november-december 2019 | nr 6

Inhoud | jaargang 47, nummer 5 |
  • Het internationaal recht is glashelder – de joodse nederzettingen zijn illegaal ! (pp. 4-5).
  • Waarom ik de EU aanklaag vanwege handel met de joodse nederzettingen (pp. 6-7).
  • Het groeiende probleem van wapengeweld binnen de Palestijnse gemeenschap in Israel (pp. 8-9).
  • Een hernieuwd appèl op de Palestijnen in Israel (pp. 10-12).
  • Palestijnse mensenrechtenorganisatie eist een eind aan ‘woonbuurt-apartheid’ (p. 13).
  • Door ‘Arabieren’ een ‘existentiële bedreiging’ te noemen, roept Netanyahoe een angstaanjagende geschiedenis van etnisch geweld op (pp. 14-15).
  • Yael Berda: ‘niet veiligheid, maar segregatie is het doel van Israels vergunningensysteem’ (pp. 16-18).
  • Joseph Massad: de kern van het politieke zionisme is niet democratie maar kolonisatie (pp. 19-21).
  • ‘Transfer’ en verdrijving, als bepleit door vijf historische leiders van de zionistische beweging (de lijst is nog veel langer) (pp. 22-23).
  • Hoe Israelische artsen de martelpraktijken van Shin Bet mogelijk maken (pp.24-25).
  • Geen hoop, geen toekomst, alleen wraak (pp. 26-27).
  • Van wie is Jeruzalem ? (pp. 28-30).
  • Libanon – de aanleiding tot de protesten (pp. 31-33).
  • Waarom Palestijnen op hun hoede zijn voor deelname aan de protesten in Libanon (p. 34).
  • De pro-Israel-lobby in Frankrijk heeft antizionisme onverminderd in het vizier (pp. 35-37).
  • INDEX – jaargang 47 (2019) (pp. 38-39).
Redactioneel
Gaza 2020

In augustus 2012 publiceerde het UN Country Team (UNCT) een rapport, getiteld Gaza in 2020: a Liveable Place ?. Dat rapport bevatte een alarmerende boodschap: Gaza zal tegen 2020 voor de bewoners onleefbaar zijn, tenzij er met spoed actie wordt ondernomen om de basisinfrastructuur ingrijpend te verbeteren.

De basisinfrastructuur ‘worstelt om gelijke tred te houden met de groei van de bevolking’, aldus het UNCT. Op dat moment woonden er in Gaza 1,6 miljoen Palestijnen – in een gebied zo groot als 1,5 maal het Waddeneiland Texel en daarmee een van de dichtstbevolkte gebieden ter wereld. Tegen 2020 – zo berekende men – zouden dat er 2,1 miljoen zijn (wat ongeveer klopt). Driekwart van de inwoners van Gaza is vluchteling van 1948, dan wel een nakomeling van een vluchteling.

In het rapport werd onder meer gesteld, dat het gebied tegen 2020 het dubbele aantal scholen en 800 extra ziekenhuisbedden nodig had. Daarnaast schreeuwde het enorme woningtekort om een krachtdadige aanpak.

Zeer ernstig was voorts de voortgaande verontreiniging van de zogeheten aquifers – ondergrondse waterhoudende lagen. Deze vormen voor de bewoners de enige natuurlijke bron van zoet water. De verontreiniging bestond vooral uit zout zeewater – niet geschikt voor menselijke consumptie – dat de aquifers kon binnendringen omdat daaraan structureel teveel water werd onttrokken (joodse kolonisten hadden daarin na 1967 met hun intensieve landbouwactiviteiten een groot aandeel, maar met hun vertrek in 2005 behoorde dat tot het verleden).

Als gevolg van de algehele blokkade die sinds 2007 door Israel tegen Gaza is ingesteld – over land, via zee en via de lucht – vertoonde de economie een sterk neergaande spiraal met als gevolg onder meer een  ongekend hoog werkloosheidspercentages.

Veel families zaten daardoor zonder inkomen en werden om te kunnen overleven afhankelijk van UNRWA-voedselhulp.

Het UNCT-rapport verscheen drie jaar na het grootschalige militaire offensief van Israel tegen Gaza in december 2008-januari 2009. Daarbij was enorme schade aan de infrastructuur aangericht. In de jaren daarna volgden nog twee militaire offensieven: in november 2012 en de meest bloedige en verwoestende in juli-augustus 2014.

Het is duidelijk dat de problemen die in 2012 in het UNCT-rapport op een rij waren gezet door de combinatie van de verstikkende blokkade, de verwoestende militaire offensieven en de nog altijd sterke bevolkingsgroei alleen maar verder vergroot zijn.

Is Gaza – acht jaar na dato, aan de vooravond van 2020 – inderdaad te kwalificeren als een voor mensen onleefbaar gebied ? Elke deadline, zoals in 2012 door de VN genoemd, heeft vanzelfsprekend iets kunstmatigs en het is verder aan deskundigen om te beoordelen wat de stand van zaken is.

Dat neemt niet weg dat de indicatoren zonder meer een alarmerend beeld geven: zo is volgens waterexperts 97 procent van het drinkwater verontreinigd, zodanig dat er bij consumptie schadelijke gevolgen optreden en dit is de oorzaak van allerlei kwalen aan organen; omdat de economie plat ligt, is inmiddels 70 procent van de beroepsbevolking onder de 30 jaar werkloos; 80 procent van de bevolking is afhankelijk geworden van voedselhulp; ondervoeding is wijdverbreid met als gevolg geboorteafwijkingen, groeistoornissen en achterstand in intellectuele ontwikkeling; gezondheidscentra en ziekenhuizen draaien op halve kracht; medicijnen kunnen niet in voldoende mate ingevoerd worden en ernstig zieke patiënten niet buiten Gaza behandeld worden; slechts enkele uren per dag is er elektriciteit; rioleringssystemen werken niet of op halve kracht; velen – ouderen zowel als jongeren – kampen met ernstige mentale problemen als gevolg van het oorlogsgeweld, het zich opgesloten voelen (en dat feitelijk ook zijn) en het ontbreken van toekomstperspectieven.

Ook na 2012 is door VN-functionarissen dan wel door deskundigen herhaaldelijk op de dreigende – of de al bestaande – onleefbaarheid van Gaza gewezen.

Prominente wetenschappers zijn een stap verder gegaan door te stellen dat het door Israel aan Gaza opgelegde regime ‘genocidaal’ is (Haidar Eid – Universiteit van Gaza), dan wel dat het hier gaat om ‘incrementele genocide’kleine, geleidelijke stappen, waarvan genocide uiteindelijk het resultaat is (Ilan Pappé – voorheen Universiteit van Haifa, inmiddels Universiteit van Exeter).

Er is geen reden om aan te nemen dat het hier om onbedoelde effecten van de politiek van Israel jegens de Palestijnen gaat. Het omgekeerde is het geval. Het leven van de Palestijnen wordt hen eenvoudigweg onmogelijk gemaakt in de hoop dat zij naar elders zullen vertrekken. Dat zullen vooral de meest kansrijke – jong, hoog opgeleid – zijn. Daarvan is inmiddels dan ook sprake: volgens het Israelische dagblad Ha’aretz hebben in 2018 rond 35.000 inwoners van Gaza het gebied verlaten. Prominente Israelische politici – onder wie premier Benjamin Netanyahoe – verklaarden zich publiekelijk bereid om bij het vertrek behulpzaam te zijn (eenmalig gebruik van Israelische luchthavens).

De Israelische rechts-extremist Michael Ben-Ari – wiens partij Otzma Yehudit (Joodse Macht) aan de afgelopen Knesset-verkiezingsronden heeft deelgenomen – nam in dit verband geen blad voor de mond: ‘We want to resettle our enemies in their countries […] we’ll give them a bottle of mineral water and even a sandwich. We’ll find them countries of origin they can go to.’

Prominentere Israelische politici dan Ben-Ari hanteren dergelijke taal in het openbaar wijselijk niet. Onder elkaar zullen zij erover spreken in woorden van gelijke strekking (zie ook pp. 22-23 in dit nummer van Soemoed).

Het is politiek en moreel volstrekt onaanvaardbaar dat onze regering en onze politici geen stappen willen of durven te zetten die ertoe bijdragen dat aan het langjarige drama in Gaza zo snel mogelijk een eind komt.

Het internationaal recht is glashelder – de joodse nederzettingen zijn illegaal !

Richard Falk

In weerwil van de opstelling van de Amerikaanse regering, bestaat er geen twijfel dat de joodse nederzettingen in de sinds 1967 bezette Palestijnse gebieden volkenrechtelijk illegaal zijn.

De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Mike Pompeo, haalde deze week wereldwijd krantenkoppen met zijn aankondiging dat de Verenigde Staten hun standpunt inzake de joodse nederzettingen hadden gewijzigd en het bestaan ervan niet langer beschouwen als een schending van het internationaal recht.

In een van de stomste officiële verklaringen sinds tijden legde Pompeo uit dat ‘meningsverschillen over wat met het oog op het internationaal recht juist of onjuist is, geen vrede brengen’. In de eerste plaats is dit een stompzinnige uitspraak omdat er geen werkelijk meningsverschil bestaat over de onwettigheid van de joodse nederzettingen. Totdat de Verenigde Staten erover begonnen, was Israel de enige staat in de wereld die de wettigheid ervan verdedigde.

Het is juist de rol van het internationaal recht om het juiste gedrag van soevereine staten te reguleren – niet om vrede te sluiten door de het belang van wetten te ondermijnen, wat juist een aanmoediging is van het recht van de sterkste.

‘realiteit op de grond’

Wat betreft de rechtvaardiging voor de gewijzigde van positie nam Pompeo elke twijfel weg door toe te geven dat de Verenigde Staten daarmee ‘de realiteit ter plaatse erkenden’. Kortom, wetteloos gedrag kan wettig worden als het maar lang genoeg door geweld wordt afgedwongen – een logica die niet alleen het internationaal recht tart, maar ook in strijd is met de belangrijkste wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit het VN-Handvest.

Toegegeven, vooral op het gebied van vrede en veiligheid kan het internationaal recht enigszins dubbelzinnig zijn. Tegengestelde posities kunnen redelijkerwijs worden gehandhaafd, opgelost door een bevoegd tribunaal of door de tijd gehandhaafd.

De bouw van joodse nederzettingen op bezet Palestijns grondgebied is echter een voorbeeld van een kwestie waarvoor geen verantwoord argument kan worden aangevoerd ter ondersteuning van de wettigheid ervan.

De voortgaande kolonisatie van bezet Palestijns gebied is door goedgeïnformeerde waarnemers herhaaldelijk aangemerkt als [op de korte termijn; red.] het belangrijkste obstakel voor het totstandbrengen van vrede en het meest duidelijke voorbeeld van schaamteloze schending door Israel van het internationaal recht.

Heeft Washington Israel daarmee zijn zegen gegeven om in de toekomst te doen wat het wil met betrekking tot joodse nederzettingen – en trouwens op de gehele bezette Westelijke Jordaanoever ? Men is geneigd te denken dat nu het Witte Huis de annexatie door Israel van de Hoogvlakte van Golan heeft erkend, de Westelijke Jordaanoever er ook nog wel bij.

De duidelijkheid die het internationaal recht inzake de joodse nederzettingen biedt, vloeit deels voort uit het ongebruikelijke feit dat deze door de meest gezaghebbende bronnen ter zake formeel illegaal zijn verklaard. Diverse belangrijke voorbeelden onderstrepen de internationale consensus daarover.

consensus over illegaliteit

Ten eerste bepaalt Artikel 49 van de Vierde Conventie van Genève dat een bezettende mogendheid ‘delen van zijn eigen burgerbevolking niet zal deporteren of overbrengen naar het grondgebied dat zij bezet houdt’. Deze belangrijke bepaling van het internationaal humanitair recht wordt algemeen opgevat als een verbod op het vestigen van joodse kolonisten in enig deel van de bezette Palestijnse gebieden.

Zou Israel zich aan het internationaal recht conformeren, dan zou het de nederzettingenactiviteiten hebben moeten hebben staken en het bouwwerk dat sinds de Juni-Oorlog van 1967 is gebouwd, hebben moeten ontmantelen. In plaats daarvan is Israel in een versneld tempo blijven doorbouwen met het uiterst twijfelachtige argument dat joodse Israeli’s in Palestina moeten kunnen wonen waar zij maar willen.

Israel beschouwt het grondgebied van Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever waar de joodse nederzettingen zijn gebouwd ​daarbij niet als ‘bezet gebied’ in juridische zin en ziet het als deel van het ‘Beloofde Land’.

Ten tweede bevestigde het Internationaal Gerechtshof in Den Haag in 2004 de onwettigheid van de bouw van de joodse nederzettingen in bezet gebied – waarbij het Hof met een 14 tegen 1 uitspraak een zeer ongebruikelijke mate van eenheidsgezindheid toonde.

In zijn Advies wees het Hof erop dat de Muur, die toen al volop in aanbouw was, gebouwd werd met de bedoeling om het gebied met daarop 80 procent van de joodse kolonisten bij Israel te voegen, en het merkte daarbij op dat de joodse nederzettingen in strijd met het volkenrecht zijn gebouwd. Israel weigerde vervolgens zich iets aan deze duidelijke uitspraak gelegen te laten liggen en benadrukte het ‘adviserende’ karakter ervan.

Ten derde is door de VN-Veiligheidsraad in december 2016 Resolutie 2334 aangenomen, die met 14 stemmen vóór en 0 tegen oordeelde dat de joodse nederzettingen geen rechtsgeldigheid hadden. De Verenigde Staten [in de nadagen van president Barack Obama] onthielden zich daarbij van stemming – hetgeen opmerkelijk was. In de resolutie stond dat de joodse nederzettingen ‘een flagrante schending van het internationaal recht vormen, evenals een groot obstakel voor het bereiken van de twee staten-oplossing en een rechtvaardige, duurzame en alomvattende vrede’. Zij benadrukte precies het tegenovergestelde punt van dat van Pompeo.

geopolitieke betekenis

Geen enkele staat kan met zijn opstelling de juridische status van joodse nederzettingen beïnvloeden. Wat Pompeo verklaarde, was een wijziging van de politieke positie van de Amerikaanse regering. Juridisch was dit van geen enkele betekenis – geopolitiek natuurlijk wel.

De spin-room van Trump probeerde de wijziging van positie te minimaliseren door eraan te herinneren dat president Ronald Reagan ooit voor de vuist weg had opgemerkt, dat de joodse nederzettingen naar zijn mening niet illegaal waren – om er vervolgens aan toe te voegen, dat verdere uitbreiding ‘onnodig provocerend’ was.

Van groter belang was de briefwisseling van president George Bush jr. en de Israelische premier Ariel Sharon in 2004, waarin zij overeenkwamen dat in elke overeenkomst met de Palestijnen de joodse nederzettingenblokken langs de grens deel van Israel zouden gaan uitmaken. [die grens is de zogeheten Groene Lijn – de wapenstilstandslijn van 1949 tussen Israel en de Westelijke Jordaanoever die toen Jordaanse handen was gekomen; red.].

Nogmaals, een dergelijke afspraak was niet anders dan een geopolitiek schouderklopje voor Israel, maar ook dit had juridisch geen enkele betekenis. Het vormde slechts een duidelijke indicatie van wat Israel en de Verenigde Staten in toekomstige onderhandelingen met de Palestijnen als eis op tafel zouden leggen.

Wat de verklaring van Pompeo anders maakt, is de stellingname ten opzichte van andere controversiële Trump-bewegingen en de witwastaal, die voor Israel een stimulans vormt om door te gaan met annexeren. Het is het zoveelste voorbeeld dat Washington zijn boekje ver te buiten gaat.

laatste nagel in de doodskist

Het Palestijnse verzet blijft sterk, zoals de Grote Mars van Terugkeer langs de omheining tussen Gaza en Israel aangeeft. Voeg daarbij de door wereldwijde solidariteitsinitiatieven opgebouwde kracht – een realiteit die Israel onderkent en beantwoordt met het belasteren van zijn geweldloze tegenstanders als antisemieten.

De retoriek over de joodse nederzettingen past in het patroon dat door de regering Trump is geïntroduceerd: afwijzing van de internationale consensus over belangrijke kwesties met betrekking tot de rechten en plichten van staten.

De dieptepunten in dit patroon in de Palestijnse context zijn onder meer geweest het verplaatsen van de Amerikaanse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem, erkenning van de annexatie door Israel van de Syrische Hoogvlakte van Golan en het niet langer als illegaal bestempelen van de joodse nederzettingen in bezet Palestijns gebied.

Laatstgenoemde stap is in diplomatieke kringen veroordeeld als een laatste spijker in de doodskist van de [allang door de vele feiten aan de grond achterhaalde; red.] twee staten-oplossing. Daarmee wordt afgekoerst op één staat – met joodse dominantie en Palestijnse onderwerping in een politieke constellatie die steeds grotere overeenkomsten met een apartheidsregime zal vertonen.

Vormt dit alles het eindspel van de Palestijnse strijd ? Ik denk het niet. Palestijns verzet en de wereldwijde solidariteitsbeweging zullen de wereld een ander verhaal vertellen.

bron: Middle East Eye (Londen), 21 november 2019

Richard Falk is emeritus-hoogleraar Internationaal Recht en Internationale Betrekkingen aan de Princeton University (Princeton, New Jersey); van 2008-2014 was hij de Speciale Rapporteur van de VN inzake de situatie van de mensenrechten van de Palestijnen in de sinds 1967 bezette Palestijnse gebieden

vertaling: Jochem van Oosten

 

Waarom ik de EU aanklaag vanwege handel met de joodse nederzettingen

Tom Moerenhout

Ik maak deel uit van een groep van zeven mensen die de uitvoerende macht van de Europese Unie aanklagen wegens de handel met joodse nederzettingen in gebieden die militair bezet zijn.

Het lijkt misschien vreemd dat wij deze actie ondernemen rond dezelfde tijd dat de hoogste rechtbank van de EU oordeelde dat alle producten uit de joodse nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever en de Hoogvlakte van Golan nauwgezet moeten worden geëtiketteerd.

Toch moet worden benadrukt dat de EU ondanks dit vonnis nog steeds handel met joodse nederzettingen toestaat. Hiermee schenden de EU en haar regeringen hun verplichtingen krachtens het internationaal recht.

Handel drijven met joodse nederzettingen – die alle in strijd zijn met het Vierde Conventie van Genève – staat gelijk aan het verlenen van erkenning ervan. Het helpt bezettende machten ook om hun illegale nederzettingen te behouden en uit te breiden.

Sinds het vonnis van het Europese Gerechtshof dat eerder deze maand is gewezen, hebben de Verenigde Staten feitelijk goedkeuring aan de nederzettingenactiviteiten van Israel gegeven. De verklaring van de minister van Buitenlandse Zaken, Mike Pompeo, dat de Verenigde Staten de joodse nederzettingen niet als illegaal beschouwen, is op zichzelf een ernstige aanval op het internationale recht.

Het is daarom des te dringender dat de EU eindelijk een krachtig standpunt inneemt tegen de activiteiten van de joodse nederzettingen.

Deze activiteiten dragen bij tot een hele reeks schendingen van het internationaal recht.

Zij belemmeren de rechten van Palestijnen op zelfbeschikking. Zij omvatten het verwerven van grondgebied met geweld en het overbrengen van joodse burgers van Israel naar gebieden die onder militaire bezetting staan – wat per definitie een oorlogsmisdaad is.

En – door het handhaven van de dominantie van de ene etnische groep boven de andere – versterken zij een apartheidssysteem.

verplichting

Wanneer een staat systematisch het internationaal recht schendt – zoals Israel doet – hebben andere staten de plicht om de schendingen niet te erkennen of te ondersteunen.

De plichten van niet-erkenning en niet-hulpverlening zijn automatisch. Er is geen VN-resolutie vereist om staten te zeggen wat zij moeten doen.

Handel met de joodse nederzettingen is precies het soort maatregel dat de Europese Unie moet vermijden om deze taak te vervullen.

Zowel de Brusselse bureaucratie als de afzonderlijke regeringen in de EU moeten hun verantwoordelijkheid nemen.

De macht over het handelsbeleid is in handen van de uitvoerende macht van de EU, de Europese Commissie.

Maar elke EU-regering heeft de macht om de invoer van goederen uit de joodse nederzettingen te stoppen. Tot op heden heeft geen van de 28 regeringen in de EU die macht uitgeoefend.

Naast de weigering haar verantwoordelijkheden te nemen, heeft de EU geprobeerd zichzelf te beschermen tegen het afleggen van verantwoording.

De zeven mensen die de Europese Commissie nu aanklagen, doen dit omdat deze heeft geweigerd op te treden nadat wij de zaak eerder hebben aangevochten.

Daarbij hebben wij gebruik gemaakt van de mogelijkheid die bekend staat als het Europese burgerinitiatief, in een poging ervoor te zorgen dat de EU het internationaal recht handhaaft in haar handelsbeleid ten aanzien van bezettende mogendheden.

Het burgerinitiatief is door Brusselse ambtenaren gepresenteerd als een vorm van ‘participerende democratie’. Daarmee kunnen gewone burgers veranderingen aanbevelen op elk gebied waar de Europese Commissie wetgevende macht heeft.

tegenstrijdig

Ons initiatief is in juni bij de Europese Commissie ingediend.

Wij hebben er toen bij de Europese Commissie op aangedrongen haar handelsbeleid opnieuw te beoordelen. Wij voerden aan dat de Europese Commissie ervoor moet zorgen dat haar beleid in overeenstemming met het internationale recht is.

Zonder de nederzettingsactiviteiten van Israel expliciet te noemen, verdedigt dit initiatief principes die relevant zijn voor elk gebied in de wereld dat onder militaire bezetting staat. Deze beginselen zijn bijvoorbeeld ook van toepassing op de Westelijke Sahara, die door Marokko is bezet.

Wij wilden gewoon dat de EU het internationaal recht zou naleven. Het verbieden van goederen uit een gebied onder militaire bezetting, zou geen formele sanctie moeten zijn.

In september besloot de Europese Commissie ons initiatief niet eens te registreren.

In de brief waarin de registratie werd geweigerd, beweerde de Europese Commissie dat de door ons aan de orde gestelde problemen buiten haar mandaat vielen.

Deze uitspraak was niet alleen onjuist, maar ook  zeer merkwaardig.

Dit oordeel van de Europese Commissie was in tegenspraak met een standpunt dat zij in het recente verleden heeft ingenomen.

Toen het Ierse parlement, de Oireachtas, wetgeving besprak die gericht was op het verbieden van dergelijke goederen, stond de Europese Commissie er vorig jaar op, dat alleen zij de verantwoordelijkheid draagt ​​voor het handelsbeleid van de EU.

Zowel de Europese Commissie als de EU-regeringen hebben echter de collectieve verantwoordelijkheid om te garanderen dat het handelsbeleid het internationaal recht respecteert.

Op zijn minst kan de Europese Commissie een juridisch advies uitbrengen over de handel in producten afkomstig van de joodse nederzettingen en de EU-regeringen verzoeken om haar aanbevelingen op te volgen.

Ongetwijfeld heeft de Europese Commissie veel intelligente mensen in dienst, die zich volledig bewust zijn van de taken van de instelling volgens het internationale recht. Maar om politieke redenen – waarschijnlijk inclusief de invloed van professionele lobbyisten – zijn zij bereid om de illegale activiteiten van Israel door de vingers te zien.

De Europese Commissie weet dat een verbod op goederen uit de joodse nederzettingen noodzakelijk is. Dit is gesteld door juridische wetenschappers en door Michael Lynk, de Speciale Rapporteur van de VN voor de Mensenrechten op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza.

Ondanks alle beschikbare adviezen heeft de Europese Commissie geprobeerd Ierland te beletten goederen uit de joodse nederzetting te verbieden. De Europese Commissie staat geen echt toezicht toe.

In 2005 bereikte zij een ‘technische regeling’ met Israel over de kwestie hoe om te gaan met de handel in goederen van joodse nederzettingen.

Het team achter onze rechtszaak heeft om een ​​kopie van die deal gevraagd op basis van de EU-regels inzake de vrijheid van informatie. De Europese Commissie weigerde die aan ons te geven en verklaarde dat Israel heeft geëist dat de regeling geheim wordt gehouden.

Het is nauwelijks voor te stellen hoe schandelijk deze situatie is. De Europese Commissie – die het handelsbeleid voert voor een van ‘s werelds grootste handelsblokken – is er krachtig door Israel toe aangezet om een ​​regeling te beschermen, die noch openbaar noch legaal is.

De Europese Commissie heeft Israel herhaaldelijk opgeroepen zijn nederzettingsactiviteiten te staken. Door haar woorden geen kracht bij te zetten met daden, zorgt de uitvoerende macht van de EU ervoor dat de joodse nederzettingen Israel gedijen en groeien.

Die situatie is gevaarlijk en moet worden aangevochten. Daarom stappen wij naar de rechter.

bron: The Electronic Intifada (Chicago), 28 november 2019

Tom Moerenhout is hoogleraar International and Public Affairs aan de Columbia University in New York

vertaling: Rudi Cornelissen

 

De pro-Israel-lobby in Frankrijk heeft antizionisme onverminderd in het vizier

Dominique Vidal

Sinds Frankrijk begon het bijeendrijven van joden in de Vel d’Hiv te herdenken, is er nooit een Israelische premier uitgenodigd die herdenking bij te wonen [het wielerstadion Vélodrome d’Hiver was het Parijse equivalent van de Hollandse Schouwburg in Amsterdam, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog joden door de nazi’s verzameld werden, alvorens op transport naar vernietigingskampen in Duitsland en Polen gezonden te worden; red.].

En terecht: de Staat Israel bestond in 1942 niet en de yishuv – de joodse gemeenschap in Palestina – kon nauwelijks haar in gevaar verkerende Europese neven en nichten te hulp komen. De zojuist verkozen president van de Franse Republiek, Emmanuel Macron, begaf zich daarom op nieuw terrein door Benjamin Netanyahoe uit te nodigen de ceremonie op 16 juli 2017 in Parijs bij te wonen, waarbij hij hem met ‘Dear Bibi’ toesprak en verklaarde: ‘Wij zullen antizionisme geen ruimte geven, omdat dit de nieuwe verschijningsvorm van antisemitisme is.’

Deze uitspraak die een overtreding van de Franse wet – antisemitisme – doet samensmelten met een politieke opvatting – antizionisme – bood al diegenen die een dergelijke opvatting strafbaar willen stellen en elke kritiek op de Staat Israel in de kiem willen smoren, een gevaarlijke kans. Zal het hun na eerdere pogingen om de BDS-campagne [Boycot, Desinvesteren & Sancties] te criminaliseren gelukken om antizionisme vogelvrij te verklaren ?

anti-BDS

Enige weken later liet de voorzitter van de Vertegenwoordigende Raad van Joodse Instellingen in Frankrijk (Conseil Représentatif des Institutions Juives de France, CRIF), Francis Kalifat, op dit punt alle terughoudendheid varen:

Te verklaren dat antizionisme een nieuwe vorm is van antisemitisme, is het erkennen van een waarheid die de CRIF er al jaren probeert in te hameren, speciaal in onze strijd tegen BDS. Het is tijd om er niet langer omheen te draaien en te gaan nadenken hoe dit nieuwe antisemitisme te vervolgen. De Franse wetgeving die zeer volledig is als het gaat om de bestrijding van het ‘klassieke’ antisemitisme, beschikt nog niet over de wettelijke wapens om antizionisme aan te pakken.

En hij vervolgde met de eis dat de definitie van antisemitisme, zoals geformuleerd door de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA), ‘wordt getransponeerd naar het Franse wetgevingsarsenaal’. Merkwaardig genoeg maakt de definitie in kwestie geen melding van antizionisme. De IHRA-definitie van antisemitisme luidt als volgt:

Antisemitisme is een bepaalde visie op joden, die kan worden benoemd als jodenhaat. Uitingen van antisemitisme in woord en daad zijn gericht tegen joodse of niet-joodse personen en/of hun eigendom, tegen instituties en religieuze instellingen van de joodse gemeenschap.

Dit wordt gevolgd door enkele voorbeelden, bedoeld om te dienen als ‘illustratie’, waaronder dit voorbeeld:

Uitingen kunnen bestaan in het tot doelwit maken van de Staat Israel, opgevat als een joodse gemeenschap. Kritiek echter op Israel op gelijk niveau als die op een ander land, kan niet als antisemitisch worden opgevat.

In zijn Jaarrapport 2018 over de strijd tegen racisme sprak de Nationale Adviesraad voor de Mensenrechten (CNCDH) zich uit tegen deze interpretatie. Omdat ‘het niet te rijmen is met de Franse wetstraditie een dergelijke scheiding aan te brengen tussen verschillende vormen van racisme’ en omdat ‘het apart zetten van antisemitisme van andere vormen van racisme de doos van Pandora zou kunnen openen en andere groepen die worden getroffen door racisme zou kunnen stimuleren eveneens erkenning te eisen’: en omdat ‘het de universele en ondeelbare benadering van de strijd tegen racisme, die voorrang moet hebben, zou kunnen schaden’.

Maanden verstreken waarin er op dit punt niets gebeurde. Kalifat refereert regelmatig aan de uitspraak Macron, maar hij heeft deze nimmer herhaald. Zelfs op het jaarlijkse diner van de CRIF op 7 maart 2018 ‘vergat’ Macron zijn onzinnige bewering, hetgeen de voorzitter van de CRIF zeer irriteerde.

Bij de 76ste herdenking van het samenbrengen in de Vel d’Hiv viel hij de schrijver van dit artikel persoonlijk aan. ‘Ik wil Dominique Vidal die enkele dagen geleden een opiniestuk in [het Franse dagblad] Le Monde publiceerde waarin hij stelde dat antizionisme op generlei wijze gelijk staat aan antisemitisme maar eerder een denktrant is, laten weten dat zijn lezing van deze discussie binnen de joodse gemeenschap aan het begin van de 20e eeuw niet slechts een gevaarlijk anachronisme is, maar dat hij daarin een schuldige naïviteit aan de dag legt.’

Twee maanden eerder bleek uit een enquête ter gelegenheid van de 70e verjaardag van de stichting van de Staat Israel, uitgevoerd door het Institut Français Opinion Publique (IFOP), dat 57 procent van de Franse bevolking ‘een negatieve mening over Israel heeft’ en 69 procent ‘een negatieve mening over het zionisme’. Antisemitisme ? Een ander prominent onderzoeksinstituut, IPSOS, vond dat de achterban van de Franse Communistische Partij (PCF), La France Insoumise (FI) en radicaal links het meest kritisch tegenover de Staat Israel staat en tegelijk het felst tegen elke vorm van antisemitisme gekant is.

In februari van dit jaar hebben er in Frankrijk een reeks antisemitische incidenten plaatsgevonden: op 9 en 10 februari werd de tekst ‘Joden’ op de gevel van een Bagelstein-eetgelegenheid in Parijs gekalkt en zijn swastika’s op portretten van wijlen de filosofe Simone Weil op de Place d’Italie aangebracht; voorts zijn bomen bij het Ilan Halimi-gedenkteken in het Departement Essonne omgehakt [Ilan Halimi was een joodse jongeman, die in januari 2006 door een bende van zo’n twintig jongemannen gekidnapt, gemarteld en vermoord is; red.]; op 16 februari voegden enkele ‘Gele Hesjes’-demonstranten de filosoof Alain Finkelkraut beledigende woorden toe; en op 18 februari – op de dag van een demonstratie op de Place de la République waartoe uit protest tegen dit alles was opgeroepen – zijn op het joodse kerkhof Quatzenheim in de Elzas 80 graven geschonden.

In alle gevallen waren het eerder uitingen van symbolisch dan van fysiek geweld. Niettemin veroorzaakten zij een schok binnen de publieke opinie. Zeker nadat de minister van Binnenlandse Zaken, Christophe Castaner, had laten weten, dat anti-joodse incidenten in 2018 met 74 procent waren toegenomen. Daarbij vergat hij wel te vermelden dat het aantal van dergelijke incidenten de drie voorafgaande jaren aanzienlijk was gedaald, zodat antisemitische incidenten zich in 2018 feitelijk minder vaak hebben voorgedaan dan in 2015: 541 tegenover 851. De CRIF riep onmiddellijk op tot wetgeving ter bestrijding van antizionisme. Op 18 februari kondigde Sylvain Maillard – die behalve Parlementslid namens La République en Marche (de partij van Macron), tevens voorzitter is van een Studiegroep Antisemitisme en vice-president van de Groupe d’Amitié France-Israël –aan, dat hij daartoe een wetsontwerp had ingediend.

Deze poging de zaak via het Parlement te forceren, is vervolgens op felle tegenstand gestuit. Wetgevingsdeskundigen werden geraadpleegd en zij waarschuwden ervoor dat het bij wet strafbaar stellen van een politieke opvatting de Grondwetsraad [het equivalent van de Raad van State in Nederland – het hoogste rechtscollege; red.] niet zal passeren. Veel Parlementsleden weigerden dan ook zich voor deze kunstgreep te lenen en prominente politici als de minister van Onderwijs, Jean-Michel Blanqer, de minister van Justitie, Nicole Belloubey en de voorzitter van het Parlement, Richard Ferrand, spraken ieder een voorbehoud uit. In de media kregen kritische intellectuelen alle ruimte (het dagblad Le Monde vroeg de schrijver van dit artikel een bijdrage voor de opiniepagina te leveren – wat zeer uitzonderlijk is).

Israels ambassadrice mengt zich in het gekrakeel

Op 19 februari nam de spanning wat af. ‘Ik denk niet,’ zo liet Macron toen weten, ‘dat antizionisme strafbaar stellen hier de oplossing is.’

Parlementsvoorzitter Ferrand drukte zich stelliger uit: ‘Een wet invoeren die de indruk wekt dat het uiten van kritiek op de politiek van de Staat Israel zoiets is als een wetsovertreding, zal grote problemen veroorzaken en tot een eindeloze debatten aanleiding geven, die uiteindelijk schadelijk kunnen uitpakken voor de goede zaak waar het hier om gaat – de strijd tegen antisemitisme.’

Terwijl deze hernieuwde redelijkheid wijd en zijd instemming vond, twitterde Israels ambassadrice in Parijs, Aliza Ben Noun, een boze ‘toelichting’: ‘Er zijn geen gronden voor de stelling dat het woord “antizionisme” op kritiek op het beleid van de Israelische regering slaat. Antizionisme is niet de uiting van een politieke opvatting, maar een ontkenning van de legitieme nationale rechten van het Joodse Volk en derhalve (…) een vorm van antisemitisme (…). Een gif dat in al zijn verschijningsvormen moet worden veroordeeld.’

In ruil voor het mislopen wat betreft nieuwe wetgeving, gaf Macron de CRIF een troostprijs. Op 20 februari herhaalde hij op het jaarlijkse diner van de organisatie dat ‘antizionisme een van de moderne uitingsvormen van antisemitisme is’, en kondigde aan dat Frankrijk de definitie van antisemitisme, zoals die door de IHRA is aangenomen, in een wet zal vastleggen. Waarna hij meteen grenzen stelde aan de implementatie ervan:

Er is hier geen sprake van wijziging van het Wetboek van Strafrecht, en zeker niet van het verhinderen dat mensen die Israels beleid wensen te kritiseren, dat kunnen doen, neen (…) het gaat hier om specificatie en versterking van de activiteiten van onze wet handhavende instituties, onze magistraten, onze leraren, om hen beter in staat te stellen strijd te leveren tegen degenen die achter hun afwijzing van Israel hun ontkenning van het bestaansrecht van Israel verbergen.

een misser in het Parlement

Om erachter te komen wat de zin is van deze evenwicht beogende regelgeving, moeten wij kennis nemen van de inhoud van een interview in het Franse weekblad Le Point met Frédéric Potier, een prefect die aan het hoofd staat van de Inter-Ministeriele Delegatie inzake de strijd tegen racisme, antisemitisme en de haat tegen seksuele minderheden (anti-LGBT, Dilcrah).

Het nut van de definitie [van de IHRA] is dat deze verwijst naar de haat tegen Israel als collectiviteit, zelfs al behelst zij niet het woord antizionisme als zodanig. Dat stelt ons in staat een deel van antizionistische retoriek te kwalificeren als zijnde antisemitisch.

Maar hebben de gerechtshoven die juridische stap echt wel nodig? In juli kreeg een van de mannen die Finkelkraut had beledigd, op basis van bestaande wetten, twee maanden voorwaardelijk.

Israels onvoorwaardelijke fans verwachten daarentegen veel meer van de officiële erkenning van de IHRA-definitie, namelijk dat die het hun mogelijk zal maken iedereen te stalken, die kritiek uit op het beleid van Israel en die a fortiori oproept tot een boycot.

Na eerder nul op het rekest te hebben gekregen, is het project van Maillard nadien via de achterdeur opnieuw ingebracht. Zo diende hij op 20 mei in het Parlement een wetsontwerp in, dat de IHRA-definitie bevat. Antizionisme wordt daarbij in de tekst zelf niet genoemd … wel in het begeleidende memorandum met uitleg. En om de kwade trouw van zijn auteurs te laten zien, hebben zij het tweede deel van het memorandum dat aan kritiek op Israel is gewijd, geherformuleerd: ‘Kritiek op Israel vergelijkbaar met die tegen een ander land kan niet als antisemitisch worden beschouwd.’

Oorspronkelijk ingeroosterd op 29 mei, zou de behandeling van het betreffende wetsontwerp uiteindelijk voor onbepaalde tijd worden uitgesteld. In dit verband moet erop gewezen worden dat Maillard en zijn collega’s Meyer Habib en Claude Goasquen de dag daarvoor onaangekondigd een provocatieve bijeenkomst hadden georganiseerd, in de vorm van een gezamenlijke persconferentie in een groot Parijs hotel met Yossi Dogan, de leider van de joodse kolonisten in ‘Samaria’, zoals Israel het noordelijke deel van de Westelijke Jordaanoever aanduidt. Daarmee schoffeerden zij niet alleen het internationaal recht, maar ook het beleid van opeenvolgende Franse regeringen sinds 1967, die de kolonisatie van de in 1967 bezette Palestijnse gebieden steeds hebben veroordeeld. De video van de bijeenkomst illustreert het cynisme van degenen die de beschuldiging van antisemitisme misbruiken om de Franse Republiek zodanig onder druk te zetten, dat zij het beleid van Tel Aviv goedkeurt.

Kalifat zag uitstel van de behandeling van het wetsontwerp als verraad en was furieus: ‘Te strijden tegen de gesel van het antisemitisme onder het mom van antizionisme, vereist politieke moed’. Anders gezegd: parlementsvoorzitter Ferrand was een lafaard. ‘Erger nog,’ zo vervolgde hij, ‘het wetsontwerp kon nu in oktober worden behandeld, maar wel op voorwaarde dat het wordt herschreven, dat wil zeggen ontdaan van zijn inhoud !’ Daarop schreef hij een brief aan president Macron, waarin hij verlangde dat de resolutie nog vóór de herdenking van de bijeenkomst Vel d’Hiv zou worden aangenomen.

Nadat ook deze poging op niets was uitgelopen, wijzigden de CRIF-fanaten van tactiek: Zij probeerden nu ‘antizionisme’ en ‘haat tegen Israel’ onder te brengen in een wetsontwerp omtrent het internet, waarover in die dagen werd gedebatteerd. Maar op 3 juli verwierp het Parlement alle door hen ingediende amendementen op dit wetsontwerp. Voor Meyer Habib vormde dat aanleiding om zich in beledigende termen over zijn collega-Parlementsleden uit te laten: ‘Er wordt veel gepraat, maar er is niet veel actie. Bij sommige Parlementsleden is de haat tegen Israel instinctief, een kniereflex. De overigen ontbreekt het eenvoudigweg aan politieke moed.’ (Actualité juive, 4 juli 2019).

Daarop erkende de voorzitter van de CRIF zijn nederlaag:

De voorzitter van het Parlement en de meerderheid van de Parlementsleden die de president steunt, hebben gecapituleerd voor de druk die door de antizionistische en anti-Israel-lobby wordt uitgeoefend (die opzettelijk delegitimeren voor politieke kritiek aanziet) en voor het ongebreidelde activisme van pleitbezorgers van de criminele campagne om Israel te boycotten [BDS], die volledig straffeloos in ons land gedijt en inmiddels een alom bekend gevolg heeft: een stijging van het aantal antisemitische daden, aangejaagd door demonisering van, en haat tegen de Staat Israel.

Kalifat zal – wanneer zich een volgende gelegenheid voordoet – opnieuw opveren om te proberen het wetsontwerp van Maillard alsnog door het Parlement te krijgen.

bron: ORIENT XXI (Parijs), 2 oktober 2019

Dominique Vidal is journalist, historicus en auteur van Antisionisme=Antisémitisme ? Réponse à Emmanuel Macron; Parijs: Libertalia, 2018; 132 pp.

vertaling: Marianne van Ophuisen

POST SCRIPTUM

Het bovenstaande relaas is inmiddels door de ontwikkelingen ingehaald. Want op 3 december nam de Assemblée Nationale (het Franse Parlement) met 154 stemmen vóór, 74 tegen en 43 onthoudingen, alsnog een door Sylvain Maillard (afgevaardigde van de partij van Emmanuel Macron)  ingediende ‘IHRA-resolutie’ aan:

Resolutie ter bestrijding van het antisemitisme

[…]

Is van mening dat de werkdefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance [IHRA] het mogelijk maakt om zo exact mogelijk vast te stellen wat hedendaags antisemitisme is;

Overwegende dat deze een effectief hulpmiddel kan zijn bij de bestrijding van nieuwe, moderne vormen van antisemitisme, die uitingen van haat tegen de staat Israel omvatten, die uitsluitend berusten op de perceptie van de staat Israel als joodse collectiviteit;

Aanvaardt de werkdefinitie van antisemitisme zoals die door de International Holocaust Remembrance Alliance wordt gebruikt, als nuttig hulpmiddel bij opvoeding en onderwijs en ter ondersteuning van gerechtelijke en handhavende instanties bij hun streven naar een efficiënte en effectieve opsporing en vervolging van antisemitische aanvallen;

Nodigt de regering uit om deze [werkdefinitie] voor pedagogische doeleinden te verspreiden binnen de onderwijssector, onder wetshandhavers en binnen justitiële diensten.

Parijs, 3 december 2019

 

 

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?