeft geleid dat de Israelische Islamitische Beweging in twee delen uiteen is gevallen, waarbij de noordelijke tak haar nieuw oriëntatie heeft afgewezen.

De grondbeginselen die door de oprichters van de beweging werden geformuleerd, kwamen voort uit een diep religieus wereldbeeld. Ten eerste heeft de moslimgemeenschap in Israel de verantwoordelijkheid om haar traditionele religieuze identiteit te behouden, terwijl zij ook discretie, verantwoordelijkheid en onafhankelijkheid moet uitoefenen. Sheikh Darwish maakte weliswaar deel uit van de Moslim Broederschap, maar waakte ervoor onafhankelijk beslissingen te nemen. Als gevolg daarvan volgt de zuidelijke tak van Israels Islamitische Beweging een onafhankelijke religieuze lijn en vertrouwt niet zo sterk op de perspectieven en uitspraken van de Moslim Broederschap – in tegenstelling tot HAMAS of de noordelijke tak.

Ten tweede prevaleert voor de zuidelijke tak de heiligheid van het leven boven de heiligheid van de grond. Daarom heeft zij het gewelddadig verzet opgegeven en zich gericht op verbetering van de levensomstandigheden van de Palestijnse bewoners. Zij bevordert liefdadigheidsactiviteiten voor Palestijnen in de Strook van Gaza en op de Westelijke Jordaanoever; heeft religieuze, politieke, sociale, culturele en artistieke verenigingen opgericht; en heeft onderhandelingen tussen Israel en de Palestijnen gesteund – zelfs toen Israelische regeringen onderhandelden om het joodse karakter van Israel vast te leggen. De leiders van de beweging hopen dat zij, door deel te nemen aan de regeringscoalitie, het beleid inzake het ‘Israelisch-Palestijnse conflict’ zodanig kunnen beïnvloeden, dat schade en geweld worden beperkt.

Ten derde zet de zuidelijke tak zich in voor het welzijn van de diverse gemeenschappen in het land, met behoud van de religieuze en traditionele waarden, ondanks het voortdurende nationaal-religieuze conflict. Zo steunde zij de oprichting van Ra’am en haar deelname aan de Knesset om de Palestijnse bevolking op weg te helpen naar volwaardig en gelijkwaardig burgerschap. De huidige generatie leiders moet deze beginselen aanpassen aan de huidige context en ze omzetten in strategieën die de Palestijnse moslimgemeenschap in Israel vooruithelpen, door deelname aan de regeringscoalitie. Hoewel de verklaringen van MK Abbas eind 2021 over de noodzaak om de realiteit van het Joodse karakter van de Staat Israel te erkennen, een krachtige media- en politieke storm veroorzaakten, weerhoudt deze realiteit hem er niet van om te werken aan de verbetering van de status van het Palestijnse bevolkingsdeel. Het leiderschap van Ra’am is zich terdege bewust van de problemen die in de Palestijnse samenleving spelen en de destructieve gevolgen daarvan, en het is erop gericht te voorkomen dat deze nog groter worden. In tegenstelling tot MK Abbas, die het joodse karakter van Israel als een constante beschouwt totdat een joodse meerderheid anders beslist, denken velen in de leiding van de beweging er anders over en in het algemeen blijft de zuidelijke tak principieel tegen het joodse karakter van de staat, maar beschouwt het als een kwestie die moet worden aangepakt in combinatie met het bevorderen van de behoeften van het Palestijnse bevolkingsdeel.

een nieuwe aanpak

De laatste jaren heeft de leiding van de beweging begrepen dat samenwerking met andere Palestijnse spelers van de Gezamenlijke Lijst, die samenwerking met rechts georiënteerde partijen ideologisch afwijzen, de uitvoering van deze beginselen bemoeilijkt en soms zelfs schaadt. Daarom heeft de beweging besloten om in de aanloop naar de verkiezingen van maart 2021 op een aparte lijst te gaan staan om de problemen waarmee het Palestijnse bevolkingsdeel in Israel wordt geconfronteerd doeltreffender aan te pakken. Het gevoel dat er een dringende noodzaak was om te handelen werd versterkt door de verslechterende situatie van de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza te midden van de voortdurende bezetting, de politieke impasse en het beperkte vermogen van het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) en HAMAS om effectief te regeren of te reageren op de gevolgen van de Corona-pandemie en de economische crisis.

De leiding van de beweging erkende ook dat het bevorderen van de belangen van het Palestijnse bevolkingsdeel niet kan afhangen van de terugkeer van Israels centrum-links aan de macht, aangezien de kans daarop in de nabije toekomst klein is. Dit werd versterkt na de verkiezingen van 2019 toen de Gezamenlijke Lijst, waarvan Ra’am destijds nog deel uitmaakte, het ongehoorde besluit nam om een kandidaat voor het premierschap te steunen, door haar steun van buiten de coalitie aan te bieden. Toch wees de betreffende kandidaat, Benny Gantz, tevens de voorzitter van de centristische partij Blauw-Wit, het af, gezien de tegenstand van binnenuit zijn partij, en besloot zich alsnog aan te sluiten bij de door hem vurig bestreden Benjamin Netanyahoe. Voor het leiderschap van Ra’am maakte dit duidelijk dat de partij het politieke taboe tegen de oprichting van een coalitie met deelname van Palestijnse partijen moest aanvechten, en dat alleen rechtse partijen, traditioneel de grootste tegenstanders van hun deelname aan coalities, dat taboe kunnen doorbreken. Ra’am heeft ook begrepen dat zij bepaalde gemeenschappelijke belangen deelt met het Israelische rechtse blok, waartoe de ultra-orthodox religieuze (Haredi)  partijen behoren – vooral het behoud van de traditionele religieuze identiteit en de zorg voor achtergestelde bevolkingsgroepen.

Na de verkiezingen van maart 2020 kwam Ra’am door de kloof tussen de politieke blokken in een machtspositie, waardoor zij tijdens de coalitieonderhandelingen druk kon uitoefenen op de regering van Netanyahoe om de brandende kwesties van de Palestijnse samenleving aan te pakken. Ra’am richtte zich op het toenemende geweld en de status van ‘niet-erkende dorpen’, en kwam tot bepaalde afspraken met Netanyahoe, die de uitvoering ervan afhankelijk maakte van Ra’ams steun voor een regering onder zijn leiding. De contacten van Ra’am met Likoed en [nog rechtsere] Yamina hebben geleid tot ondersteunende verklaringen van rechtse leiders, waardoor de publieke legitimiteit van de samenwerking met de Palestijnse partijen sterk is vergroot, vooral onder rechtse kiezers. Velen zullen hiervan profiteren – niet alleen Ra’am, maar alle joods-zionistische partijen die ervoor kiezen een coalitie te vormen met de steun van een Palestijnse partij.

Een jaar na de steun aan de vorming van de zogenaamde ‘regering voor verandering’ is de leiding van de zuidelijke tak van de Islamitische Beweging vastbesloten om door te gaan, ondanks interne meningsverschillen en kritiek van tegenstanders binnen de Palestijnse samenleving en andere Palestijnse leiders –met name de PNA en een deel van de leiding van HAMAS. De partij beschouwt dit als een prijs die het betalen waard is, op voorwaarde dat het haar doelstellingen bevordert en bijdraagt tot bredere veranderingen.

wat komt er hierna ?

De eerste test voor Ra’ams nieuwe aanpak staat voor de deur en heeft betrekking op het vermogen van de regering om het plan van 50 miljoen NIS (15 miljard dollar) uit te voeren om Palestijnse gemeenschappen te ontwikkelen, ‘niet-erkende dorpen in de Negev/Naqab te erkennen en de criminaliteit terug te dringen. De goedkeuring van de elektriciteitswet, waardoor tienduizenden zonder vergunning gebouwde Palestijnse huizen kunnen worden aangesloten op elektriciteit en water, was bemoedigend. Toch neemt de kritiek op Ra’am onder het Israelisch-Palestijnse bevolkingsdeel snel toe. De partij is er niet in geslaagd op korte termijn voldoende resultaten te boeken om deze kritiek te pareren. Als haar joods-Israelische  partners willen dat de partij slaagt, zouden zij er goed aan doen haar te helpen haar doelstellingen te verwezenlijken.

In de toekomst is de inzet van Ra’am voor de integratieve strategie groot, niet in het minst omdat het jaren zal duren om de grote budgetten die zij heeft veiliggesteld uit te voeren, maar de partij kan nog tot de conclusie komen dat de aanpak heeft gefaald en van koers veranderen, vooral in verband met het regeringsbeleid ten aanzien van de Negev/Naqab of religieuze crises. De kiezersbasis van Ra’am woont daar, waardoor de legalisering van ‘niet-erkende dorpen’ en de stopzetting van de sloop van huizen en de aanplant van bomen door de regering politiek doorslaggevend zijn. Veelzeggend is dat de recente wet die de Palestijnse gezinshereniging blokkeert, de positie van Ra’am niet noemenswaardig heeft verzwakt, omdat die wet een bestaande realiteit verankert in plaats van die te verergeren. De diepe religieuze betrokkenheid van de zuidelijke beweging zou er ook toe kunnen leiden dat zij zich uit de coalitie terugtrekt als het gevoel bestaat dat de heiligheid van Al-Aqsa wordt geschonden – door grootschalige joodse erediensten, toegangsbeperkingen voor moslims, of grote schade aan het welzijn van Palestijnse Jeruzalembewoners die in de buurt wonen – of dat er beperkingen worden opgelegd aan de religieuze praktijk van moslims in Israel.

Ra’am heeft haar lidmaatschap van de coalitie tijdens de Ramadan opgeschort vanwege de schade die moslims bij Al-Aqsa is berokkend, toen de politie hun bewegingsvrijheid beperkte, traangas tegen hen gebruikte en hen arresteerde. Ra’am maakt deel uit van het Palestijnse volk en de moslimgemeenschap (ummah) en zet zich als zodanig sterk in voor hun belangen. Ra’am heeft uiteindelijk besloten de regering niet omver te werpen en heeft in plaats daarvan haar positie gebruikt om het Israelische beleid ten aanzien van Al-Aqsa te beïnvloeden. MK Abbas heeft nauwe gesprekken gevoerd met premier Naftali Bennett, minister van Buitenlandse Zaken Yair Lapid en de Jordaanse koning Abdullah II, die alle partijen bewust hebben gemaakt van elkaars behoeften, wat meer respect voor de moslimbelangen heeft opgeleverd. Zoals Ra’am het ziet, zou de schade voor moslimaanbidders groter zijn geweest als het buiten de coalitie om was gegaan. Zij geeft ook prioriteit aan het veiligstellen van belangrijke burgerlijke verworvenheden voor de volgende verkiezingen.

Het theologisch pragmatisme van de Islamitische Beweging motiveert MK Abbas en Ra’am om te werken aan een verbetering van de status van de Palestijnse bevolking en tegelijkertijd de complexiteit van het joodse karakter van de staat en discriminerende wetgeving en overheidsbeleid, waartegen de Islamitische Beweging zich verzet, aan te pakken. Deze aanpak is een uitdaging en biedt zowel risico’s als kansen, waardoor Ra’am een zorgvuldige en vastberaden strategie moet volgen. Ondanks de moeilijke gebeurtenissen van de afgelopen maand bij Al-Aqsa en de scherpe kritiek van HAMAS’ Sinwar en andere figuren, blijven de leiders van Ra’am vastbesloten hun eigen beslissingen te nemen. Zij blijven van mening dat zij de Israelische politiek op zinvolle wijze kunnen beïnvloeden om hun doelstellingen te bevorderen en zullen daarom waarschijnlijk de coalitie blijven steunen.

bron: Middle East Institute (Washington), 5 mei 2022

Naif Abu Sharkia is senior adviseur bij het Herbert Kelman Institute for Conflict Transformation en strategisch adviseur

vertaling: Rudi Cornelissen

De gevangenis-intifada: steun aan Palestijnse administratief gedetineerden

Basil Farraj

Administratieve detentie speelt een cruciale rol in de pogingen van het Israelische regime om een Palestijnse bundeling van krachten de kop in te drukken.

Basil Farraj, politiek analist van Al-Shabaka – The Palestinian Policy Network, toont hoe Palestijnse administratief gedetineerden zich voortdurend hebben verzet tegen deze politiek en een einde hebben geëist aan het wijdverbreide en willekeurige gebruik ervan. Hij doet aanbevelingen aan Palestijnse maatschappelijke organisaties, nationale belanghebbenden en solidariteitsgroepen voor steun aan de Palestijnse gevangenis-intifada die voortduurt.

Overzicht 

Het Israelische vestigings-koloniale regime voert al vele jaren een beleid van administratieve detentie als onderdeel van zijn tactiek om zo veel mogelijk Palestijnen gevangen te zetten. Dit beleid stelt Israel in staat om Palestijnen op elk willekeurig moment en voor onbepaalde tijd vast te houden, zonder aanklacht of proces. De wijdverbreide en willekeurige toepassing van deze methode stelt het Israelische regime in staat een Palestijnse sociale en politieke krachtenbundeling te criminaliseren en het Palestijnse verzet tegen geweld en onteigening te dwarsbomen – en dat alles door deze Palestijnen af te schilderen als een gevaar voor Israels ‘veiligheid’ en ‘openbare orde’.

Het gebruik van administratieve detentie door Israel dateert uit de begindagen van de gewelddadige bezetting. Gedetineerden hebben aldoor stopzetting ervan geëist, met als voornaamste reden de schade die het hen en hun families bezorgt. Op 1 januari 2022 lanceerden de bijna 500 administratief gedetineerden die toen in Israelische gevangenissen vastzaten, een gezamenlijke boycot van militaire rechtbanken en riepen zij advocaten op om geen rechtszittingen bij te wonen of deel te nemen aan gerechtelijke procedures die betrekking hadden op hun detentie. Deze boycot, die op 27 juni 2022 eindigde, maakt deel uit van de strijd die Palestijnen al tientallen jaren voeren tegen het Israelische detentiebeleid – onder meer door hongerstakingen, demonstraties tegen de gevangenisautoriteiten en bepaalde culturele uitingen in gevangenschap.

Deze beleidsnota geeft het Israelische gebruik van administratieve detentie tegen Palestijnen een historische en juridische context. Er wordt in uitgelegd hoe het beleid zich verhoudt tot het bredere functioneren van Israelische militaire rechtbanken en hun criminalisering van Palestijns activisme. Het bevat een analyse van de meest recente boycot van militaire rechtbanken door de gedetineerden en plaatst dit optreden binnen het bredere scala aan reacties van gedetineerden op de systematische schending van hun rechten door Israel. Hoewel de maandenlange boycot niet heeft geleid tot beëindiging van de praktijk van administratieve detentie, bleek eens te meer dat een verenigde actie van gedetineerden, activisten, advocaten, Palestijnse politieke leiders en gelieerde lokale en internationale maatschappelijke organisaties en mensenrechtenorganisaties, nodig is om het doel te realiseren.

Historische en juridische achtergrond van Israelische administratieve detentie

Wereldwijd kunnen regeringen personen die zij als een veiligheidsrisico beschouwen ‘administratief’ vasthouden en dit rechtvaardigen als het preventief afwenden van potentiële bedreigingen. Het internationaal humanitair recht en internationaal mensenrecht staan toe dat staten een beroep doen op deze maatregel krachtens strikt omschreven wetgeving en onder uitzonderlijke omstandigheden. Administratieve detentie wordt dus beschouwd als een extreme maatregel die onderworpen moet zijn aan strikte wettelijke bepalingen en toezichtmechanismen.

De artikelen 42 en 78 van de Vierde Conventie van Genève (1949) – die Israel in 1951 ratificeerde – staan het gebruik van administratieve maatregelen toe, waaronder administratieve detentie, maar alleen als dit absoluut noodzakelijk wordt geacht voor de veiligheid van de gevangennemer. Ook het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) – door Israel in 1991 geratificeerd – staat administratieve detentie uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden toe.

Een ingewikkeld wettelijk regime

Het gebruik van administratieve detentie in Palestina stamt uit de tijd van het Britse mandaat, toen de koloniale regering de zogeheten Defense (Emergency) Regulations uit 1945 goedkeurde, waardoor in Palestina de staat van beleg feitelijk intrad. De koloniale overheid mocht militaire rechtbanken oprichten indien zij dat nodig achtte. Bij haar oprichting in 1948 nam het Israelische vestigings-koloniale regime dit systeem over. In de loop der jaren heeft het wetten in het leven geroepen om de langdurige detentie van Palestijnen mogelijk te maken onder het voorwendsel van veiligheidshandhaving en openbare orde.

Momenteel gebruikt het Israelische regime drie verschillende wetten en orders om administratieve detentie in het gehele gekoloniseerde Palestina te rechtvaardigen en te vergemakkelijken:

  1. Militaire Order 1651, betreffende veiligheidsrichtlijnen [geconsolideerde versie], machtigt de commandant van de Israelische bezettingstroepen of door hem gemachtigde commandanten om administratieve-detentiebevelen uit te vaardigen tegen Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever voor een periode van maximaal zes maanden. Deze periode kan telkens worden verlengd. Bovendien is het de militaire rechter toegestaan bewijsmateriaal in afwezigheid van gedetineerden en hun raadsman in ontvangst te nemen, en dit niet openbaar te maken als de rechter ervan overtuigd is dat dit ‘de regionale veiligheid of openbare veiligheid kan schaden’, wat elke vorm van juridische verdediging onmogelijk maakt.
  2. De wet op internering van illegale combattanten stelt Israel in staat Palestijnen voor onbepaalde tijd in Gaza vast te houden. Het omschrijft een ‘illegale combattant’ als een persoon die geen recht heeft op de status van krijgsgevangene, en die betrokken is bij ‘vijandelijkheden’ tegen Israel, of lid is van een strijdgroep die betrokken is bij ‘vijandelijkheden’ tegen Israel. In tegenstelling tot militaire wetten die gelden voor bewoners van de Westelijke Jordaanoever en die de duur van elk detentiebevel specificeren, is de detentieduur van ‘illegale combattanten’ onbeperkt. Detentie eindigt alleen wanneer de Israelische minister van Defensie meent dat de omstandigheden die deze detentieduur rechtvaardigt, er niet meer zijn.

Volgens deze wet moeten gedetineerden uiterlijk veertien dagen na hun detentie voor een Israelische districtsrechtbank worden voorgeleid. Wanneer er een bevel wordt uitgevaardigd, moet de rechter dit om de zes maanden toetsen. Rechters zijn niet verplicht om bewijs te overleggen en de beraadslagingen worden gevoerd onder het voorwendsel van ‘geheim’ bewijsmateriaal dat niet openbaar kan worden gemaakt vanwege ‘veiligheidsoverwegingen’.

  1. De Emergency Power (Detentions) Law van 1979 geldt in Palestina’48 [Israel] en in Jeruzalem om Palestijnse inwoners van Jeruzalem en Palestijnse burgers van Israel gevangen te kunnen houden. Deze stelt de Israelische minister van Defensie in staat aanhoudingsbevelen uit te vaardigen voor hernieuwbare perioden van maximaal zes maanden, en wordt sinds de ‘Intifada van de Eenheid’ van 2021, waarbij de Palestijnen massaal de handen ineensloegen, in toenemende mate gebruikt.

Deze drie wetten en orders maken deel uit van de permanente juridische oorlog van het Israelische regime tegen Palestijnen in heel het gekoloniseerde Palestina. Ze breiden het werk uit van Israelische militaire rechtbanken, waar Palestijnen worden behandeld als bedreigingen die in toom moeten worden gehouden en die tot gevolg heeft dat hun levens doorlopend worden gecontroleerd en bewaakt en er steeds straffen dreigen. Anders dan de processen voor militaire rechtbanken stelt dit beleid Israel in staat Palestijnen op te sluiten door de noties van ‘veiligheid’ en handhaving van ‘openbare orde’ tot in den treure aan te halen, zonder bewijs te hoeven leveren of gedetineerden voor het gerecht te dagen. De wetten zijn bedoeld om Palestijnen te straffen voor hun inspanningen op het gebied van burgerschap en politiek, om hun verzet te frustreren door angst te zaaien en simpelweg door onderwerping.

Het willekeurige karakter van administratieve detentie blijkt uit het gebrek aan effectieve mechanismen voor gerechtelijk toezicht. Administratief gedetineerden hebben vaak gezegd dat zij pas werden vrijgelaten na toestemming van de Shin Bet, de Israelische binnenlandse inlichtingendienst. Israelische rechtbanken beweren dat detentiebevelen gerechtelijk worden beoordeeld. Administratief gedetineerden en hun advocaten wijzen telkens weer op de dominante rol die de Shin Bet speelt bij de vaststelling van detentieperiodes. Op deze manier is er een façade van gerechtelijk toezicht, terwijl Israel juridische gevechten kan omzeilen waardoor gedetineerden en hun advocaten geen werkelijke verdediging kunnen voeren – ook al gaan Israelische militaire rechtbanken altijd uit van een ‘schuldige’ Palestijn, die moet worden berecht en veroordeeld.

Dit blijkt wel uit de talrijke gevallen van Palestijnen die zijn overgebracht naar administratieve detentiecentra wanneer het de Israelische autoriteiten niet lukte om hen voor militaire rechtbanken aan te klagen. Zo werd de tachtigjarige Bashir Khairi in oktober 2021 gearresteerd en aanvankelijk met een hele lijst van aanklachten voor de militaire rechtbank van Ofer voorgeleid. Ruim een maand later, nadat de militaire rechtbank niet in staat was gebleken om hem aan te klagen, vaardigde de Israelische militaire Officier van Justitie een bevel tot administratieve detentie van zes maanden uit tegen Khairi, dat vervolgens nog een keer is verlengd.

Administratieve detentie in de praktijk

Volgens het Israelische regime is administratieve detentie noodzakelijk omwille van de openbare veiligheid. In de praktijk houdt Israel zich nooit aan de beperkingen waaraan het internationaal humanitair recht en de mensenrechten dit beleid onderwerpen. Het is eerder bedoeld om Palestijns burgerlijk en politiek activisme te dwarsbomen, het verzet de kop in te drukken en te proberen de gekoloniseerde bevolking angst in te boezemen. Administratieve detentie wordt, met andere woorden, nooit gebruikt als ‘preventieve’ maatregel in ‘uitzonderlijke’ omstandigheden: het is essentieel beleid dat langdurige schade toebrengt aan Palestijnse gedetineerden, hun families en Palestijnse burgerlijke en politieke instellingen in het algemeen.

Administratieve detentie is voor Israel niets anders dan psychologische oorlogsvoering. Deze onderwerpt gedetineerden en hun families in de allereerste plaats aan een voortdurende staat van onzekerheid. Aangezien administratieve detentiebevelen steeds kunnen worden verlengd, weten gedetineerden nooit helemaal zeker wanneer zij worden vrijgelaten. Vaak worden de aanhoudingen slechts enkele uren voor het verstrijken van de vorige periode verlengd. Een gedetineerde beschreef dit als de Griekse mythe van Sisyphus, waarin de hoofdpersoon met uiterste inspanning een rotsblok een berg op draagt maar altijd faalt op het moment dat hij de top bereikt en dus steeds opnieuw moet beginnen.

Het aantal Palestijnen in administratieve detentie wisselde door de jaren heen. Tijdens de Eerste Intifada [1987-1993] werden naar schatting in totaal 14.000 Palestijnen vastgehouden, terwijl tijdens de Tweede Intifada [2000- 2005] het aantal maandelijks gedetineerden schommelde tussen 700 en 1000. En tijdens de Intifada van de Eenheid van 2021 reageerde het Israelische regime met een massale inzet van het instrument van administratieve detentie in heel gekoloniseerd Palestina. Alleen al tegen eind 2021 had de Israelische militaire commandant op de Westelijke Jordaanoever 1595 administratieve-detentiebevelen uitgevaardigd, inclusief verlengingen van eerder uitgevaardigde bevelen tegen huidige Palestijnse gevangenen. Vandaag de dag worden van de 4700 Palestijnen in Israelische gevangenissen er 640 in administratieve detentie vastgehouden, onder wie kinderen, activisten en leden van maatschappelijke organisaties en van de Palestijnse Wetgevende Raad (PLC; het parlement van het Palestijns Nationaal Gezag, PNA).

Deze levende werkelijkheid van Palestijnse gedetineerden is een onderdeel van de permanente geweldscampagne die het Israelische regime tegen hen en hun families heeft gevoerd. Meer in het algemeen treft Israels wijdverbreide en willekeurige gebruik van administratieve detentie alle Palestijnen in het hele gekoloniseerde Palestina. Palestijnen leven van de rivier de Jordaan tot aan de Middellandse Zee in een realiteit waarin zij niet weten wanneer, waarom of hoe lang zij misschien gevangen worden gehouden.

Bestrijding van Israelische administratieve detentie

Zolang er administratieve detentie bestaat, hebben Palestijnse gedetineerden zich op allerlei manieren tegen dit beleid verzet. Gedurende de decennia van Israelische bezetting van 1967 hebben gedetineerden leiding gegeven aan protesten in gevangenissen, individuele of collectieve hongerstakingen en boycots van militaire rechtbanken en hun gerechtelijke processen –  verzetsmethoden die vaak zijn beantwoord met gewelddadige strafmaatregelen.

Amnesty International heeft gedocumenteerd dat Palestijnse administratief gedetineerden al in februari 1989 in hongerstaking gingen in de Al-Naqab-gevangenis. Het verzet van de gedetineerden ging in de jaren negentig door. Na de ondertekening van de Oslo-Akkoorden in 1993, die een nieuw tijdperk van wijdverspreide administratieve detentie voor onbepaalde tijd inluidde, kondigden gedetineerden op 4 augustus 1996 de eerste boycot van militaire rechtbanken aan. Deze boycot duurde zes maanden zonder concrete veranderingen tot stand te brengen. In die periode verbrandden Palestijnse gedetineerden hun houten bedden en gevangenistenten uit protest tegen hun detentie.

Het Israelische gebruik van administratieve detentie nam toe tijdens de Tweede Intifada. Waren er in november 2001 nog 32 Palestijnse gedetineerden, dat aantal is in mei 2002 omhooggeschoten tot ruim 700. Tijdens de Tweede Intifada namen Palestijnse gedetineerden hun toevlucht tot allerlei soorten protesten, waaronder het verbranden van bedden en tenten, waarbij zij bevelen van de gevangenisautoriteiten trotseerden, weigerden de orders voor verlenging van hun detentie te aanvaarden en te ondertekenen, en op binnenplaatsen van gevangenissen demonstreerden. De gedetineerden waren verder betrokken bij boycots van militaire rechtbanken, hoewel die niet wijdverbreid waren en zelden langer dan drie maanden duurden.

In december 2011 begon de Palestijnse administratief gedetineerde Khader Adnan aan een hongerstaking: hij eiste zijn onmiddellijke vrijlating. De staking duurde 66 dagen, waarna er een akkoord werd bereikt om zijn detentie te beëindigen en hem op 17 april 2012 vrij te laten. Adnan werd echter ook in 2015 en 2018 gedetineerd en ging ook toen in hongerstaking. Tientallen administratief gedetineerden werden door zijn voorbeeld geïnspireerd. Zo begonnen op 24 april 2014 administratief gedetineerden een gezamenlijke hongerstaking die twee maanden duurde. De staking werd op 25 juni 2014 beëindigd zonder concessies van Israel en met alleen een toezegging om de dialoog voort te zetten over kwesties die verband houden met administratieve detentie. Nog altijd nemen gevangenen hun toevlucht tot hongerstakingen als middel om te protesteren tegen dit Israelische beleid.

Palestijnen discussiëren veelvuldig over de effectiviteit van individuele hongerstakingen in het licht van het bredere administratieve detentiebeleid. Het moet gezegd dat de kwestie en vooral de ernstige gevolgen van administratieve detentie op gedetineerden en hun families, internationaal de aandacht trekt. Bovendien verschuiven hongerstakingen met hun actie de politieke last naar Israel: het Israelische regime kan instemmen met vrijlating van administratief gedetineerden of het risico lopen op brede protesten wanneer de gezondheid van hongerstakers dramatisch verslechtert.

In het algemeen geven hongerstakingen en andere vormen van protest door administratief gedetineerden aan hoe belangrijk dit beleid is voor het Israelische regime. Ook al hebben deze tactieken er alleen maar voor gezorgd dat er individuele gevangenen zijn vrijgelaten, hun consequente gebruik en duur maken duidelijk hoe groot de kritische en strategisch symbolische rol is van administratief gevangenen in de bredere context van de Palestijnse strijd voor bevrijding.

‘Onze uitspraak is vrijheid’ 

In januari 2022 begonnen Palestijnse administratief gedetineerden met een gezamenlijke boycot van de militaire rechtbanken van Israel onder de leus: ‘Onze uitspraak is vrijheid. Nee tegen administratieve detentie.’ In een verklaring schetsten zij het willekeurige karakter van administratieve detentie-arrestaties en beschreven zij de fysieke en psychologische tol die deze praktijk van hen heeft geëist. Verder riepen zij op tot solidariteit en steun bij hun boycot van militaire rechtbanken die zij begonnen nadat zij op dood spoor waren beland in de onderhandelingen met de Shin Bet en de Israelische Gevangenisdienst.

De boycot gold voor Israelische militaire rechtbanken op alle niveaus: het was de bedoeling dat gedetineerden processen en hoorzittingen weigerden bij te wonen, en ook advocaten moesten rechtszittingen boycotten. De gedetineerden dreigden verder met een collectieve hongerstaking als de boycot er niet toe zou leiden dat Israel de eis om het beleid te beëindigen, inwilligde. Door deze escalerende initiatieven als onderdeel van een ‘massale verenigde verzetsbeweging’ te presenteren, bleek uit de verklaring dat de gedetineerden in de kracht van gezamenlijke actie geloofden.

De boycot kwam op een moment dat de Israelische Gevangenisdienst de beweging van gedetineerden probeerde te fragmenteren en tegen alle Palestijnse gevangenen een breed scala aan strafmaatregelen wilde nemen, als reactie op de roemruchte ontsnapping van zes gevangenen uit de Gilboa-gevangenis in september 2021. De boycot speelde zich af in een periode dat het Israelische regime administratieve detentie steeds vaker inzette tijdens de golf van verzet in het gekoloniseerde Palestina, die in mei 2021 begon.

De omvang en duur van de boycot onderstreepten hoezeer het detentie- en juridische beleid van het Israelische regime van invloed is op het leven van Palestijnen – of ze nu in gevangenschap zitten of niet. Het Israelische detentieregime reikt verder dan de grenzen van gevangenissen en verhoorkamers en heeft invloed op de levens van Palestijnen in heel Palestina, die ofwel familieleden in hechtenis hebben of zelf een detentie op willekeurige gronden te wachten staat.

De boycot van Israelische militaire rechtbanken door Palestijnse gevangenen in 2022 bevestigde dus dat de juridische structuren van het Israelische regime geen gerechtigheid kunnen bieden, omdat zij specifiek zijn bedacht om Palestijnen te schaden en te straffen, en om hun wil tot weerstand te breken. De boycot ondermijnde elk legitimiteitsgevoel dat Israelische militaire rechtbanken proberen hoog te houden en maakten eens te meer duidelijk dat er gezamenlijke actie nodig is om een einde te maken aan de praktijk van administratieve detentie.

Wat te doen

Nu de boycot van gevangenen in de eerste helft van 2022 zo sterk aan kracht heeft gewonnen, moeten de Palestijnen en hun bondgenoten de krachten bundelen om ervoor te zorgen dat administratieve detentie stopt. Palestijnse en internationale organisaties hebben dit geëist, met nadruk op het effect van deze praktijk op de Palestijnen in het algemeen. De betreffende organisaties zijn onder andere Amnesty International, Addameer, Human Rights and Prisoners’ Support Association en Defense for Children International – Palestine Section.

Maar er is meer nodig:

  • Het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) en de Commissie betreffende Zaken van Gedetineerden en Ex-Gedetineerden zouden de nadelige gevolgen van administratieve detentie voor Palestijnen nadrukkelijker onder de aandacht van de internationale gemeenschap moeten brengen. In alle internationale fora moeten zij  pleiten voor een einde aan dit beleid, onder meer door te eisen dat Israel verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn schendingen van de internationale mensenrechten die het zelf heeft geratificeerd.
  • Palestijnse maatschappelijke organisaties, waaronder organisaties die zich bezighouden met kwesties die verband houden met gevangenen, moeten steun blijven werven voor Palestijnse administratieve gedetineerden, zowel lokaal als internationaal. Het werk van de organisatie Addameer valt op door haar creatieve en aanhoudende campagnes tegen administratieve detentie die de complexe verwevenheid van het beleid met het functioneren van de Israelische militaire rechtbanken benadrukken.
  • In het hele gekoloniseerde Palestina moeten Palestijnen en hun bondgenoten actiever openbare evenementen en protesten organiseren ter ondersteuning van Palestijnse gevangenen, inclusief administratief gedetineerden.
  • De families van administratief gedetineerden moeten een werkcomité oprichten dat de solidariteitsinspanningen namens gedetineerden kan centraliseren. Deze stap, die een afspiegeling vormt van andere comités die in Palestina en internationaal zijn georganiseerd – bijvoorbeeld de moeders van de Plaza de Mayo in Argentinië – kan meer licht werpen op de bredere impact van het beleid op de Palestijnse samenleving.
  • Internationale Palestijnse solidariteitsgroepen moeten het detentiesysteem van het Israelische regime opnemen in hun BDS-campagnes (Boycot, Desinvesteren & Sancties). Deze campagnes moeten gericht zijn tegen alle bedrijven die profiteren van het Israelische detentiesysteem, waaronder Hewlett Packard Enterprise en G4S, dat momenteel eigendom is van Allied Universal. Zij zouden ook oproepen moeten versterken om het Deadly Exchange-programma tussen Israelische en Amerikaanse wetshandhavingsinstanties te beëindigen – de weerslag van dit programma is voelbaar in gevangenissen en detentiecentra in het hele gekoloniseerde Palestina.

bron: Al-Shabaka – The Palestinian Policy Network (Verenigde Staten), 2 augustus 2022

Basil Farraj houdt zich binnen Al-Shabaka bezig met beleid en is promovendus in antropologie en sociologie aan het Graduate Institute in Genève

vertaling: Carl Stellweg

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?