mei-augustus 2018 | nr 3-4

Inhoud | jaargang 46, nummer 3-4 |
  • Gaza – ‘de Grote Mars van de Terugkeer’ (pp. 4-5).
  • Musta’ribeen – Israels agenten die zich als Palestijnen vermommen (pp. 6-7).
  • Op zoek naar de ziel van de Eerste Intifada – een interview met Mustafa Barghouti (pp.8-11).
  • Jongeren in Gaza ontdekken de kracht van het geschreven woord (pp. 12-13).
  • Film – Palestijnse kinderen in beeld (pp. 14-15).
  • Naila Ayesh – voorvrouw van de Eerste Intifada, over de op- en neergang van de vrouwenstrijd (pp. 16-18).
  • De toekomst van de Nakba (pp. 19-27).
  • Middenpagina: Gaza-flotilla in Amsterdam.
  • Boek – Salman Abu Sitta – de man die de wederopbouw van Palestina’s verwoeste dorpen aan het voorbereiden is (pp. 28-29).
  • Groen verzet in Palestina (pp. 30-32).
  • A’in al-Helweh – de kwetsbare ‘hoofdstad’ van de Palestijnse vluchtelingengemeenschap in Libanon (pp. 33-37).
  • Libanon geeft nieuwe cijfers vrij over het aantal Palestijnse vluchtelingen (pp. 38-39).
  • De misère van jonge Palestijnen in Libanon (pp. 40-41).
  • Wiens mensenrechten ? – hoe in Frankrijk de BDS-campagne wordt gecriminaliseerd (pp. 42-44).
  • Dublin steunt BDS – en laat Hewlett Packard vallen (pp. 45-46).
Redactioneel
De voortgaande Nakba

Dit jaar staan Palestijnen stil bij 70-jaar Nakba. De term verwijst naar de Catastrofe (Al-Nakba) van 1948, toen rond 750.000 Palestijnen (80 procent van het Palestijnse bevolkingsdeel) door zionistische strijdgroepen zijn verdreven van het grondgebied dat nadien de Staat Israel is gaan beslaan. De vluchtelingen zochten hun toevlucht op de Westelijke Jordaanoever, in de Strook van Gaza en in Arabische buurstaten – wachtend op de dag van terugkeer.

De Nakba is geen afgerond historisch gegeven – er is eerder sprake van een voortgaande Nakba. In dit nummer van Soemoed staat de Amerikaans-Palestijnse wetenschapper Joseph Massad daar uitgebreid bij stil, waarbij hij lijnen naar de nabije toekomst doortrekt. Want – zo stelt hij – opeenvolgende leiders van Israel hebben steeds weer stappen gezet om van de Nakba – de campagne van etnische zuivering – een onomkeerbare ontwikkeling te maken. Zo niet, dan vreesden (en vrezen) zij voor de toekomst van het zionistische koloniale project in Palestina.

In dit verband is door hen niet alleen de terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen naar hun oorspronkelijke woongebieden geblokkeerd (rond 500 ontvolkte Palestijnse woonoorden zijn na 1948 met de grond gelijk gemaakt). Ook de voortgaande kolonisatie van de Westelijke Jordaanoever en de Naqab (Negev) en de daarmee gepaard gaande verwoesting van de Palestijnse samenleving moeten in dit licht worden gezien. Zij slaan de bodem weg onder het terugdraaien van de Nakba – lees: rechtsherstel voor de Palestijnen.

Waar de verwoesting van Palestina zich voor de buitenwereld het meest zichtbaar manifesteert, is in de Strook van Gaza. Een serie verwoestende Israelische militaire offensieven, in combinatie met ruim tien jaar blokkade (in coördinatie met Egypte), hebben een ontwrichtende uitwerking gehad op de infrastructuur en op de economische activiteit daar. Zozeer, dat een VN-orgaan al in 2012 voorspelde dat Gaza – bij voortgezet beleid – in 2020 voor zijn twee miljoen inwoners – voor driekwart Nakba-vluchtelingen en hun nakomelingen – onleefbaar zal zijn.

Een groeiend aantal Palestijnen ziet voor zichzelf dan ook niet langer een toekomst in Gaza. Vooral hoger opgeleide jonge mensen willen weg (maar waarheen?). Ook dit is een dimensie van de voortgaande Nakba: maak de leefomstandigheden van Palestijnen onmogelijk en zij zullen uit Palestina wegtrekken. Wat eerder gewapenderhand is bewerkstelligd, gebeurt nu vooral met economische methoden.

Wat Israel betreft lijkt de ondergrens van zijn Gaza-politiek te liggen, daar waar er in PR-termen een boemerangeffect van zal uitgaan: beelden van massaal stervende Palestijnen vanwege een gebrek aan eigenlijk alles, dan wel als gevolg van besmettelijke ziekten.

Vrijwel geheel uit beeld, voltrekt zich in Palestijnse vluchtelingekampen in de Arabische buurstaten een soortgelijk drama. In dit nummer van Soemoed staan wij uitvoerig stil bij de situatie in het Palestijnse vluchtelingenkamp Ain al-Hilweh in Zuid-Libanon. Ook daar kunnen Palestijnen geen kant op (mede door discriminerende maatregelen van de Libanese autoriteiten). En ook hier geldt: maak hun het leven onmogelijk en zij zullen naar elders willen vertrekken – verder weg van Palestina.

Een aanzienlijk deel van de vluchtelingen uit Syrië is Palestijn. Objectief – maar blij voor al degenen die daardoor hebben kunnen overleven – dient hun vestiging in het Westen een Israelische agenda.

Palestijnen kunnen niet veel anders doen dan de aandacht van de wereld blijven vestigen op de uiterst moeilijke situatie waarin zij verkeren. De ‘Grote Mars van de Terugkeer’ is daarvan een voorbeeld. Beelden van de gewelddadige reactie van Israel daarop – op één dag alleen al zijn 60 demonstranten door Israelische scherpschutter afgeknald – zijn de wereld rondgegaan. Stappen tegen Israel vanwege deze zoveelste oorlogsmisdaad op rij zijn echter achterwege gebleven.

Vanwege het vooralsnog ontbreken van een hefboom naar de wereld, maakt deze uiting van geweldloos verzet voor betrokken Palestijnen levensgevaarlijk. De logica van de situatie in Gaza is echter dat dit laatste er voor velen niet meer toe doet: beter staande te sterven dan op de knieën te moeten leven. Bij het achterwege blijven van druk op Israel zullen er nog vele “Gaza’s” in het verschiet liggen – zo vrezen wij.

Israel waant zich oppermachtig – zeker met de ongelimiteerde steun van de regering-Trump in Washington. Het heeft het gebied van de Middellandse Zee tot aan de rivier de Jordaan stevig in handen en koloniseert gestaag verder. Maar Israel zit wel ‘opgescheept’ met een belangrijk gegeven: in bovengenoemd gebied wonen ongeveer evenveel joodse Israeli’s als Palestijnen (zes miljoen tegenover zes miljoen).

In die situatie zijn er twee opties: voortschrijdende Israelische apartheid – met meer repressief geweld à la Gaza en – wie zal het zeggen – opnieuw massale verdrijving van Palestijnen à la 1948 (eerder, tijdens een ernstige crisissituatie, waarschuwden Israelische intellectuelen voor deze mogelijkheid); ofwel het tot stand brengen van een democratisch bestel in Palestina op basis van gelijkheid en gelijkberechtiging tussen joodse Israeli’s en Palestijnen. Dat is waar het in het post-Oslo-tijdvak om zal draaien.

Voortschrijdende Israelische apartheid roept zo zijn tegenkrachten op – in Palestina en internationaal. Ondanks al zijn macht blijft Israel een kwetsbare staat die het van steun uit met name de Westerse wereld moet hebben.

Zonder druk van buitenaf op Israel zal er in Palestina van gelijkheid en gelijkberechtiging geen sprake zijn.

Op zoek naar de ziel van de Eerste Intifada – een interview met Mustafa Barghouti

Carl Stellweg

De arts en politicus Mustafa Barghouti (64) is de vader van het moderne Palestijnse burgeractivisme, een boegbeeld van het Palestijnse maatschappelijk middenveld. De Palestinian Medical Relief Society (PMRS) – een netwerk van medische hulpdiensten dat 35 jaar geleden mede door hem is opgericht – is een van de oudste Palestijnse NGO’s. Ruim 15 jaar geleden hielp hij de popular resistance – georganiseerd geweldloos verzet – opzetten. De resultaten? Die zijn er, ook al zijn zij niet altijd even zichtbaar. Over ‘het pessimisme van het intellect en het optimisme van de wil’, en de geest van de Eerste Intifada, die misschien weer uit de fles is.

Het is eind maart 2002, en bij de wegversperring voor de joodse nederzetting Beit El, even buiten Ramallah, is de wekelijkse confrontatie tussen Palestijnse betogers en Israelische bezettingstroepen zojuist afgelopen. Mijn 22-jarige gids en tolk Fatn is in de maag geraakt door een stalen kogel, hoewel noch zij, noch ik, die naast haar stond, met stenen of brandbommetjes had gegooid. Wel moesten wij achter een muurtje dekking zoeken voor Israelische sluipschutters. Na anderhalf uur is de hele vertoning weer voorbij en kuiert iedereen schijnbaar onbekommerd huiswaarts.

Fatn komt er vanaf met een forse blauwe plek. Terwijl zij het voor de rest van de dag rustig aandoet, bezoek ik Barghouti in zijn kantoor, dat enkele weken later bij een grootschalige militaire operatie  door Israelische soldaten aan barrels zal worden geslagen. En dat is veelzeggend, want in het heetst van de Tweede Intifada terwijl het aantal zelfmoordaanslagen rap toeneemt, propageert Barghouti geweldloos verzet en keurt hij zelfmoordaanslagen expliciet en openlijk af. Reden genoeg, zou je zeggen, voor de Israelische machthebbers om deze prominente arts en activist te ontzien, maar het tegendeel gebeurt. Door de jaren heen heeft Israel hem in het gunstigste geval genegeerd, in het ongunstigste geval opgepakt en mishandeld.

Maar misschien is dat toch minder vreemd dan het lijkt. Barghouti’s strategie zou, indien deze slaagt, de doodsteek voor de Israelische bezetting kunnen zijn. Zoals hij het zelf anno 2018 verwoordt: ‘Wat ik wil, is de bezetter voor een dilemma plaatsen, en zo diens zwakten blootleggen. Als in een schaakspel, waarbij je tegenstander verliest als hij passief blijft, maar ook verliest wanneer hij een zet doet.’

Voor wie het dan nog niet duidelijk is: Barghouti wil een massabeweging ontketenen, zo zei hij zestien jaar geleden al tegen mij in zijn kantoor. ‘Dat is op termijn het enige vruchtbare antwoord op de militaire krachtpatserij van Israel. Klink ik als Mahatma Gandhi? Tot je dienst.’

In 2005 nam Barghouti deel aan de presidentsverkiezingen als kandidaat van al-Mubadara (Palestijns Nationaal Initiatief). Zijn programmapunten: een eind maken aan de corrupte Palestijnse éénpartijstaat, een onafhankelijke rechterlijke macht installeren, de staatsbegroting saneren en een internationale conferentie organiseren, als opstap naar een alomvattende vrede in het Midden-Oosten. Mahmoud Abbas won de verkiezingen met 60 procent van de stemmen, Barghouti eindigde met 20 procent als tweede. Een verdienstelijk resultaat, maar tegelijkertijd teleurstellend, zeker wanneer in aanmerking wordt genomen dat er geen HAMAS-kandidaat meedeed. Barghouti was toen, net als nu, geloofwaardig, vrij van conventionele retoriek, onbevlekt, charmant en zelfverzekerd. In de Strook van Gaza – het meest ellendige stukje Palestina – werd hij naar eigen zeggen op handen gedragen. Dat hij dan toch op ruime achterstand eindigde, kwam volgens hem omdat hij in zijn campagne werd gedwarsboomd door het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) van Abbas, met steun van de Verenigde Staten en Israel, dat niet zat te wachten op integer Palestijns leiderschap.

Misschien durfden de Palestijnen het ook nog niet aan om met een onafhankelijke kandidaat als Barghouti in zee te gaan, omdat zijn institutionele machtsbasis te smal was, en het vertrouwen in de PNA nog niet geheel was geërodeerd.

Wanneer ik hem in 2013 opnieuw uitgebreid spreek, lijkt het door hem geïnitieerde vreedzame verzet nog immer geen vruchten te hebben afgeworpen. Toch heeft hij nog niets van zijn geestdrift verloren. Hij is vooral enthousiast over het recente initiatief Bab al-Shams: een tentenkamp, of ‘nederzetting’, die Palestijnse activisten op de Westelijke Jordaanoever hebben opgericht en die bliksemsnel door de Israelische autoriteiten hardhandig is ontruimd – Barghouti was erbij.  Kennelijk had Israel begrepen dat de actievoerders het een spiegel wilden voorhouden: want als hun nederzetting illegaal was, hoe zat dat dan met de Israelische nederzettingen? Hoe zat het dan met de spontane, door extremistische randfiguren gestichte joodse nederzettingen die volgens de Israelische overheid zélf illegaal waren? Die kregen toch elektriciteit en bescherming van het leger, of zij nu illegaal waren of niet.

Bab al-Shams, verkondigt Barghouti in 2013 plechtig, markeert een kentering in de lange geschiedenis van geweldloos Palestijns verzet. ‘Dat was tot nu toe vooral passief,’ zegt hij. ‘Israel heeft een doel: ons wegpesten. Ons antwoord is: Wij blijven, wij gaan nergens heen. In die zin is gewoon doorgaan met ons dagelijks leven, zo goed en zo kwaad als het kan, al een vorm van verzet. We hebben er zelfs een woord voor, zoals u wellicht weet: sumud (standvastigheid). Maar het is een onzichtbare vorm van verzet, en het is reactief, niet proactief. Met Bab al-Shams ligt het anders: wij nemen nu het voortouw. Wij plaatsen de Israëliërs voor een dilemma. Wij confronteren ze met hun eigen apartheid. Want een systeem van verschillende wetten en regels voor verschillende bevolkingsgroepen is niets anders dan apartheid.’

Er komen meer Bab al-Shams, maar deze sorteren niet het gewenste effect. Het Israelische leger ontruimt ze bliksemsnel en de aandacht van de media verpietert. Een normaal mens zou er gedemoraliseerd van raken, maar niet Barghouti.

Op 8 mei dit jaar – ofwel een week voor de jaarlijkse Nakba-herdenking – houdt hij, op uitnodiging van het Nederlands Palestina Komitee, in de Balie in Amsterdam voor een volle zaal een vlekkeloze presentatie, die op zich niet vrolijk stemt en toch energie verschaft door Barghouti’s besliste, onverzettelijke, maar nergens drammerige toon.

Het zionisme, vertelt hij een dag later tijdens een vraaggesprek in de ontbijtzaal van een hotel in Den Haag, is bezig schipbreuk te lijden. ‘In de eerste plaats is het plan om ons in significante aantallen weg te krijgen, volledig mislukt. Wij zijn er nog steeds en wij gaan niet weg. Daarnaast begint het zionisme extreem religieuze vormen aan te nemen. Het zal spoedig een stadium bereiken dat Israels bondgenoten zich daar niet meer mee kunnen identificeren. Voorts zal Israel zich steeds openlijker op apartheid moeten verlaten om de bezetting te kunnen volhouden. En wie kan apartheid verdedigen? De internationale gemeenschap zal die misschien nog een tijd verdragen, maar er niet langer voor in de bres springen. Israel is naar mijn mening nu al een volledige apartheidsstaat. Afhankelijk van waar ze wonen, lijden de Palestijnen er in diverse gradaties onder.’

U omschrijft Israelische apartheid als ‘veel erger’ dan de voormalige Zuid-Afrikaanse apartheid. Dat zal niet iedereen zomaar accepteren. De Israelische wetgeving is toch niet openlijk racistisch?

Dat de situatie erger is dan destijds in Zuid-Afrika, blijkt onder meer uit de aparte wegen voor joodse kolonisten en Palestijnen. Een gesegregeerd wegenstelsel bestond in Zuid-Afrika niet. Nog belangrijker is de landroof door Israel, de vernietiging van woningen. Ook daarvan was in Zuid-Afrika geen sprake. En wat die wetgeving betreft: die begint wel degelijk openlijk racistisch te worden. Zo is er in de Knesset een wet in eerste lezing aangenomen, die het joodse karakter van de staat prioriteit geeft boven democratie. En dan is er nog de wet die de vorming van uitsluitend joodse gemeenschappen mogelijk maakt.

Barghouti’s stelling wordt kort na het interview extra kracht bijgezet wanneer de Knesset weigert een door de partij Balad ingediend wetsvoorstel in behandeling te nemen, omdat het gelijke rechten voor alle inwoners van Israel bepleit. Een dergelijke wet zou het joodse karakter van de staat in gevaar brengen.

Volgens sommige commentatoren staat Israel op een tweesprong: het moet kiezen tussen een systeem met democratische trekken of een autoritaire bestuursvorm.

Ik denk dat de keuze al gemaakt is. Men geeft de voorkeur aan onversneden apartheid. En als je ze dan vraagt: waarom zijn jullie geen democratie? Dan zullen zij zeggen: omdat Arabische landen dat ook niet zijn. Dat is hun rechtvaardiging.

Is het echt al zo ver?

Ja. Een van de meest schokkende voorbeelden is de wet die is aangenomen om het geld dat de PNA uitkeert aan families van gesneuvelden en gevangenen, van hun belastingafdracht aan de PNA in te houden. Alle mainstream partijen steunden die wet, niet alleen Likoed en andere rechtse en extreem-rechtse partijen. In welke rechtstaat is zoiets mogelijk?

Volgens Israel gaat het om families van terroristen.

Dat is een schandelijke versimpeling en verdraaiing. Dat geld gaat voor een belangrijk deel naar martelaren, zoals zij in ons lexicon heten. Neem het geval van Mohammed Abu Khdeir. Zestien jaar, gekidnapt door joodse kolonisten, gedwongen benzine te drinken, in brand gestoken, vermoord. Zijn familie wordt financieel ondersteund. Heeft dat iets met steun aan terroristen te maken? Of de brandstichting door joodse kolonisten van de woning van het gezin Dawabsheh, met maar één overlevende. Vader, moeder en een kind van anderhalf kwamen om. En de ruim vijfhonderd kinderen die Israel doodde tijdens het grootschalige militaire offensief tegen Gaza in 2014: waren dat allemaal terroristen? En dan heb ik het nog niet over de parlementsleden en alle anderen die in administratieve detentie werden geplaatst, zonder aanklacht. Hoezo zou hun salaris niet mogen worden doorbetaald?

U legt sterk de nadruk op Palestijnse eenheid en refereert aan de eenheidsregering die korte tijd heeft bestaan na de verkiezingsoverwinning van HAMAS in 2006 en waarin u minister van Informatie was. Die regering werd het werken vrijwel onmogelijk gemaakt door sancties van Israel en zijn bondgenoten. Hoe kunt u dat laatste voorkomen als er een nieuwe eenheidsregering aantreedt?

Heel simpel: door de eenheid te bewaren. Als FATAH en HAMAS zich niet hadden overgegeven aan interne conflicten, dan had die regering het naar mijn mening overleefd. Israel had de PNA om zeep kunnen helpen, maar dan hadden wij een verenigd leiderschap kunnen vormen, dat veel belangrijker is dan de PNA. Uiteindelijk heeft Israel de PNA harder nodig dan wij, in verband met de zogeheten veiligheidscoördinatie. Wij moeten onze onderlinge vijandigheid zien te overwinnen, dat is het voornaamste.

Wat als Israel opnieuw gaat stoken, bijvoorbeeld door wapenleveranties aan FATAH toe te staan?

Ik ben van mening dat wij één front kunnen blijven vormen, omdat in alle Palestijnse facties het patriottisme groot is. Daarmee kunnen wij onze tegenstellingen overwinnen.

Toen ik een aantal jaren geleden op de Westelijke Jordaanoever was, proefde ik een grote berusting. Er was een gesubsidieerde consumptiemaatschappij ontstaan, die mensen had aangemoedigd zich in de schulden te steken. Er leek geen energie meer over te zijn voor verzet.

Weet ik, weet ik. Die consumptiemaatschappij creëren was bewust beleid. Maar wat de mensen die daarachter zaten vergeten, is dat één incident al die lethargie kan wegvagen. Zoals je vorig najaar hebt kunnen zien met die metaaldetectoren bij de Haram al-Sharif in Jeruzalem. Tienduizenden Palestijnen vergaten hun dagelijkse zorgen en kwamen hiertegen in opstand. Premier Netanyahoe moest de detectoren wel weghalen. Hij wist dat hij zich anders een opstand à la Tahrir op de hals zou halen. Palestijnse eenheid en vitaal verzet zijn dus wel degelijk mogelijk. Maar om een en ander blijvend te bewerkstelligen, hebben wij democratie nodig. Deze is de sleutel tot actieve politieke betrokkenheid van vooral jonge mensen. Democratie is een van de beste instrumenten om de strijd voor onze vrijheid aan te gaan.

Makkelijker gezegd dan gedaan.

Ik weet dat niet iedereen in onze eigen gelederen op democratie zit te wachten, maar aan de andere kant denk ik dat het systeem in zijn huidige vorm niet lang meer kan standhouden. Komen er geen verkiezingen, dan stort dat systeem in. De PNA zal verworden tot een veiligheidscollaborateur pur sang. Dat is ook wat Israel wil, maar dat is een riskante strategie. De PNA zal het laatste restje legitimiteit verliezen. Toen de Israeli’s van Arafat te veel een politieagent wilden maken, begon hij een opstand.

Is het geen goed idee de veiligheidssamenwerking nu al op te zeggen?

Absoluut, en een besluit daartoe is eerder al in de Centrale Raad van de PLO genomen, maar het wordt niet uitgevoerd. Spijtig, want het is inderdaad een uitstekend idee om Israel volledig te laten opdraaien voor de kosten van de bezetting. Na de ondertekening van de Oslo-Akkoorden in 1993 nam de internationale gemeenschap ruim de helft van de begroting van de PNA voor haar rekening. Gaandeweg werd het Palestijnse belastingstelsel zodanig verbeterd, dat alle buitenlandse hulp niet meer dan tien procent van onze begroting is gaan uitmaken. Ondertussen gaat bijna een derde van die begroting op aan veiligheid. Wij betalen dus voor onze eigen bezetting. Dat moet onmiddellijk stoppen. Dat dit niet gebeurt, komt – vermoed ik – omdat sommige mensen bang zijn voor hun positie. Maar als zij alleen denken aan hun positie, dan verliezen zij alle steun van het publiek en wordt hun positie alsnog onhoudbaar. Verkiezingen vergroten dus niet alleen de kans dat de veiligheidssamenwerking daadwerkelijk wordt opgezegd – zij zijn in ieders belang.

Jaren geleden bespeurde ik op de Westelijke Jordaanoever een nostalgisch verlangen naar de Eerste Intifada – niet naar de Tweede Intifada – omdat de Eerste, anders dan de Tweede, een echte volksopstand was. Maar sindsdien is de situatie verder verslechterd: er zijn nog meer joodse kolonisten, er is minder bewegingsvrijheid, en er is nu een PNA. Verlangt ook u terug naar de Eerste Intifada en hoe realistisch is dat verlangen?

Ja, dat verlangen koester ik ook. Wij moeten de inhoud, de essentie, van de Eerste Intifada weer tot leven zien te wekken. Wij moeten weer leren om onszelf te organiseren, om op onszelf terug te vallen, en de bezetting te trotseren: om die drie zaken ging het in de Eerste Intifada. Maar de vorm waarin wij deze drie doelstellingen gieten, zal wel een andere zijn dan in de Eerste Intifada, omdat er inderdaad veel is veranderd. Zo is de segregatie inmiddels zo ver gevorderd dat stakingen geen zin meer hebben, omdat deze de Israeli’s niet raken. Wij maken nu nog te weinig onderscheid tussen vorm en inhoud. De vorm doet er niet toe. Op dat gebied moeten wij onszelf flexibiliteit aanleren. De aard van de methode is van geen belang. Uiteindelijk gaat het erom Israel te trotseren. Daarom ook hebben wij creatief leiderschap nodig, dat dit inziet.

Waren de recente demonstraties in de Strook van Gaza geen herhaling van de Eerste Intifada in een nieuwe vorm?

Tot op grote hoogte. Maar er zijn meer voorbeelden. Het gaat er elke dag anders aan toe. Je kunt op een heel verstandelijke manier een strategie uitknobbelen, maar de praktijk is grilliger. Bab al-Shams, daar was ik heel trots op. Gestrand, zeg je? Het heeft het beoogde doel gediend en het zal terugkeren – in een andere gedaante. Net als de boten die de zeeblokkade van Gaza doorbraken. Dat kan nu niet langer, maar ook die boten hadden hun nut. Al deze initiatieven maken de geesten los. Tot voor kort kon de bezetter ons verhinderen te demonstreren bij de joodse nederzetting Beit El, even buiten Ramallah. Nu betogen wij er opnieuw elke week, ze zijn niet langer in staat ons tegen te houden. Ook in Al-Khalil [Hebron] zijn grote vreedzame demonstraties. Vaak krijg ik van buitenlandse journalisten de vraag voorgelegd: Waarom doen jullie niet waar Gandhi voor stond: massaal geweldloos verzet? Dan zeg ik: dat doen wij al!

Het gaat allemaal zo langzaam. Zijn er geen momenten dat u door ontmoediging wordt overvallen, meneer Barghouti?

Die momenten zijn er zeker. Maar dan zet ik de schouders eronder en gaan die momenten weer voorbij.

Is het zo simpel?

Niet simpel, maar zo gaat het. Overigens heb ik nooit een gevoel van doelloosheid bij wat wij doen, zelfs al levert het weinig op. Het is meer ons eigen leiderschap, dat niet van het vereiste kaliber is, dat mij soms treurig stemt.

U citeerde gisteren de marxistische intellectueel Antonio Gramsci: Het pessimisme van het intellect versus het optimisme van de wil.

De mens is een gecompliceerd wezen. Je kunt positieve dingen doen en je ondertussen negatief voelen. Maar hoe langer je in het positieve volhardt, hoe minder kans het negatieve krijgt. Waaraan ik mij in ieder geval altijd optrek, zijn mijn contacten met de jeugd. Geloof de verhalen niet dat de jeugd passief is. De jongeren die ik wekelijks ontmoet, met wie ik in gesprek ga – in de klas, in diverse jeugdorganisaties – voelen zich diep met Palestina verbonden. En ze hebben een fascinerende hoeveelheid energie. Ze komen eraan, echt. Ik trek graag weer een vergelijking met Gandhi: in zijn vreedzame mars tegen de Britse bezetter trok hij van dorp naar dorp en zo groeiden de rangen. Ik en anderen proberen hetzelfde door van school naar school te trekken.

Buitengewoon inspirerend was wat ik tijdens de opstand tegen de detectiepoortjes in Jeruzalem meemaakte. Ik heb daar samen met 25.000 jongeren, die de esplanade van de Aqsa Moskee niet op mochten, gebeden in de straten van Jeruzalem. Het leger was om ons heen. Ik en anderen wisten dat de soldaten zich in een hoek gedreven voelden, wraak wilden, uit waren op bloed. Mensen zeiden tegen elkaar: Dat moeten wij ze niet gunnen. Toen het vrijdaggebed was afgelopen, maakte het leger zich op voor de confrontatie. Maar als één man keerden duizenden dat leger de rug toe en liepen weg. Niemand hoefde daartoe het commando te geven. Die eensgezindheid, daarin herkende ik de geest van de Eerste Intifada. Dit was het magische dividend van 15 jaar geweldloos verzet.

Carl Stellweg is journalist en Midden-Oosten-specialist

De toekomst van de Nakba

Joseph Massad

De kolonisatie van Palestina door joodse kolonisten die in de vroege jaren tachtig van de 19e eeuw aanving en haar hoogtepunt bereikte tijdens de Britse bezetting van het gebied, was het beginpunt van wat in de geschiedenis bekend zou komen te staan als Al-Nakba – de Catastrofe.

Het was de Syrische intellectueel Constantine Zureik, die de term Al-Nakba [hierna de Nakba] als eerste gebruikte in zijn standaardwerk Ma’na al-Nakba om daarmee aan te duiden wat de Palestijnen in 1948 was overkomen. De Jordaanse militaire officier en gouverneur van Oost-Jeruzalem Abdullah al-Tall gebruikte in zijn boek Karithat Filastin de term Al-Karitha (de Ramp) en de antikoloniale nationalistische intellectueel Izzat Darwaza in Ma’sat Filastin sprak over Al-Ma’saa (de Tragedie).

Maar Nakba is de meest toepasselijke en meest gebruikte verwijzing geworden om de kwellingen te beschrijven die de Palestijnen moesten ondergaan. In zijn uit enkele delen bestaande historiografie van de gebeurtenissen van 1947-1952 die in 1956 is gepubliceerd, stond de Palestijnse antikoloniale journalist en de latere burgemeester van Oost-Jeruzalem, Arif al-Arif, erop om de term Al-Nakba te gebruiken.

Al-Arif vraagt zich af: ‘Hoe kan ik het anders dan een Nakba noemen? Want wij zijn ‘gecatastrofeerd’ … ons vaderland is ons ontnomen, wij zijn uit onze huizen verdreven, wij verloren een groot aantal van onze kinderen en geliefden en daarenboven is onze waardigheid tot in haar diepste geraakt.’

Wanneer de meest in het oog springende kenmerken van de Nakba zijn: de diefstal van Palestina, de verdrijving van Palestijnen van hun grond en de overheersing van de grond die niet gestolen kon worden en van mensen die niet verdreven konden worden, dan – en ik stelde dit al een decennium geleden – is het niet nauwkeurig om de Nakba als een afzonderlijke gebeurtenis te zien, die verwijst naar de oorlog van 1948 en de onmiddellijk daarop volgende periode. Deze dient eerder in de historische context geplaatst te worden van een proces dat zich de achterliggende 140 jaar heeft voltrokken, dat is begonnen met de komst van de eerste joodse kolonisten in het begin van de jaren tachtig van de 19e eeuw.

Israelische leiders blijven er naar hun eigen mensen en naar de wereld op wijzen, dat de Nakba geen zaak is die in het verleden en het heden speelt, maar eerder een proces is dat voortgezet dient te worden om het overleven van Israel te waarborgen. De Nakba blijkt dan niet slechts een proces uit verleden en heden, maar een catastrofe die een geplande toekomst heeft. Als dat inderdaad het geval is, wat mag die toekomst dan wel gaan brengen?

Binnen het leiderschap van het zionistische vestigingskolonialisme (settler colonialism), dat uiteindelijk in 1948 van zijn Britse koloniale beschermheer wist los te komen en een koloniale staat stichtte, is men zich sindsdien zorgen blijven maken over het eventueel terugdraaien van de Nakba. Liberale en neoliberale Arabische en Palestijnse ‘pragmatici’ mogen de achterliggende decennia [het Oslo-proces startte in 1993; red.] dan meegegaan zijn met de zionistische en imperialistische propaganda waarin wordt gesteld dat Israel hier is om te blijven en dat de Palestijnse Nakba een historische gebeurtenis is die nimmer teruggedraaid kan worden, datzelfde kan niet gezegd worden van het leiderschap van het zionistische vestigingskolonialisme.

Sterker nog, door Israelische leiders en politici worden steeds weer nieuwe plannen opgesteld om te verhinderen dat de Nakba ongedaan kan worden gemaakt. De huidige festiviteiten rondom 70 jaar Israel worden dan ook door zorg daarover overschaduwd.

vrees voor het terugdraaien van de Nakba

Anticiperend op de viering van 70 jaar Israel, gaf premier Benjamin Netanyahoe openlijk uitdrukking aan zijn zorg en aan zijn hoop. Tijdens een reguliere Bijbelstudiesessie, afgelopen oktober in zijn residentie in West-Jeruzalem, sprak hij, aldus het Israelische dagblad Haaretz, de waarschuwende woorden: ‘Israel moet zich voorbereiden om toekomstige existentiële bedreigingen het hoofd te kunnen bieden – als het tenminste over dertig jaar zijn 100e verjaardag wil vieren.’ Netanyahoe herinnerde er daarbij aan, dat ‘het koninkrijk van de Hasmoneeën slechts tachtig jaar heeft bestaan’ en voegde eraan toe dat hij ‘eraan werkt om veilig te stellen dat het huidige Israel dit historische markeringspunt zal passeren en zijn 100e verjaardag zal meemaken’.

De context van Bijbelstudie spreekt boekdelen. Hoewel het blijk geeft van de toenemende religieuze oriëntatie van het leiderschap van de vestigingskolonie, gaat het hier feitelijk om een ritueel dat door de stichter van de Staat Israel – de seculiere en atheïstische premier David Ben-Goerion – is geïntroduceerd om Bijbelstudiesessies in de residentie van de premier te laten plaatsvinden. Terwijl Ben-Goerion en vroege seculiere zionistische leiders – anders dan zionistisch-protestantse christenen maar  in lijn met seculiere christen-zionisten – de Bijbel als een geschiedkundig en geografisch boek zagen, dat een inspiratiebron voor de kolonisatie van Palestina vormde, beschouwen Netanyahoe en de religieus-zionistische leiders van het vestigingskolonialisme de Bijbel als een religieus mandaat voor voortgaande kolonisatie.

Terwijl de leiders van Israel het terugdraaien van de Nakba vrezen, stellen  de strategen van de vestigingskolonie plannen op voor Israels voortbestaan. De door de Verenigde Staten en Israel opgestelde en door president Donald Trump zo treffend aangeduide ‘Deal of the Century’ is in dit verband niets anders dan de zoveelste PR-stunt. Want die deal is niet veel anders dan de Oslo-Akkoorden van 1993 (en later) – ook al is de nieuwe versie daarvan nog erger dan de vorige – een deal die het voortbestaan van de vestigingskolonie én de voortgaande Nakba moet garanderen.

Israel heeft daarbij met meerdere schema’s gewerkt: het volledig uitwissen van de Nakba in de herinnering van het grote publiek, het verdrijven en tot vluchteling te maken van de getuigen van de catastrofe. Daarbij wordt er van de Nakba-overlevenden gevraagd te erkennen dat Israel en het zionisme het volste recht hebben om de Nakba voort te zetten, waarbij de Palestijnen verantwoordelijk zijn voor wat hen overkomt.

Ook Netanyahoe lijkt zich over de kwestie van het terugdraaien van de Nakba zorgen te maken. Tijdens de eerdergenoemde Bijbelstudiesessie stelde hij: ‘Iedereen die het woord vredesproces in de mond neemt, moet het in de eerste plaats hebben over het feit dat de Palestijnen Israel als de staat van het Joodse volk moeten erkennen.’

de wil om te verdrijven

Als wij de zionistische strategie inzake de Nakba nader bestuderen, dan krijgen wij inzicht in de strategie van Israel, die gericht is op het voortbestaan van de vestigingskolonie, op zijn minst tot deze honderd jaar zal bestaan.

Turks-Osmaanse bestuurlijke hervormingen die in 1858 een nieuwe wet opleverden om overal in het sultanaat staats- en gemeenschapsgronden in particulier eigendom te geven, legden de juridische basis voor het  verlies van Palestijnse grond en de verdrijving van Palestijnse boeren van hun grond. Want nadat kleine Palestijnse boeren – uit angst voor belastingheffing – de dorpsgronden die zij bewerkten in het kader van de nieuw wet niet op hun naam hadden laten registreren, werd deze grond binnen een tijdsbestek van tien jaar bij opbod verkocht aan stedelijke handelaren uit Beiroet, Jeruzalem en uit andere grote steden.

Deze omvorming van het grondbezit heeft de weg vrijgemaakt voor zionistische – christelijke zowel als joodse – kolonisten afkomstig uit Europa om in Palestina neer te strijken. De eerste golf kolonisten arriveerde in 1868. Daarbij ging het om Duitse protestantse milleneniaristen, beter bekend als Tempeliers. Zij besloten een aantal nederzettingen in ‘het Heilige Land’ te vestigen, om zo ‘de Tweede Komst’ van Christus te helpen bespoedigen.

Nadien verkochten Arabische absentee landlords [grondeigenaren die niet op hun grond woonden maar in grote steden elders; red.] stukken grond aan joodse filantropen als baron Edmond de Rothchild. Op zijn beurt stelde hij deze ter beschikking aan een groep Russische joden die zich ‘Minnaars van Zion’ (Lovers of Zion) noemde, om er nederzettingen op te bouwen.

De Duitse christelijke kolonisten stelden daarbij hun expertise aan de nieuwe joodse kolonisten ter beschikking. Tenslotte hadden zij in Palestina al zo’n 15 jaar aan koloniale ervaring opgedaan. Terwijl het lot van de Duitse kolonisten als een uitvloeisel van de Tweede Wereldoorlog bezegeld zou worden, waarbij hun grond door joodse kolonisten werd overgenomen en de betrokken personen eerst door de Britten, later door de joodse kolonisten zijn verdreven, opende dit voor de joodse kolonisten nieuwe mogelijkheden.

De Duitsers moeten betrekkelijk goede betrekkingen met de inheemse Palestijnen hebben onderhouden. Dat was niet het geval met de joodse kolonisten, die alle Palestijnse dorpelingen verdreven van de grond die zij aankochten. Enkele leiders van de joodse kolonisten aan wie het verdrijven was toevertrouwd, worstelden met hun geweten over deze handelwijze.

Kalvarisky klaagde dat de ‘treurmuziek’ van diegenen die hij gedwongen was van hun grond te verdrijven ‘nog lang daarna in mijn oren bleef doorklinken’. Niettemin vertelde hij de Zionist Provisional Assembly dat hij geen keus had dan hen te verdrijven, omdat ‘het Joodse publiek dat eiste’.

Terwijl de verdrijving van Palestijnse boeren die op de grondaankoop door joodse kolonisten volgde volgens de Turks-Osmaanse wet legaal was, introduceerden de Britten, nadat zij Palestina in Eerste Wereldoorlog hadden bezet en er nadien het mandaat over hadden gekregen, een nieuw juridisch regime inzake verdrijving.

Een van de eerste en belangrijkste Britse instrumenten om tienduizenden Palestijnen feitelijk verdrijven, was de uit 1925 stammende Palestine Citizenship Order, die de Britten afkondigden. Krachtens het Verdrag van Lausanne van 1923 waarin de voorwaarden voor de naoorlogse periode in de voormalige Turks-Osmaanse gebieden waren vastgelegd, en op basis van Artikel 2 van de Palestine Citizenship Order, is aan duizenden Palestijnen die op dat moment buiten Palestina verbleven, het ultimatum gesteld om binnen twee jaar het staatsburgerschap van het Mandaatgebied Palestina aan te vragen. Door de Britse Hoge Commissaris in Palestina zou die termijn tot negen maanden teruggebracht worden.

De juridisch historicus Mutaz Qafisheh stelt, dat de periode van negen maanden ‘voor de inheemsen [Palestijnen] die in het buitenland werkten of studeerden te kort was om naar huis terug te keren. Als gevolg daarvan zijn de meesten van hen stateloos geworden: krachtens het Verdrag van Lausanne verloren zij hun Turks-Osmaanse nationaliteit en vervolgens waren zij niet in de gelegenheid om krachtens de Palestine Citizenship Order de Palestijnse nationaliteit te verkrijgen’. Een conservatieve schatting spreekt over 40.000 personen die door de maatregel werden getroffen.

De debatten die zionisten sinds de jaren tachtig van de 19e eeuw intern voerden over wat zij aanduidden met de ‘transfer’ [verdrijving] van de Palestijnen, zijn rijk aan details en weerspiegelen een consensus tussen Labour-zionisten (meerderheid) en Revisionistische zionisten (minderheid)  – die zich later van elkaar zouden afscheiden om ieder een eigen groep te vormen.

Hun conclusie was onontkoombaar: de Palestijnen moesten worden verdreven, en hun grond moest met geweld overgenomen worden. Om dat doel te bereiken, moesten de zionisten wel eerst soevereiniteit over het gebied verkrijgen. Dat uitgangspunt stond al verwoord in het pamflet Der Judenstaat (De Jodenstaat) uit 1896 van de grondlegger van het politieke zionisme, Theodor Herzl: ‘Infiltratie [door joden] zal op niets uitlopen. Deze kan doorgaan tot het onvermijdelijke moment dat de inheemse bevolking zich bedreigd gaat voelen en de regerende macht zal dwingen om verdere instroom van joden een halt toe te roepen. Immigratie is bijgevolg nutteloos, tenzij wij het soevereine recht hebben om een dergelijke immigratie voortgang te laten vinden.’

Met dat inzicht stemde het zionistische leiderschap in. De leider van de Revisionisten, Vladimir Jabotinsky, had daarover al heel vroeg uitgesproken opvattingen. De leider van de Labour-zionisten, David Ben-Goerion, die zich bewust was van het grote belang van PR, opereerde omzichtiger waar het erom ging hoe op dit punt te werk te gaan, tot het moment dat de verdrijving van Palestijnen het officiële beleid van de soevereine mogendheid was geworden.

Hier bewezen de Britse machthebbers de zionisten een grote dienst door in 1937 – midden in de Palestijnse opstand die van 1936 tot 1939 zou duren – door de zogeheten Commissie-Peel een rapport met aanbevelingen te laten opstellen.

blauwdruk voor ‘transfer’

In het rapport van de Commissie-Peel werd opgeroepen tot de opdeling van het grondgebied van Palestina, waarbij het ene deel zou toevallen aan uit Oost- en West-Europa afkomstige joodse kolonisten, het andere deel aan de inheemse Palestijnen. Om die opdeling te verwezenlijken, was het noodzakelijk om Palestijnen van hun grond te beroven en hen te verdrijven. Het rapport verwees naar het precedent van de ‘bevolkingsuitruil’ van Griekse en Turkse bevolkingsgroepen in 1923.

De voorgestelde ‘uitruil’ in Palestina zou grootschalige onteigening van Palestijnse grond en de verdrijving van rond 225.000 Palestijnen uit een te vormen Joodse staat inhouden en van 1250 joodse kolonisten uit een te vormen Palestijnse staat.

De Commissie-Peel kwam met haar voorstel toen joodse kolonisten 5,6 procent van het grondgebied van Palestina in bezit hadden – door aankoop of door schenking van staatsgronden door de Britse machthebbers – voornamelijk geconcentreerd in de kustvlakte. Niettemin zou de te vormen Joodse staat één derde van het grondgebied van Palestina beslaan, inclusief Galilea waarvan de grond geheel in eigendom van Palestijnen was en door hen werd bewoond.

Nadat de Britten zich daarmee officieel achter onteigening en massaverdrijving van Palestijnen hadden geschaard, schreef Ben-Goerion in zijn dagboek: ‘De gedwongen verplaatsing van de Arabieren [Palestijnen] uit de valleien van de te vormen Joodse staat zal ons iets in handen geven wat wij nooit hebben gehad, zelfs niet toen wij op eigen benen stonden in de tijd van de Eerste en Tweede Tempel: [een Galilea vrijwel ontdaan van niet-Joden]. … Wij krijgen een kans waaraan wij in onze stoutste dromen niet durfden te denken. Dit is meer dan een staat, regering en soevereiniteit – dit is de nationale consolidatie in een vrij thuisland.’

Nadat het Peel-Rapport was uitgebracht, verklaarde de Britse regering dat zij instemde met de conclusies ervan en ernaar streefde om voor de opdeling van het grondgebied de instemming van de Volkerenbond te verkrijgen. Uiteindelijk moesten de Britten het Peel-plan intrekken, omdat doorvoering de massale gedwongen verdrijving van Palestijnen inhield, wat in strijd was met de beginselen van de Volkerenbond.

Niettemin zagen de zionisten in het rapport van de Commissie-Peel een vrijbrief om hun plannen inzake diefstal van Palestijnse grond en verdrijving van de Palestijnen openlijker in praktijk te brengen. In navolging van de eerdere oproep van Jabotinsky tot massale verdrijving verklaarde Ben-Goerion in juni 1938: ‘Ik sta achter gedwongen transfer [verdrijving]. Ik beschouw dit geenszins als immoreel.’ Deze uitspraak was in lijn met het besluit van de Jewish Agency – het voornaamste zionistische orgaan dat was [en is] belast met het bevorderen van de kolonisatie van Palestina door joden – dat in november 1937 zijn eerste ‘Commissie voor Bevolkingstransfer’ in het leven had geroepen, die een strategie moest ontwikkelen voor de verdrijving van Palestijnen.

Een sleutelpositie in de commissie werd ingenomen door Joseph Weitz, de directeur van het Land Departement van de Jewish Agency. Dat was bepaald geen toeval. Aangezien kolonisatie en verdrijving deel uitmaakten van een en hetzelfde beleid, namen de opvattingen en het optreden van Weitz op beide terreinen een centrale plaats in. Weitz drukte zich hierover als volgt uit: ‘Onder ons moet het duidelijk zijn dat er geen ruimte is voor twee volkeren in dit land. Geen enkele ‘ontwikkeling’ zal ons dichterbij ons doel brengen om een onafhankelijk volk in dit kleine land te zijn. Nadat de Arabieren [Palestijnen] verplaatst [verdreven] zijn, zal het land geheel voor ons open komen te liggen; wanneer de Arabieren in dit land blijven, zal dit land klein en beperkt blijven. … Het enige wat ons rest, is om de Arabieren van hier over te brengen naar aangrenzende landen, allen behalve wellicht [die uit] Bethlehem, Nazareth en de Oude Stad van Jeruzalem [let op: steden met een christelijke bevolking; red.]. Geen enkel dorp, geen enkele stam mag [in Palestina] achterblijven.’

Zoals de Palestijnse historicus Nur Masalha aan de hand van archiefonderzoek heeft aangetoond, heeft de Jewish Agency in 1941 een tweede commissie voor bevolkingsverplaatsing in het leven geroepen en nog een derde in mei 1948 toen de zionistische verovering van Palestina in volle gang was.

opdeling maar geen verdrijving

Het VN-Verdelingsplan kwam in 1947 met een nieuw voorstel. Wilde de Commissie-Peel particuliere en staatsgronden stelen en de bevolking verdrijven, het VN-Verdelingsplan stelde voor om alleen de staatsgronden tussen de joodse kolonisten en de inheemse Palestijnen te verdelen. Daarbij zouden de joodse kolonisten die in die tijd minder dan een derde van de bevolking vormden, ruim de helft van het grondgebied in handen krijgen.

Anders dan de Commissie-Peel, verbood het VN-Verdelingsplan uitdrukkelijk de onteigening van particuliere grond en het verdrijven van bevolkingsgroepen.

De zionisten aanvaardden opdeling door de VN van het grondgebied van Palestina, maar schonden vervolgens alle bepalingen daarvan en gingen te werk alsof het hier ging om het plan van de Commissie-Peel, dat nu door de VN was bekrachtigd.

Het VN-Verdelingsplan was in feite een niet-bindend voorstel van de Algemene Vergadering van de VN dat nimmer door de VN-Veiligheidsraad bekrachtigd of aangenomen is en daarmee nooit een basis in het internationaal recht heeft verkregen.

Niettemin is het van belang om na te gaan wat het plan verstond onder een ‘Joodse staat’ en een ‘Arabische staat’, gegeven het feit dat Israel het VN-document gebruikt om zijn stichting geldig te verklaren, evenals zijn eis dat de Palestijnen en de wereld zijn recht om een ‘Joodse staat’ te zijn – in plaats van een staat voor al zijn burgers – moeten erkennen.

Het VN-Verdelingsplan stelt duidelijk dat ‘er geen enkele vorm van discriminatie tussen de bewoners van de staat zal zijn op grond van etnische achtergrond, godsdienst, taal of geslacht,’ en dat ‘onteigening van grond die in bezit is van een Arabier [Palestijn] in de Joodse staat (of door een jood in de Arabische staat) …  niet zal zijn toegestaan, behalve voor publieke doeleinden. In alle gevallen van onteigening zal hieraan voorafgaand een volledige vergoeding worden uitgekeerd die door het Hooggerechtshof is  vastgesteld’.

Ten tijde van ‘de proclamatie van de Staat Israel’ hadden zionistische strijdgroepen rond 440.000 Palestijnen van hun grond verdreven. De maanden daarop zijn 360.000 anderen hen gevolgd.

Hieruit volgt duidelijk dat de politiek van zionistische leiders om een ​​staat te vestigen met een joodse demografische meerderheid, die echter door etnische zuivering tot stand kwam, niet strookte met het VN-verdelingsplan, maar eerder steunde op de aanbevelingen van de Commissie-Peel waarmee zij destijds hadden ingestemd.

Evenmin strookte de zelfdefinitie van Israel als Joodse staat met het uitgangspunt van het VN-Verdelingsplan, in de zin dat het een staat is die in etnisch en religieus opzicht joodse burgers juridisch en institutioneel bevoordeelt boven niet-joodse burgers.

Het VN-Verdelingsplan waarop Israel zijn stichting baseerde, voorzag oorspronkelijk in een Joodse staat met een Arabische [Palestijnse] meerderheid – hetgeen later enigszins is aangepast door deze een Arabische bevolkingsgroep van 45 procent te laten omvatten. Het plan voorzag dus nooit in een Joodse staat vrij van Arabieren – Araberrein – zoals de staat Israel hoopte en zoals veel joodse Israeli’s het vandaag de dag graag zouden zien. Gegeven dat Palestina verdeeld was in zestien districten, waarvan er negen gelegen waren in de voorgestelde Joodse staat, vormden Palestijnen een meerderheid in acht van de negen districten.

Nergens in het VN-Verdelingsplan machtigt de term ‘Joodse staat’ etnische zuivering of de confiscatie van de grond van de ene etnische groep door de andere etnische groep – al helemaal niet omdat het plan erin voorzag dat de Arabieren in de Joodse staat een omvangrijke ‘minderheid’ zouden vormen en zo de rechten stipuleerde die aan de minderheden in elk van beide staten toegekend dienden te worden.

Deze demografische situatie zou voor de te vormen Arabische staat geen probleem hebben gevormd, aangezien het VN-Verdelingsplan voorzag, dat de Arabische staat een joodse bevolkingsgroep van slechts 1,36 procent zou omvatten.

De zionistische beweging begreep de contradicties van het VN-Verdelingsplan en op grond daarvan maakte men zich op om de meerderheid van de Arabische bevolking van de te vormen Joodse staat te verdrijven, overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie-Peel. De zionisten bleken echter niet bij machte om de te vormen Joodse staat  geheel Araberrrein (vrij van Arabieren) te maken. Dat heeft met het verstrijken van de jaren de zaak voor hen gecompliceerd.

Inmiddels vormen Palestijnen – die het joods nationalisme niet kunnen delen en als ‘niet-joden’ blootstaan aan institutionele discriminatie – ongeveer één vijfde van de bevolking van Israel.

Zionisten – onder wie de vooraanstaande Israelische historicus Benny Morris – hebben beargumenteerd, dat de aanwezigheid van Palestijnen in de Joodse staat deze ertoe dwingt om racisme in zijn wetten op te nemen. Zou Israel er in 1948 en later in geslaagd zijn om alle Palestijnen te verdrijven, dan zou de enige wet die de staat nodig heeft om zijn joodse status te bewaren, een immigratiewet zijn waarin dit laatste wordt gestipuleerd.

In strijd met het VN-Verdelingsplan impliceerde de vorming van een ‘Joodse staat’ de verdrijving van de meerderheid van de Palestijnen, de weigering om hen te laten terugkeren, de confiscatie van hun grond – uitsluitend voor kolonisatie ten behoeve van joden – en het doorvoeren van tientallen discriminerende wetten – gericht tegen de Palestijnen die niet waren verdreven.

Wanneer Israel er vandaag de dag op staat dat het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) en de Arabische staten zijn recht erkennen om een Joodse staat te zijn, dan bedoelt het niet dat deze zijn joods karakter moeten erkennen zoals het VN-Verdelingsplan voorzag, maar op de manier waarop Israel deze definitie verstaat en hanteert.

Het zionistische plan om etnische zuivering van Palestijnen door te voeren, is sinds Herzls gedachten daarover niet gewijzigd. Onderschreef de Commissie-Peel deze, het VN-Verdelingsplan ging niet zo ver.

De Nakba die over de Palestijnen is gekomen, is in drie fasen uitgevoerd: één voorafgaand aan het VN-Verdelingsplan en twee die erop zijn gevolgd, nadat de VN er niet in was geslaagd het plan te implementeren.

Fase I (1880-1947)

In deze fase bevorderden de zionisten een bondgenootschap met de soevereine regering – van Turkse Osmanen, later van de Britten – ze kochten grond op of verkregen staatsgronden door middel van schenkingen door de soevereine regering [het Britse Mandaat-regering; red.]; zij verdreven Palestijnen in het verlengde van de legale aankoop van grond; zij bouwden een proto-staat op en een economie, die gebaseerd was op segregatie jegens de inheemse bevolking; dit alles ter voorbereiding van de overname van het gehele grondgebied en de verdrijving van de inheemse bevolking – de Palestijnen.

Op het PR-front werden de verdreven Palestijnen voorgesteld als ontevreden losers, wier verdrijving legaal, moreel en niet eens betreurenswaardig was (niettegenstaande de bedenkingen van zionisten als de eerdergenoemde Kalvarisky).

Fase II (1947-1993)

Deze fase hield de verovering in van het grondgebied en de gewelddadige verdrijving van de inheemse bevolking – ditmaal illegaal – in de periode 1947-1950 uit die delen waar de staat Israel in 1948 werd geproclameerd en in periode 1967-1968 van de bezette Westelijke Jordaanoever en uit de Strook van Gaza (in 1967 is daarnaast de Syrische Hoogvlakte van Golan en het Egyptische Sinaï-Schiereiland door Israel bezet). Israel vaardigde wetten uit om de confiscatie van de grond te legitimeren en de terugkeer van de vluchtelingen te verhinderen. Voorts introduceerde het een democratisch staatsbestel op racistische grondslag, dat de inheemse bevolking – de Palestijnen – gelijkheid en gelijkberechtiging ontzegt en aan hun vestiging in het land beperkingen oplegt.

Het co-opteerde en/of schiep een klasse van collaborateurs en benoemde hen tot leiders van de Palestijnen – mukhtars in Palestina’48 en de zogeheten Village Leagues in de in 1967 bezette Palestijnse Gebieden – terwijl de Palestijnse vluchtelingen gedelegitimeerd werden – als zijnde slachtoffers van hun eigen foute berekeningen, waarbij werd beweerd dat zij destijds uit vrije wil waren vertrokken en niet door zionistische strijdgroepen waren verdreven.

De strategie van Israel om met meerdere schema’s te werken blijkt effectief – zij het gedifferentieerd – toegepast binnen Israel en de in 1967 bezette Palestijnse gebieden, zij het niet wat betreft het van de grond tillen van een collaborerend leiderschap – mukhtars, de Village Leagues – waarmee ondanks alle inspanningen slechts gedeeltelijk en tijdelijk enig succes is geboekt.

Fase III (1993-2018)

Illegale massale verdrijving is in deze fase niet mogelijk geweest, al is individuele uitzetting wel doorgegaan. Grootschalige confiscatie van grond is daarentegen met de Israelische wet in de hand maar niettemin illegaal, ongehinderd doorgegaan.

Van cruciaal belang is daarnaast de co-optatie geweest van het historische, legitieme [want gekozen] Palestijnse leiderschap zelf – de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO). Dat was een uitvloeisel van het Oslo-proces van 1993 (en later), waarbij dit leiderschap is omgevormd in een team van collaborateurs en handhavers van het zionistische kolonialisme, onder de vlag van het Palestijns Nationaal Gezag (PNA).

Israel wist daarbij de formele erkenning af te dwingen dat het zionistische vestigingskolonialisme legitiem was en is en dat de verdrijving van de Palestijnen en de roof van hun grond legitiem is geweest.

de nieuwe fase

Op basis van de strategieën die in de bovengenoemd drie fasen zijn gehanteerd, kunnen wij het plan voor de komende 30 jaar extrapoleren dat ervoor moet zorgen dat Israel zijn 100-jarige bestaan zal meemaken en er daarbij voor zal zorgen om de Nakba definitief onomkeerbaar te maken.

De nieuwe fase is al in volle gang. Daarbij zijn er krachtiger inspanningen nodig om twee derde van het Palestijnse volk en zijn recht op het land politiek volledig te elimineren.

Gedeeltelijk is dit al in fase III bereikt, namelijk door de PLO te elimineren als een levensvatbare organisatie die alle Palestijnen vertegenwoordigt – en door de PNA in het leven te roepen, die alleen de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever (minus Oost-Jeruzalem) en in de Strook van Gaza vertegenwoordigt – zij het feitelijk alleen in naam.

Israel had de kwestie van de Palestijnse vluchtelingen al verbannen naar de onderhandelingen over de uiteindelijke status van de in 1967 bezette Palestijnse Gebieden – die nooit hebben plaatsgevonden en nooit zullen plaatsvinden – en hoopt nu om hun door de VN gegarandeerd recht op terugkeer in zijn algemeenheid te elimineren.

De huidige inspanningen van de Verenigde Staten en Israel om de United Nations Relief and Works Agency [for Palestine Refugees in the Near East] (UNRWA) te gronde te richten, hebben tot doel dit proces te bespoedigen.

Voorts zal Israel er in de nieuwe fase op staan, dat de nationalistische aanspraken van de PNA volledig worden geëlimineerd en dat er slechts gewerkt wordt met een PNA-team van collaborateurs, dat geen eisen stelt om de voortgaande Nakba af te remmen.

Tot slot heeft Israel zich in deze fase ten doel gesteld om de Palestijnse slachtoffers van de voortgaande Nakba te isoleren en hen te omgeven door Arabische vijanden, die inmiddels de beste vrienden van Israel zijn of zich op zijn minst openlijk vijandig opstellen tegenover die Palestijnen, die zich tegen de Nakba blijven verzetten. Dan hebben wij het over de Jordaanse, Egyptische, Syrische en Libanese regimes, alsook over alle Golf-regimes (met de mogelijke uitzondering van Koeweit).

Terwijl liberale en neoliberale Arabische en Palestijnse politici en intellectuelen en niet-gekozen Arabische leiders ermee hebben ingestemd om deel uit te maken van dit plan – om zo hun eigen toekomst veilig te stellen die nu verbonden is met de toekomst van Israel en de voortgaande Nakba – zijn het de overige Palestijnen die weerstand blijven bieden en deze strategie ondergraven.

Verzet tegen de huidige en de toekomstige Nakba – in Israel, op de Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem), in de Strook van Gaza en  in ballingschap – gaat door, ondanks alle inspanningen die Israel zich getroost om dit te vermorzelen.

Omdat de internationale context het voor Israel veel moeilijker heeft gemaakt om opnieuw over te gaan tot illegale massale verdrijving van Palestijnen, worden er voorstellen geformuleerd voor legale en vrijwillige uitwijzing van Palestijnse staatsburgers van Israel door middel van een uiteindelijke – op het Peel-plan lijkende – deal met de PNA-collaborateurs. Maar dit is op papier eenvoudiger dan het in de praktijk zal zijn.

Aangezien de Nakba de verovering van het grondgebied en de verdrijving van de inheemse bevolking inhoudt, ziet Israel zich inmiddels geconfronteerd met een reeks obstakels op de weg daarheen.

In Israel zijn Palestijnse staatsburgers gemobiliseerd tegen het joodse en het koloniale karakter van de staat en zij eisen de intrekking van de vele racistische wetten. Het PNA-team van collaborateurs – hoewel formeel nog altijd aan de macht op de Westelijke Jordaanoever – zal het laatste restant aan legitimiteit verliezen met het aanstaande wegvallen [oud en ziek] van PNA-president Mahmoud Abbas.

Het verzet in Gaza van zowel de bevolking als de militaire tak van HAMAS is niet verzwakt, ondanks herhaalde verwoestende militaire offensieven van het Israelische leger, waarbij sinds 2005 – het jaar waarin Israel de joodse kolonisten en zijn bezettingsmacht uit Gaza terugtrok – duizenden Palestijnen zijn omgekomen en er tegen Gaza al ruim 10 jaar een wrede blokkade door Israel (en Egypte) van kracht is.

Indien de Grote Mars van de Terugkeer van de afgelopen weken een indicatie vormt, dan blijft het verzet van Palestijnen standvastig en onbuigzaam.

Op het internationale vlak blijft de BDS-beweging (boycot, desinvesteren & sancties) groeien en Israel isoleren – zij het niet in Westerse en in Arabische regeringskringen.

Terwijl Westerse regeringen en Arabische regimes de vestigingskolonie onvoorwaardelijk steun bieden, weigeren zij categorisch om Israel te machtigen om de 6,6 miljoen Palestijnen die onder zijn vestigings-koloniale overheersing leven, met geweld te verdrijven – of het nu gaat om Palestijnen uit Palestina’48 of uit de sinds 1967 bezette Palestijnse Gebieden. Maar zij staan Israel wel toe door te gaan met het confisqueren van Palestijnse grond en met de onderdrukking, het doden en gevangenzetten van Palestijnen. Daarmee steunen zij een deel van Israels Nakba-plannen.

Met dit dilemma kampt Israel al lang. Toen Golda Meir na de veroveringen in de Juni-Oorlog van 1967 aan premier Levi Eshkol vroeg wat Israel moest doen met de een miljoen Palestijnen in de bezette Palestijnse Gebieden – ontruimen was niet aan de orde – die het niet opnieuw en masse kon verdrijven, antwoordde hij: ‘De bruidsschat bevalt, de bruid niet.’

In deze context lijkt het erop dat het van een Nakba à la 1948 niet meer zal komen, tenzij Israelische leiders denken dat zij opnieuw weg kunnen komen met gewelddadige massale verdrijving van Palestijnen.

Bij de herdenking van 70 jaar joodse vestigingskolonie, heeft Netanyahoe dan ook reden zich zorgen te maken dat Israel de 100 jaar niet zal halen en dat de toekomst van de Nakba – evenals die van Israel zelf – daar wel eens achter zou kunnen zitten.

bron: The Electronic Intifada (Chicago), 13 mei 2018

Joseph Massad is hoogleraar Moderne Arabische Politiek en Intellectuele Geschiedenis aan de University of Columbia (New York) en auteur van enkele studies, waarvan de meest recente is Islam in Liberalism; Chicago: University of Chicago Press, 2015; 386 pp.

vertaling: Wim Thierens

Groen verzet in Palestina

Nour Natalie

Dit artikel werpt een groene blik op het heuvelachtige landschap van Palestina – de Westelijke Jordaanoever. Te midden van de militaire bezetting, dagelijks geweld tegen Palestijnen, checkpoints die onderdeel zijn geworden van het alledaagse, en de 700 kilometer afscheidingsmuur en hekwerk (hierna de Muur), wordt er verzet gepleegd. Verzet van andere aard dan men in het Westen meekrijgt. Het gaat namelijk niet over stenen gooien, brandende autobanden of de bekende demonstraties op vrijdagen. In plaats daarvan wordt het land bewerkt en wordt er gezocht naar nieuwe manieren van (over)leven.

landbouw in Palestina

Het gebied dat Israel en Palestina wordt genoemd, is één van de gebieden in de wereld waar de landbouw haar oorsprong vindt. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond aan dat primitieve landbouw al 23.000 jaar geleden bedreven werd rond het Meer van Galilea. In deze regio, waar landbouw een wezenlijk onderdeel van de geschiedenis en cultuur is, is het moeilijk voor Palestijnse boeren om een inkomen te verdienen en überhaupt hun beroep uit te oefenen. Voorheen was landbouw de basis van de Palestijnse economie. In 1993 vertegenwoordigde landbouw 28 procent van het Bruto Binnenlands Product. Inmiddels is dat nog maar 5,8 procent. Eén  van de voornaamste redenen daarvoor is de steeds afnemende toegang tot grond voor Palestijnen.

De landbouwsector in Palestina gaat gebukt onder een drievoudig probleem: ten eerste de bezetting die alle agrarische input controleert en in handen van joodse Israeli’s plaatst; ten tweede de internationale donorgemeenschap die er niet in slaagt om prioriteiten te stellen bij de landbouwsector; en tenslotte het onvermogen van het Palestijnse Ministerie van Landbouw. Zij besteden nauwelijks aandacht aan het ondersteunen van onderzoek op het gebied van landbouw. Het Ministerie is in zijn beslissingen afhankelijk van de internationale gemeenschap en die lijkt de kern van de behoeftes van de landbouwsector niet te kunnen aanpakken. In deze context zijn er Palestijnen die het heft in eigen handen nemen. Door middel van landbouw- en natuur-gerelateerde projecten versterken zij de ban tussen de Palestijnse bevolking en de grond.

agrarisch verzet

Hakura betekent, vrij vertaald uit het Arabisch, ‘onze moestuin’. Daarbij gaat het over het stukje grond nabij het huis waar fruit, groentes en kruiden groeien, die de voedselzekerheid van een gezin garanderen. Dit is precies wat de boerderij Hakoritna van Fayez en Muna Taneeb belichaamt, waar gezond voedsel wordt verbouwd en de voedselzekerheid van de familie Taneeb, vrienden, kennissen en buurtbewoners wordt versterkt. De boerderij bevindt zich in het noorden van de Westelijke Jordaanoever, aan de rand van de stad Tulkarm. Dit is één van de plekken waar de Muur gezinnen van hun grond scheidt. De Muur heeft de familie Taneeb de directe toegang tot 60 procent van hun grond ontzegd.

Fayez erfde het stuk grond, maar had in eerste instantie geen interesse om het te bewerken. Op een gegeven moment werd het braakliggende stuk grond gebruikt voor trainingen van het Israelische leger. Daarop besloot hij het te gaan bewerken. Dit was het begin van een moeilijke tijd, zeker nadat er een Israelische chemicaliënfabriek direct naast de boerderij werd gebouwd.

Vervuilende industrie van Israel wordt vaak naar in 1967 bezet Palestijns gebied verplaatst omdat het zo eenvoudiger is om milieuwetten te omzeilen die daar doorgaans niet gehandhaafd worden. Op zekere ochtend zagen Fayez en Muna nadat de wind was gedraaid dat hun grond bedekt was met een laag wit stof, waarna alle gewassen afstierven. Een lang traject van rechtszaken volgde waarbij zij compensatie voor de geleden schade eisten en probeerden te bewerkstelligen dat de fabriek gesloten werd. Dat is hen niet gelukt door toedoen van een sterke lobby vanuit de Israelische industrie. Fayez legt uit dat hen de mogelijkheid werd ontzegd om laboratoriumonderzoek te doen, omdat de resultaten ongetwijfeld negatief uit zouden pakken voor de fabriek.

Ondertussen organiseerden Fayez en Muna vele demonstraties, zochten steun bij de internationale gemeenschap, vochten hun zaak aan bij een Hooggerechtshof in Groot-Brittannië dat gespecialiseerd is in kwesties van grondeigendom, en werden uiteindelijk in het gelijk gesteld. Fayez en Muna hebben meerdere malen te maken gekregen met gewelddadige acties van bewakers en medewerkers van de fabriek, maar ook van het Israelische leger. Zij zijn beschoten terwijl zij in het veld aan het werk waren, kassen werden vernield, irrigatiepijpen opgegraven en gestolen. Op een gegeven moment is de boerderij anderhalf jaar op last van het Israelische leger gesloten geweest.

Maar zij hebben hun verzet niet opgegeven. Dankzij hun volharding en sterke wil om hun grond te behouden en te bewerken, heeft het leger hen uiteindelijk met rust gelaten. Na het verrichte onderzoek op het gebied van chemicaliën en de bijkomende effecten daarvan op de gezondheid van bodem en mens, is Fayez met biologische landbouw begonnen.

Naast het telen van gewassen voor de lokale markt is de boerderij tevens een plek voor experimenten op het gebied van duurzaamheid en zelfvoorziening. Fayez produceert bijvoorbeeld zijn eigen plantaardige meststoffen. Dit scheelt geld, is goed voor zijn grond en is ook één van de manieren waarop hij verzet pleegt tegen de Israelische bezetting. De meeste Palestijnse boeren zijn gedwongen dit soort inputs via Israel in te kopen. Dat vormt een grote kostenpost en zo worden zij tegelijk afhankelijk gemaakt van de Israelische economie. Andere experimenten zijn de aquaponic-systemen waarmee zij tomaten en aardbeien telen. Dat is een combinatie van aquacultuur en hydroponics, waardoor gewassen kunnen worden geteeld op plekken waar de bodem ongeschikt of verontreinigd is. Verder hebben zij een biogasinstallatie gebouwd en een ‘zonnedroger’ waarmee zij paprika’s en vruchten van hun fruitbomen drogen om deze langer te kunnen bewaren. Daarmee hebben zij een product met toegevoegde waarde aan hun klanten te bieden.

Hakoritna is een plek geworden waar mensen de baas zijn over hun voedsel en er van verzekerd zijn. Het is een ontmoetingsplek voor Palestijnen en mensen uit het buitenland, waar kennis wordt gedeeld en mensen inspiratie opdoen. Palestijnse studenten van de nabij gelegen landbouwfaculteit, de Palestinine Technical University Kadoorie, komen er vaak om mee te helpen oogsten en om met elkaar te discussiëren. Deze studenten kunnen hun eigen landbouwgerelateerde experimenten op de boerderij uitvoeren. Mensen uit de buurt wandelen in de namiddag naar de boerderij toe om elkaar te ontmoeten om samen een kopje kahwa (koffie) of shai (thee) te drinken, uit de berm wat wilde munt te plukken en van Fayez en Muna nog wat groenten toegestopt te krijgen. De boerderij is een bron van inspiratie voor het Palestijnse verzet; de hakura van Tulkarm.

beheer van zaden

Al-Bir is het Arabische woord voor ‘de bron’. Vivian Sansour is de oprichtster van dit project dat zich tot taak heeft gesteld zaden van inheemse planten te conserveren en onder boeren te verspreiden. Tegelijkertijd houdt zij zich bezig met het conserveren van traditionele landbouwmethoden. Lokale jeugd wordt bij haar projecten betrokken, zodat zij hun cultureel erfgoed leren kennen.

Als landbouwkundige verzamelt Vivian zaden van planten die van oudsher in Palestina verbouwd worden. Vandaag de dag is ons globale voedselsysteem afhankelijk van een zeer beperkt aantal rassen van granen, maïs, peulvruchten, groenten en fruit, wat dit systeem erg kwetsbaar en niet-duurzaam maakt. Dit betekent ook dat oude en inheemse variëteiten van gewassen verdwijnen. In veel delen van de wereld is dit een actueel probleem, zo ook in Palestina. Projecten met een bottom-up aanpak, zoals die van Vivian, zijn daarom erg belangrijk voor de voedselzekerheid en zeggenschap over een gebied. Door de diversiteit aan groenten, granen en fruit te vergroten wordt een voedselsysteem minder kwetsbaar.

In gebieden die geteisterd worden door oorlog en bezetting waar voldoende voedsel, goede huisvesting en gezondheidszorg niet vanzelfsprekend zijn, wordt het belang van gezond voedsel en korte voedselketens tastbaar en duidelijk. Boeren en tuinders kunnen naar de zadenbank Al-Bir komen om zaden op te halen en te gebruiken voor landbouw waarna zij het nieuw verworven zaad weer terugbrengen. Tegelijk met de zaden verzamelt Vivian ook verhalen van boeren over de bezetting van Palestina en hoe zij hun grond zijn kwijtgeraakt door toedoen van de Israelische bezetting van 1967. Vivian stelt dat de Israelische bezetting onderdeel is van een strategie om de positie van de Palestijnse boer te vernietigen en deze om te vormen tot een loonwerker die niet langer zeggenschap heeft over zijn of haar eigen leven’.

Palestina’s milieucrisis

Even buiten de officieuze hoofdstad van de Westelijke Jordaanoever, Ramallah, wordt er sinds 2013 gewerkt aan een ander groen project: het creëren van een arboretum genaamd Mashjar Juthour. Op deze manier willen de initiatiefnemers een beschermde groene ruimte creëren, waar de lokale bevolking met inheemse planten en bomen kennis kan maken.

Gezien de grote hoeveelheden plastic zakken en flessen die onderdeel zijn geworden van het Palestijnse landschap, is het ook een plek om mensen het belang te doen inzien van zorg voor de natuur en openbaar groen. Het arboretum is 10 dunams (2,5 ha.) groot, met een grote diversiteit aan boomsoorten, wilde bloemen en de befaamde Palestijnse olijfbomen. Toen in het veelbewogen jaar 2014 Israelische troepen steden in de Westelijke Jordaanoever binnenvielen en de dodelijke aanvallen pleegden op Gaza, wilden de oprichters van Mashjar Juthour standvastig zijn. Voor basisscholen in Ramallah organiseerden zij excursies naar het arboretum, gaven workshops over het herstellen van meubels, het planten van bomen, het organiseren van zomerkampen voor kinderen en wekelijkse activiteiten voor ouders en hun kinderen in de natuur. De jaren daarop werden deze activiteiten uitgebreid met het houden van bijen, het ontvangen van internationale vrijwilligers en het geven van permacultuur cursussen.

Het arboretum ligt in zogeheten C-Gebied (ruim 60 procent van de Westelijke Jordaanoever, waar het civiel en militair bestuur in handen van het Israelische bezettingsleger ligt. Daar bevinden zich inmiddels ook 135 joodse nederzettingen. Voor de initiatiefnemers van het project betekent dit in de praktijk dat het vrijwel onmogelijk is om een simpele bouwvergunning voor sanitaire voorzieningen of irrigatiesystemen te verkrijgen. Daarom zijn zij gedwongen om te bouwen zonder vergunningen. Zodra er niet-geregistreerde gebouwen door de bezettingsmacht worden gesignaleerd, zal het Israelische leger deze in de regel met de grond gelijk maken.

Vanwege de beperkingen die Israel heeft opgelegd aan ontwikkeling en toegang tot grond, hebben Palestijnen steeds minder middelen. Nooit tevoren is het zo urgent geweest om illegale houtkap, de jacht op gazellen en het dumpen van (chemisch) afval te bestrijden. De Palestijnse bevolking ziet de waarde van natuur in het algemeen als een economische waarde. Om die reden worden vaak alleen fruit- en olijfbomen behouden terwijl eikenbomen gekapt worden om als brandstof te dienen. Zodoende is de diversiteit aan inheemse boomsoorten drastisch afgenomen. Mashjar Juthour biedt de lokale bevolking een interactieve en educatieve manier om met de natuur in aanraking te komen. De initiatiefnemers van het arboretum willen Palestijnen aanmoedigen om verantwoordelijk met de natuur om te gaan en willen dat vooral met milieuactivisme bereiken.

Mashjar Juthour is één van de antwoorden op de Israelische bezetting, in dit geval de bezetting van de natuur. De initiatiefnemers van het project stellen dat ‘het de intentie van de bezetter is om de Palestijnse cultuur te bezetten door middel van vervreemding en absorptie’. Door het opzetten van een arboretum proberen zij de plaatselijke bevolking in contact te brengen met natuur, banen te creëren en Palestina’s bedreigde biodiversiteit te beschermen. Zo bestrijden zij de bezetting van hun land en werken zij samen om een duurzame en groene toekomst voor Palestina te verwezenlijken.

De verschillende projecten die in dit artikel zijn beschreven, geven weer hoe de Palestijnse bevolking met veerkracht en creativiteit de problemen aanpakt die de Israelische bezetting teweeg brengt. Op uiteenlopende manieren bestrijden zij het onrecht en geweld dat hen wordt aangedaan.

De initiatiefnemers van deze projecten doen wat in hun vermogen ligt om maatschappelijke problemen zoals milieuvervuiling, verlies aan biodiversiteit, migratie van het platteland naar de stad en industriële landbouw aan te pakken. Onder de moeilijke omstandigheden van de bezetting zetten zij projecten op die de Palestijnse bevolking dichter bij de grond brengen en hun autonomie vergroten. Landbouw bedrijven en milieuactivisme zijn twee mogelijke manieren om vast te blijven houden aan een cultuur die bedreigd wordt, een geschiedenis die uitgewist wordt en een land dat langzaam wordt opgeslokt.

Nour Natalie, Bsc Rural Development & Innovation en momenteel studente stadslandbouw aan de Warmonderhof, school voor biologisch-dynamische landbouw, te Dronten 

bronnen

Phoebe Greenwood: ‘Palestine’s date farmers suffer double burden of occupation and indifference – Once an economic mainstay, farming in Palestine has been hard hit by land access issues and political inertia’; in: The Guardian (Londen) van 7 november 2012.

Beaumont, Peter: ‘Archaeologists find possible evidence of earliest human agriculture – Study of plant remains on shores of Sea of Galilee show crop cultivation may have developed 23,000 years ago’; in: The Guardian van 24 juli 2015.

Tom Joyce: ‘The Palestinian farmers battling border restrictions and lack of water – Farmers in the occupied West Bank struggle daily against a broken supply chain that restricts access to agricultural equipment, technology and water’; in: The Guardian van 12 april 2016.

palestinelink.nl: Water.

juthour.org: The Great Need – Palestine’s environmental crisis

 

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?