mei-augustus 2022 | nr 3-4

Inhoud | jaargang 51, nummer 3-4 |
  • Bij de dood van Shireen Abu Aqleh (pp. 4-5).
  • De opkomst van Hoessein al-Sheikh – het gezicht van een macht die aan het einde van zijn Latijn is (pp. 6-8).
  • Palestijnse film – Vrouwen in nood in Huda’s Salon van Hany Abu Assad (p. 8).
  • Palestijnse vertegenwoordiging: verkiezingen versus consensusvorming (pp. 9-12).
  • Hoe Hollywood the story of Israel schreef (pp. 13-16).
  • Hoe de MOSSAD Arabische despoten helpt (pp. 17-18).
  • Over Gaza en hoe de hoop levend te houden (pp. 19-20).
  • De jongeren van Gaza zijn trots – ondanks alle ontberingen (pp. 21-27 ).
  • Het verlies van Tatas – Palestijnse grootmoeders zijn een kracht in zichzelf (pp. 28-30).
  • Israel-Palestina: Emmanuel Macron op weg naar Jeruzalem (pp. 31-34).
  • Israelische apartheid: Links in Frankrijk – een overzicht (pp. 35-39).
  • Een gedicht van Marwan Makhoul: ‘Mijn land’ (p. 38).

Redactioneel
escalatie

Op 11 mei is de prominente Al-Jazeera-verslaggever voor Palestina, de Amerikaans-Palestijnse Shireen Abu Aqleh, in Jenin door een Israelische kogel vermoord. Inderdaad door Israel vermoord. Alle tekenen wijzen in die richting.

Zo droeg Shireen op het moment van haar dood een helm en kogelvrij vest – de standaarduitrusting van een oorlogsverslaggever – waarop met grote letters het woord Press stond. Dat kon geen schutter ontgaan zijn. Dat het hier mogelijk om een scherpschutter ging, valt af te leiden uit de plaats waar het dodelijke schot Shireen heeft getroffen: in haar nek, precies tussen de helm en het kogelvrij vest. Het feit dat in de stam van de boom waaronder Shireen stond toen zij werd geraakt, de inslagen van meerdere kogels zijn aangetroffen, sluit in elk geval uit dat het hier om een afgedwaalde kogel is gegaan.

De Israelische militaire autoriteiten schakelen in een situatie als deze onmiddellijk – timing is in hier van groot belang – over op een standaardaanpak: het optrekken van een informatie-rookgordijn. Zo beweerden zij dat Palestijnen op het fatale moment, in de nabijheid van Shireen, in een schotenwisseling met Israelische militairen verwikkeld waren. De kogel zou – zo werd gesuggereerd – uit een Palestijnse geweerloop hebben kunnen komen. Daarmee waren er ineens twee mogelijke verklaringen.

De Israelische desinformatie werd vervolgens in de enerzijds/anderzijds-berichtgeving van conformistische Westerse journalisten meegenomen. Voor Israel was dat pure winst. Maar de vreugde daarover is slechts van korte duur geweest. Want een dag later trad de joods-Israelische mensenrechtenorganisatie B’Tselem op basis van een eerste onderzoek ter plekke met een beargumenteerde weerlegging van de Israelische voorstelling van zaken naar buiten. Twee weken later kwam CNN, na grondig onderzoek,  met een eigen – voor Israel uiterst belastende – reconstructie van het gebeurde.

Het aanpakken van journalisten past in de Israelische politiek om boodschappers met een voor Israel ongunstige boodschap in hun werk te hinderen of erger – zie ook de recente lotgevallen van de zes, van ‘terrorisme’ beschuldigde, Palestijnse NGO’s.

De schok die de moord op Shireen Abu Aqleh onder Palestijnen (en vele anderen) teweeg heeft gebracht, was groot. Jarenlang was zij met haar televisiereportages over de situatie in Palestina de Palestijnse huiskamer binnengekomen. Nadat het nieuws over haar gewelddadige dood zich had verspreid, sloten Palestijnen – waar zij zich ook bevonden – in hun afkeer en woede de rijen – net als een jaar eerder rondom de ‘Intifada van de Eenheid’.

Zo mogelijk nog groter was de schok over de ontluisterende beelden van de begrafenis van Shireen op 13 mei in Jeruzalem. Voor het oog van de camera sloegen Israelische politie-agenten zonder enige aanleiding keihard in op de dragers van de kist – zozeer dat deze bijna de grond raakte. Tienduizenden woonden de begrafenis in persoon bij of volgden deze via Al-Jazeera of andere televisiekanalen. Ook via de internationale media zijn de beelden naar buiten gekomen.

Het Israelische optreden past in de algehele escalatie in de relatie tussen joodse Israeli’s en Palestijnen. Uit cijfers van B’Tselem blijkt dat in de periode juni 2021-juni 2022 – het eerste (en inmiddels tevens laatste) jaar van de coalitieregering van Naftali Bennett/Ya’ir Lapid – op de Westelijke Jordaanoever het aantal doden aan Palestijnse zijde met 60 procent is gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor. Daarbij is er de afgelopen weken geen dag voorbij gegaan of er is wel een Palestijnse dode gevallen. Het aantal gewelddadige confrontaties tussen joodse kolonisten en Palestijnen is het aflopen jaar eveneens sterk toegenomen: in heel 2021 waren dat er 650, in de eerste vijf maanden van dit jaar alleen al ruim 400. Voor rechts-radicalen in de regering en daarbuiten fungeren de betrokken joodse kolonisten als stoottroepen bij het afwerken van de expansionistische politieke agenda.

In de Oude Stad van Jeruzalem is de viering van de vastenmaand Ramadan ook dit jaar op confrontaties tussen zwaar toegeruste Israelische politieagenten (‘Border Police’) en Palestijnse moslims (en niet-moslims) uitgedraaid. In toenemende mate blijkt deze religieuze festiviteit tevens een uitdrukking van Palestijnse identiteit te zijn, waarbij het veiligstellen van de Palestijnse islamitisch/christelijke identiteit van Jeruzalem inzet van de strijd is.

Deze strijd is een reactie op de verhoogde inspanningen van de Israelische autoriteiten om Jeruzalem te ‘verjoodsen’. De lotgevallen van de met ontruiming bedreigde bewoners van de Palestijnse wijk Sheikh Jarrah in geannexeerd Oost-Jeruzalem liggen in dit verband nog vers in het geheugen.

Rechtse joodse Israeli’s zijn in de strijd om de identiteit van Jeruzalem met hun jaarlijkse ‘Vlaggenmars’ gekomen. Daarbij wordt de ‘eenwording’ van Jeruzalem gevierd, die met de verovering van Oost-Jeruzalem in de Juni-Oorlog van 1967 op papier is gerealiseerd. Dit jaar was de mars van vlaggenzwaaiende demonstranten groter dan ooit. De Israelische politie sprak over 70.000 deelnemers. Een deel van de demonstranten is door de straten van de Oude Stad gemarcheerd – een bewuste provocatie richting zijn Palestijnse bewoners.

In het kader van de escalatie passen ook de steeds frequentere bezoeken – onder politiebegeleiding – van overwegend extreem-rechtse joodse Israeli’s aan de Haram al-Sharif, waar zich de Aqsa-Moskee en de Rotskoepel-Moskee bevinden. Op de dag van de Vlaggenmars moeten het er 2500 zijn geweest. Daar is toen ook met een Israelische vlag gezwaaid. Extremistische joodse elementen dreigen via posters met de verwoesting van de Haram al-Sharif.

Ligt wat er de Haram al-Sharif betreft een scenario in het verschiet à la de Haram al-Ibrahimi in Al-Khalil/Hebron ? Daar is – na een bloedbad door een joodse kolonist onder biddende moslims – de moskee ruimtelijk opgedeeld in een moskee en een synagoge.

Bij de dood van Shireen Abu Aqleh

Khaled Farraj

De uitbarsting van nationale eenheid die volgde op de gewelddadige dood – het martelaarschap – van Shireen Abu Akleh is opnieuw een uiting van collectief Palestijns bewustzijn en van collectieve Palestijnse strijd.

Deze regels vormen geen klaagzang voor Shireen, noch is het een politieke beschouwing. Het is geen journalistiek verslag of een wetenschappelijk artikel. Het is evenmin een eerbetoon of condoleance, want Shireen Abu Aqleh verdient meer dan dit. Wat hierna volgt zijn louter observaties en indrukken rondom de moord op Shireen, van het grote verdriet dat mensen heeft getroffen – niet alleen in Palestina maar ook elders in de wereld. Het zijn impressies van ‘een echte begrafenis’ in plaats van een metaforische, van de heiligheid van de doodskist en van de kist, van geheven vlaggen en vlaggen die op de grond vielen, van de hoofdstad en de strijd om de hoofdstad, van de uitvaart van een dierbare vriendin die in alle opzichten een uitzonderlijk mens was. Ik schrijf dit niet om haar deugden te prijzen. Dat hebben velen al gedaan – hoewel zij niet genoeg lof verdient, vooral ook van ons.

de dood van Shireen Abu Aqleh heeft ‘Palestina’ en de waarden van het Palestijnse volk doen hervinden

Shireen werd op verraderlijke en agressieve wijze vermoord. Met haar martelaarschap had elke Palestijn het gevoel dat hij of zij een eigen dierbare had verloren. Shireen die een kwart eeuw met haar duidelijke, respectvolle en professionele journalistiek via Al-Jazeera elke huiskamer was binnengekomen, komt nu als lid van elke Palestijnse familie – in oost, west, noord en zuid –  opnieuw de huiskamer binnen. Elke Palestijn voelt zich door haar martelaarschap persoonlijk geraakt en voelt zich daardoor onderworpen en vernederd. Iedereen vraagt zich af hoe het mogelijk is dat een bekende journaliste bij het uitoefenen van haar werk wordt gedood, terwijl haar kleding duidelijk aangaf dat zij journaliste was: een helm en een kogelvrijvest met daarop het woord ‘PRESS’. Het antwoord op die vraag is duidelijk: het gaat hier om een daad die gericht is tegen iemand die de waarheid naar buiten brengt – de waarheid over het dagelijkse moorden in Palestina.

De moord op Shireen die haar zelf tot nieuws heeft gemaakt, is een poging van Israel om die waarheid verborgen te houden en om degenen die de waarheid uit willen dragen, te disciplineren, te intimideren en af te schrikken. De reactie op de moord heeft echter alle verwachtingen overtroffen – met honderdduizenden Palestijnen die de straat opgingen om hun woede te uiten, niet alleen uit solidariteit met de naaste familie van Shireen, maar omdat Shireen voor de meesten van hen deel van de familie is.

De massale deelname aan de begrafenis was een uiting van zowel grote woede als van het hervinden van het concept van Palestina, dat onverminderd onder bezetting zucht – en daarmee het hervinden van collectieve waarden van mensen die onder bezetting leven, waarvan de belangrijkste het collectieve gevoel is van de noodzaak om te trachten zich aan de bezetting te ontworstelen en het einde daarvan te bespoedigen door middel van verzet. In al zijn politieke en religieuze verscheidenheid, met inbegrip van de door de Israelische bezetting opgelegde demografische verscheidenheid – Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, in Oost-Jeruzalem, in de Strook van Gaza en in Palestina’48/Israel – heeft het Palestijnse volk uiting gegeven aan niet eerder vertoonde nationale eenheid. Wat deze eenheid bijzonder maakt, is dat zij niet emotioneel of sentimenteel is, maar in het verlengde ligt en een opeenstapeling vormt van wat er in mei 2021 is gebeurd tijdens de aanvallen op de Oost-Jeruzalemse wijk Sheikh Jarrah en op de Strook van Gaza. Maar ook in het verlengde ligt van de grote solidariteit met de zes ontsnapte politieke gevangenen via ‘de vrijheidstunnel’, afgelopen september. Deze opnieuw opgepakte gevangenen, wier heldhaftige en moedige daden in de hele wereld weerklank vonden, worden nog steeds door de bezettingsmacht bestraft door het doden van hun naaste verwanten. Nu is er dan het martelaarschap van Shireen, dat een bekroning en bestendiging vormt van een grote eenheidsstrijd, die terugblikkend niet anders gezien zal worden dan als een moment van continuïteit met genoemde gebeurtenissen in het jaar daarvoor.

Jeruzalem als hoofdstad

‘Jeruzalem is Arabisch’ – het was niet alleen de leuze die de bewoners van de Westelijke Jordaanoever scandeerden bij de Israelische checkpoints die Jeruzalem omringen – de stad die zij niet in mogen. Het was de juichkreet van honderdduizenden vanaf de muren en vanuit de stegen van de Oude Stad. Het maakte duidelijk dat de strijd om de zeggenschap over de stad is overstegen door Palestijns en Arabisch bewustzijn, door het bewustzijn in de wereld. Dit zal – uiteraard – opnieuw op internationale fora aan de orde gesteld worden.

Wat de Staat Israel betreft – met zijn machtige, technologisch geavanceerde en zijn (volgens eigen zeggen) ‘meest ethische’ leger – die is het tijdens de begrafenis van Shireen vele uren gegaan om het in beslag nemen van Palestijnse vlaggen die door rouwenden werden meegedragen. Laatstgenoemden hadden zelf bij de Jaffa-Poort – een van de poorten van de Oude Stad van Jeruzalem – de Palestijnse vlag gehesen, na eerst Israelische vlaggen van vlaggenmasten te hebben neergehaald. Dit betekent – en dat is veelzeggend – dat deze ‘sterke’ staat 74 jaar na dato nog altijd niet bij machte is om de volledige controle over alle wijken in ‘zijn hoofdstad’ uit te oefenen.

Deze ‘sterke’ staat heeft daarbij geprobeerd het aantal rouwenden dat aan de begrafenis van Shireen wilde deelnemen, zoveel mogelijk te beperken. Verder was tevoren geëist dat de begrafenis tot religieuze rituelen beperkt zou blijven en dat de rouwenden geen Palestijnse vlaggen zouden meedragen. In de buurt van het Sint Louis Ziekenhuis werd een groot aantal politieagenten ingezet in een poging de controle over de begrafenis te verscherpen.

Deze ‘sterke’ staat deed vervolgens wat niemand in de geschiedenis – ongeacht zijn of haar godsdienst – eerder heeft gedaan, door de dragers van de doodskist op weerzinwekkende wijze aan te vallen. De beelden daarvan zullen voor altijd in het geheugen van de mensen gegrift blijven staan. Met die aanval heeft Israel Shireen eigenlijk opnieuw vermoord. Tegelijk heeft deze de vastberadenheid om bij de begrafenis aanwezig te zijn alleen maar versterkt – een Palestijnse martelaar waardig. Het heeft  mensen wereldwijd het afschuwelijke gezicht van de Israelische bezetting laten zien.

de helden: beschermers van de begrafenis en van de kist

Laten wij even de beelden terugroepen van de bruutheid waarmee de mannen – al dan niet zelf inwoners van Jeruzalem – die de doodskist van Shireen op hun schouders droegen, werden geslagen. Stelt u zich de stevige wapenstokken eens voor waarmee Israelische politieagenten hen te lijf zijn gegaan. De mannen – helden – wisten niettemin de doodskist hoog op hun schouders  te houden.

Helden waren ook de mannen die de onder Israelisch vuur liggende journaliste Shatha Hanaysha wisten te redden, die zelf Shireen had proberen te helpen nadat zij was neergeschoten.

Niet alleen de brute beelden van het optreden van de bezettingsmacht en haar misdaden zal in ons geheugen gegrift blijven, niet alleen de foto’s van de begrafenis en niet alleen de beelden van de jonge mannen die de muren van de Oude Stad beklommen, maar ook de beelden van de helden die met gevaar voor eigen leven Shatha Hanaysha hebben weten te bereiken en haar zo van een zekere dood hebben weten te redden. Zij slaagden er verder in om het lichaam van Shireen naar een ziekenhuis over te brengen, ondanks aanhoudend Israelisch vuur. Daarmee zijn deze jonge mannen, hoewel geen strijders, in ieders ogen helden geworden. Is er een eervollere daad dan deze vanwege het risico dat daarmee is genomen ?

[…]

tot slot – over de moordenaar

Shireen zag het als haar journalistieke opdracht om de misdaden van de Israelische bezetting aan de kaak te stellen. Door haar werk toonde zij moord, confiscatie, verjoodsing, onderdrukking en discriminatie aan. Daarmee ontkrachtte zij de Israelische lezing van de feiten en ontmaskerde zij leugens en valse beweringen.

Ik wil geen woorden vuilmaken aan het doolhof waarin men verzeild zal raken bij een onderzoek naar wat er precies is gebeurd, noch aan de precieze identiteit van de moordenaar, noch aan de rechtvaardigingen die deze in de media heeft rondgestrooid, laat staan aan het rookgordijn dat deze heeft opgetrokken om de publieke opinie in de wereld op het verkeerde been te zetten, met de bedoeling de ware toedracht te verdoezelen.

De moordenaar is bekend. Die heeft een naam en een commandant. Die commandant heeft weer een commandant boven zich staan en die hogere commandant staat in verbinding met een politieke functionaris. Zij hebben op 11 mei 2022 besloten om opnieuw in het Jenin-vluchtelingenkamp Palestijns bloed te vergieten. Degene die achter de misdaad zit, is de bezettingsmacht. Deze heeft een speciale eenheid gestuurd om datgene te doen waarin deze het beste is: het doden van Palestijnen – waar zij zich ook bevinden en ongeacht het beroep dat zij uitoefenen. Want in de loop der jaren heeft de bezettingsmacht behalve journalisten, ook advocaten, doctoren, kinderen en jonge mannen en vrouwen gedood – niet geremd door enig taboe. Ik herhaal dat de moordenaar bekend is: de  bezettingsmacht. Wanneer die bezettingsmacht het dagelijks plegen van moorden in dorpen, steden en in vluchtelingenkampen staakt, zal zij haar reden van bestaan verliezen.

Het verlies van de journaliste Shireen Abu Aqleh betekent dat er door het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) in Ramallah en door internationale mensenrechtenorganisaties meer werk verzet zal moeten worden om de praktijken van de bezettingsmacht aan de kaak te stellen. Het is aan de wereldwijde civil society om het momentum van solidariteit dat de dood van de martelaar Shireen Abu Akleh teweeg heeft gebracht, vast te houden en verder uit de bouwen.

bron: Institute for Palestine Studies (Washington, DC), 17 mei 2022 (ingekort en bewerkt)

Khaled Farraj is de directeur van het Institute for Palestine Studies

vertaling: Koen Bos

Het verlies van Tatas – Palestijnse grootmoeders zijn een kracht in zichzelf

Tareq Baconi

Vorig jaar heb ik mijn Tatas begraven.

Tata Eva, de moeder van mijn moeder, stierf op 26 augustus – 93 jaar oud.

Tata Marcel, de moeder van mijn vader, overleed een maand later, op 24 september – 94 jaar oud.

Tata Eva werd begraven in Amman en Tata Marcel in Beiroet – beiden mijlenver van Haifa, Palestina, waar zij geboren en getogen waren.

Niemand kon beweren dat het overlijden onverwacht kwam – of dat het einde van hun leven te vroeg kwam. Ik voorzag hun dood al zo’n tien jaar. Elke keer als ik bij een van hen vertrok, rees de gedachte dat dit wel eens de laatste keer kon zijn. Het is daarom vreemd dat ik geen herinneringen bewaard heb aan ons laatste afscheid. Misschien nam ik, omdat ik er steeds weer naast zat, die voorgevoelens niet meer zo serieus als eerst en nu voel ik mij verstoken van de laatste herinneringen. In plaats daarvan kwam, toen ik bericht kreeg dat Tata Eva gestorven was, de herinnering boven aan iets wat veel eerder gebeurde.

Nauwelijks vier of vijf jaar oud word ik midden in de nacht wakker, bevend van een steeds terugkerende nachtmerrie dat Tata Eva verdwenen is, mij achtergelaten heeft, mogelijk gestorven is. Mijn kussens zijn doordrenkt met tranen. Ik stap uit bed, verlaat de slaapkamer die ik met mijn broers deel en loop op mijn tenen door de gang naar Tata’s kamer waar ik, nadat ik gecontroleerd heb of ze ademt, naast haar kruip. ‘Habibi’ (schatje), fluistert zij, ‘ga maar weer slapen, ik ben hier.’ Mama vindt mij daar de meeste ochtenden.

Ik was deze droom bijna vergeten toen ik een telefoontje van mijn moeder kreeg en – voor ik het in de gaten had – zat ik weer in het lichaam van dat jochie, bevend, terug in een verleden dat voor mij lag alsof het een lang verloren vriend was. Het verdriet over Tata’s dood overweldigde mij. Het leek of ik beroofd was mijn onafhankelijkheid. Toch had die weer opkomende pijn ook iets troostends. Ik kende deze toestand, had dit eerder beleefd. De rouw om Tata’s dood bevestigde een vermoeden dat ik al lang koesterde: dat het verdriet in mij, dat ik sinds mijn kindertijd in mij draag en gekoesterd heb, niet helemaal mijn verdriet is.

De foto’s die ik zag toen ik de spullen in Tata’s huis in Amman inpakte, bevestigden dat ik als jongen wel een aanhangsel van haar leek, een extra ledemaat, mijn hand altijd in de hare of mijn lichaam leunend tegen haar lijf. Deze fysieke verbondenheid, sindsdien veranderd in iets ongrijpbaars, trof mij. Wij hadden al meer dan twintig jaar niet meer in hetzelfde land gewoond. Maar ik bracht tijdens mijn regelmatige reizen naar huis veel tijd met haar door en tijdens de weken dat ik daar was, praatten wij veel, roddelden en deelden kooktips. De vragen die zij steeds weer stelde over Jezus Christus en het huwelijk, ontweek ik.

Door Corona kon ik niet op tijd voor de begrafenis aanwezig zijn. Toen ik twee dagen later aankwam, vroeg ik mijn moeder en mijn oom om met mij mee naar de begraafplaats te gaan. Wij reden van de rand van West Amman naar beneden naar de Abdoun-corridor, de nieuw aangelegde meerbaansweg door de vallei die de heuvels van West- en Oost Amman scheidt – een slagader die uitmondt in de binnenstad met het gerenoveerde culturele centrum en de uitgebreide vrijdagse vlooienmarkten. Onderweg passeerden wij de randen van Al-Wehdat, een van de grootste Palestijnse vluchtelingenkampen in Jordanië.

Na enige afstand sloeg ik linksaf een onopvallende ingang in, waar op een klein zwart bordje stond: ‘Begraafplaats van de Christelijke Overledenen’. Een christelijke begraafplaats, een ruimte waar de rommelige complexiteit van het leven van de overledenen beperkt werd tot een enkel verhaal en die hun misschien een gang naar een hiernamaals verzekerde.

In de begraafplaats van Umm al-Hiran is de chaos van Oost-Amman ver weg, een ruimte vol dennenbomen rond een achthoekige kerk. Rijen graven, gemarkeerd met kruisen, strekken zich aan alle kanten uit. Het kerkhof is overvol. Zonder enige ruimte om uit te breiden, is het in de hoogte gegroeid. Wij liepen door een gang met aan weerszijden vier op elkaar gestapelde graven, die hoger reikten dan ons hoofd. Johannes 11:25 markeerde de grafschriften van de meeste graven: ‘Wie in Mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft’. Op veel graven stonden ook de geboorteplaatsen van de overledenen. Haifa, Beit Jala, Jaffa, Acca, Jeruzalem, Nabloes, Ramallah, Ramle, Lydda: de lengte en de breedte van Palestina. In Amman, een stad gebouwd door vluchtelingen, is dit een laatste knikje naar een geschiedenis van ballingschap. De omvang van Al-Nakba (de Catastrofe van 1948) is in Umm al-Hiran acuut voelbaar.

In met graftombes omzoomde gangen delen rij na rij levens, die een gemeenschappelijke tragedie hadden overleefd, nu een begraafplaats ver van huis. Zo’n afloop vrezende, schrijft Mahmoud Darwish in zijn gedicht, ‘Mijn vader’:

En mijn vader zei eens,

hij die geen thuisland heeft

heeft geen heilige plek in de aarde

en hij verbood me te reizen

Maar wij hebben wel heilige plekken in de aarde, duizenden in overvolle begraafplaatsen opeen gestapeld, in Jordanië, Libanon, Syrië, verspreid over de hele wereld. Tata is begraven in een tegen een muur liggende stapel graven, in dezelfde tombe als haar man, mijn bijna veertig jaar geleden, voordat ik geboren was, gestorven grootvader Rajae. Hij werd geboren in Jeruzalem, Eva in Haifa. Zij zijn naar Beiroet gevlucht, werden daar verliefd op elkaar, trouwden, stichtten een gezin en vluchtten tijdens de burgeroorlog naar Amman. Is hun laatste rustplaats niet een heilige plek ?

Het definitieve van de dood dat ik hier zag, wierp vragen op over alles wat ik in het leven zeker achtte. Voor welke terugkeer, voor welke bevrijding vechten wij als Palestijnen nog, vecht ik nog, wanneer onze dierbaren in een vreemd land begraven liggen ? Wat is een vaderland, wanneer onze begraafplaatsen geen thuis hebben en wanneer we onze verdrijving vereeuwigen op onze eigen graven ? Wat gebeurt er als onze ontworteling in ballingschap geworteld raakt ?

Op de terugweg spraken we hierover. Vraag na vraag kwam boven over Tata’s leven en het leven van onze grootouders, even onduidelijk als wanneer wij de details van een lang verloren voorouder hadden besproken. Tata, de jongste van haar broers en zussen, was in Haifa geboren, maar waren haar broer en zus daar ook geboren ? Haar familie was verhuisd van Jeruzalem naar Haifa – was het huis in de Baqa’a wijk in Jeruzalem hun eigendom ? En wat was de reden van hun verhuizing ? Ik was er om de een of andere reden van overtuigd dat Tata’s vader een dominee was die voor zending naar Haifa was geroepen. Mama was het daar niet mee eens. Hij preekte wel in de kerk, maar verdiende zijn geld als koopman. Een nichtje kon dit bevestigen. Dat is wat etnische zuivering doet: het verscheurt families evenzeer als het hun van hun land berooft.

Na het bezoek aan de begraafplaats grepen wij iedere herinnering of verhaal over Tata aan om haar vast te houden, zelfs nu zij uit ons leven verdwenen was. Vooruitlopend op dit moment had ik de urenlange gesprekken die ik met haar voerde over het leven in Haifa opgenomen. Onze mondeling overgeleverde geschiedenissen hebben ons volk en ons streven naar gerechtigheid in stand gehouden. Woorden worden verhaaltjes, verteld voor het slapen gaan en nostalgische herinneringen die ons leven vorm geven. Nu de generatie van de Nakba niet meer leeft, zijn deze mondeling overgeleverde geschiedenissen kostbaar omdat zij ons vertellen dat wij erbij horen – en belangrijker nog, dat wij er zijn in een wereld die het Palestijnse bestaan blijft ontkennen. Een Italiaanse vriendin e-mailde me nadat zij over Tata had gehoord. ‘Het overlijden van grootouders’, schreef zij, ‘is bedoeld als iets waarop wij worden voorbereid vanaf onze geboorte en toch raakt het ons hard, vooral omdat zij cruciale stukjes geschiedenis met zich meenemen’. Wat gebeurt er als die geschiedenis wordt betwist, ontkend, weerlegd, tot zwijgen gebracht ?

Palestijnse Tata’s zijn een kracht in zichzelf. Zij zijn de geduchte oudere vrouwen tegenover jonge Israelische soldaten die hun huizen stelen en hun olijfbomen in Palestina ontheiligen. Zij leren ons om op een waardige manier hun woede uit te drukken. Zij zijn kwetsbaar in hun verzet en kostbaar in hun belichaming van onze geschiedenis. Voor degenen onder ons die in ballingschap zijn opgegroeid, zijn onze grootmoeders – meer nog dan onze grootvaders – Palestina. Via onze Tata’s groeien wij ook op in Palestina, in de huizen waarin zij geboren en getogen zijn, de huizen waarvan zij beroofd werden, de huizen die aan joodse vreemdelingen werden afgestaan. Zij zijn de bron en de verklaring van de onbekende werelden die wij in onze borst dragen en met hun dood voelen wij een verwoestende ontworteling.

Het is van onze Tata’s dat wij leren dat de strijd voor Palestina vrouwelijk is. De dichter en journalist Mohammad al-Kurd schrijft, de kracht van zijn grootmoeder Rifqa vierend:

Nu loopt grootmoeder kwetsbaar

zo anders dan in het verleden toen zij streed.

Verborgen in de rimpels van haar gezicht,

vertel het verhaal van die gebeurtenis:

zonder sterven gevormd.

We tuurden allemaal in de rimpels van onze Tata’s op zoek naar verhalen over onze wortels, zelfs als wij hun ontworteling erven.

Mijn troost is de wetenschap dat, terwijl in ballingschap Palestijnse begraafplaatsen ontkiemen, door het ontbreken van een thuisland onze huizen in onszelf bestaan – niet in de bakstenen, mortieren of grafstenen van Al-Wehdat of van Umm al-Hiran. Er komt een moment waarop wij beseffen dat Palestina niet, of niet alleen, het land is tussen de rivier en de zee. Dat is het natuurlijk wel, en zoals Fanon zei, is land juist dat wat de gekoloniseerden moeten terugwinnen. En dat zullen wij ook doen. Maar zou het vaderland veel meer kunnen zijn dan het land, met zijn jasmijn en olijfboomgaarden die eindeloze nostalgie oproepen bij onze grootouders ? Voor onze generatie, van wie velen buiten de kusten zijn opgegroeid, is Palestina veranderd in een staat van zijn, een manier om de wereld te begrijpen en te confronteren. En met die transformatie is ook ons concept van bevrijding en terugkeer, ons begrip van vaderland, aan het evolueren.

Ik liep de begrafenis van Tata Marcel enkele weken later mis, dus moet haar graf nog bezoeken. Zij was meer afwezig dan aanwezig in het leven van mij en mijn broers, omdat zij moedig tijdens de burgeroorlog in Libanon weigerde Beiroet te verlaten. Naarmate de maanden na haar dood verstreken, ben ik gaan beseffen dat mijn verdriet om Marcel onlosmakelijk verbonden is met mijn verdriet om die stad, die begraven is en nog verder begraven raakt onder de voeten van de krijgsheren die beweren haar te beschermen. In tegenstelling tot de gerichte pijn die de dood van Tata teweegbracht, is de pijn van het verlies van Marcel chronisch, kloppend op de achtergrond.

Mijn Tata’s konden niet méér verschillen. Marcel was breed en hartelijk, Eva was flinterdun; Marcel was luid en sloeg onbetamelijke taal uit, Eva was stil en vloekte nooit; Marcel hield ervan zich op te tutten en op te maken, Eva droeg tientallen jaren dezelfde jurk; Marcel was afkerig van de vluchtelingenkampen in Beiroet en protesteerde tegen de tijd die ik daar doorbracht, Eva was nieuwsgierig, wilde meer weten, relaties aanknopen en vrijwilligerswerk doen; Marcel was boos, Eva was vergevingsgezind.

Zij droegen hun trauma’s verschillend. Eva geloofde dat God op mysterieuze manieren werkt, zelfs als die mysteries dodelijke klappen uitdeelden. Marcel werd woest, beschermend, afgesloten van de wereld, bang voor vreemden en voor verandering, wantrouwig. In sommige opzichten was zij de meer intuïtieve van de twee. Zij leerde dat de wereld wreed is en de mensheid onvriendelijk. Lange tijd heb ik Tata Marcel veroordeeld omdat ik niet begreep dat bitterheid en woede onvermijdelijk zijn in het aangezicht van verzengend onrecht. Terwijl Beiroet in duisternis wegzonk na de havenexplosie van 2020, schreef Lina Mounzer dat zij zich ‘machteloos woedend’ voelde over de misdaden van Libanese leiders. Wat doet die machteloosheid met een mens als die zich eeuwig blijft voelen ?

Terwijl ik worstelde met de dood van de matriarchen van mijn familie, bleef ik denken aan necropolitiek, de politiek door Achille Mbembe die van ‘de levende doden’ genoemd. Palestijnse levens worden doorgebracht in het vagevuur, maar ook in de dood is er weinig vrede. De lichamen van onze mensen worden door het apartheidsregime vaak gebruikt als onderhandelingstroef: zij worden opgeborgen in mortuaria, niet herenigd met de families die de afsluiting met een begrafenis wordt ontzegd, totdat er politiek gewin mee kan worden behaald. Eenmaal begraven, kennen de graven ook geen rust. Zij worden vaak opgegraven om plaats te maken voor Israelische parken, musea en recreatiecentra. Als Palestijnse levens waardeloos zijn wanneer zij ademen, hoe kunnen de Palestijnse doden dan nog van enige waarde zijn ?

Op een van mijn laatste bezoeken aan Tata Eva, zat ik naast haar. Ik hield haar handen in de mijne en vertelde haar over Palestina, waar ik op dat moment woonde. Zij was toen al heel oud, moe, gewikkeld in wollen sjaals, blind en tandeloos. Zij zei mij dat zij genoeg had van het wachten tot God haar zou oproepen. Het was tijd. Het was al jaren tijd, zei ze. ‘Het is tijd dat ik je Jiddo weer zie’. Haar knokige handen rustten in de mijne, en zij keerde haar oor naar me toe. Zij wreef haar vingers tegen elkaar. ‘Om hun topjes te verwarmen’, fluisterde ze, terwijl zij zich losrukte uit de herinneringen die binnenstroomden.

Witte haarlokken vingen het licht terwijl ik vertelde over mijn terugkeer. Dat ik een thuis voor mezelf had gemaakt in Ramallah. Dat ik het huis had gevonden dat zij als zeventienjarige, nog volledig ziende, in Haifa was ontvlucht. Over hoe ik het huis had gevonden dankzij haar beschrijving van hoe het te bereiken was vanaf de hoofdboulevard van de stad aan de voet van de berg. Dat ik de jasmijn bij de ingang had geroken, dezelfde geur die ze rook op de avond dat het onteigend werd. Dat ik huilde toen ik voor haar school stond, die nu een Israelisch museum is.

Achter haar gesloten oogleden stelde ze zich voor terug te keren, een gestolen verleden op te eisen, beseffend dat ze dat nooit zou doen. Ook ik zag beelden van een andere wereld. Anders dan voor Tata is mijn bestemming niet een verscheurd verleden, maar een ingebeelde toekomst, een die haar leven eindelijk zou kunnen eerbiedigen.

bron: The Baffler (Chicago), 9 februari 2022

Tareq Baconi is publicist te Londen

vertaling: Aleid Sevenster-Blink

Israelische apartheid: Links in Frankrijk – een overzicht

Jean Stern

Natuurlijk zijn de oorlog in Oekraïne, de economie en het milieu de pijlers van de campagnes die gevoerd zijn door de drie belangrijkste linkse kandidaten, Jean-Luc Mélenchon, Fabien Roussel en Yannick Jadot.

De recente rapporten van NGO’s die het bestaan van een systeem van apartheid in Israel en op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, beschrijven, hebben echter een ommekeer teweeggebracht bij Links.

De kandidaat van de linkse L’Union Populaire/La France Insoumise, Jean-Luc Mélenchon, Fabien Roussel van de Parti Communiste Français (PCF) en de ecoloog Yannick Jadot van Europe Écologie-Les Verts (EELV), die als motto heeft ‘Changeons’ (Laten wij veranderen), verkondigen allen regelmatig hun steun aan het Palestijnse volk en aan een zogeheten twee-staten oplossing – het traditionele Franse standpunt sinds decennia. Allen zijn zij op de hoogte van de politieke ontwikkelingen in Israel en Palestina en beantwoorden daarover vragen in de media en soms in het openbaar. Zij beantwoordden de vragen van Orient XXI zeer hoffelijk via hun campagnemedewerkers die in internationale zaken gespecialiseerd zijn. Yannick Jadot was de enige kandidaat ter rechter- of ter linkerzijde (en dit feit is het benadrukken waard) die onze vragen persoonlijk schriftelijk beantwoordde. Zijn antwoorden zijn te lezen in het kader onderaan dit artikel.

aanwezig of afwezig, in het zonnetje gezet tijdens het CRIF-diner

Ondanks deze gedeelde traditie zijn er nuances van verschil tussen de kandidaten naar aanleiding van de rapporten van B’Tselem en Amnesty International die door hun teams zorgvuldig zijn bestudeerd, evenals het rapport van Human Rights Watch dat vooral verwijst naar apartheid in de bezette Palestijnse Gebieden.

Een dergelijke nuance van verschil is de Conseil Représentatif des Institutions Juives de France (CRIF) niet ontgaan toen zij op 24 februari 2022 de uitnodigingen voor hun jaarlijkse diner verstuurden – het eerste in drie jaar vanwege de corona-pandemie. Yannick Jadot was uitgenodigd en was aanwezig samen met parlementslid Cedric Villani, die onlangs La République en Marche (LREM), de liberale partij van president Emmanuel Macron, verliet om zich bij de ecologen aan te sluiten. ‘Als je ideeën wilt uitwisselen, wissel je die met iederéén uit. Yannick Jadot heeft er goed aan gedaan om aanwezig te zijn. Het betekent niet dat hij het eens is met hun manier van kijken of dat hij dit of dat standpunt van het CRIF onderschrijft’, legt een lid van zijn entourage uit. Toch werd Jadot in 2017, toen hij zich kandidaat stelde voor het presidentschap en voordat hij opzij stapte ten gunste van Benoît Hamon, de leider van de sociaaldemocratische Parti Socialiste (PS), door de CRIF op de zwarte lijst gezet omdat zijn partij, EELV, zich vóór BDS had uitgesproken [Boycot, Desinvesteren & Sancties]. ‘Wij verhullen niet wat wij echt geloven alleen maar om uitgenodigd te worden voor een chique etentje’, zei destijds Julien Bayou, die nadien Nationaal Secretaris van de EELV is geworden, waaraan hij nog toevoegde: ‘Boycot [BDS] is een goedaardig, geweldloos instrument dat door alle burgers kan worden ingezet’.

Fabien Roussel was ook uitgenodigd, verzekerde een woordvoerder van de CRIF ons maar hij was niet aanwezig of vertegenwoordigd. ‘Hij had iets belangrijkers te doen, een manifestatie in het Noorden’, zegt een functionaris van de PCF met een zweem van humor. Overigens was de PCF al enige jaren niet door het CRIF uitgenodigd. Men kan zich afvragen of de toon van de campagne van Roussel deze ommekeer verklaart, hoewel er geen merkbare verandering is opgetreden in het standpunt van de PCF over de Palestijnse kwestie (L’Humanité, het dagblad van de PCF, is de Franse krant die zich het meest betrokken voelt bij de situatie in Palestina).

Misschien is de uitnodiging aan de bekende islamofoob Caroline Fourest voor een openbare bijeenkomst op het partijhoofdkwartier van de PCF bij de herdenking van de cartoonist Charb (Stéphane Charbonnier) en de vermoorde medewerkers van het weekblad Charlie Hebdo, voldoende om deze veranderde houding te verklaren. Met het haar kenmerkende aplomb voorzag deze pro-Israelische vriendin van de pseudo-linkse partij Printemps Républicain, Fabien Roussel in de herfst als de ‘rijzende ster van republikeins-Links’ op weg om ‘de show te stelen van Mélenchon’. Een compliment waar veel PCF-leden niet op zitten te wachten …

Jean-Luc Mélenchon was, zogenaamd behorend tot de beruchte ‘extremen’, niet voor het CRIF-diner uitgenodigd – evenmin als de extreemrechtse Marine Le Pen of de nog extremer rechtse Eric Zemmour. Sinds enkele jaren is Mélenchon als leider van La France Insoumise het mikpunt van de zionistische organisatie, wat hem Siberisch laat. Daar maalt hij niet om, becommentarieert een lid van zijn entourage. In zijn ogen is de CRIF vergeven van een stelletje identitaire extremisten. Ik vraag mij af wat er is gebeurd nadat Francis Kalifat het voorzitterschap van Theo Klein over had genomen’, zo voegt mijn informant er met een korreltje zout aan toe. Klein was van 1983 tot 1989 voorzitter van de CRIF; als prominent lid van het ‘vredeskamp’ en als voorstander van onderhandelingen met de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO), brak hij in 2012 met de CRIF, wegens diens deelname aan de campagne tegen Charles Enderlin in de Mohammed al-Dura affaire [de jongen die op camera door Israelisch vuur in de armen van zijn vader werd doodgeschoten]. Klein overleed in 2020.

Deze vragen over wie er is uitgenodigd en wie niet, lijken misschien triviaal. Niet dus, want Links is op zoek naar vernieuwing – en vooral naar de politieke moed om de Staat Palestina te erkennen, die zovele linkse regeringen niet hebben gehad. De meest recente is die van François Hollande, die EELV-ministers omvatte en ondanks een parlementaire stemming op 2 december 2014, waarin de erkenning werd goedgekeurd met 339 stemmen tegen 151. Deze duidelijke uitslag was niet bindend voor de regering en er werd nooit gevolg aan gegeven. Wie herinnert zich nog dat in 2012 het debat tijdens de presidentiële voorverkiezingen in PS tussen François Hollande en Martine Aubry werd gekenmerkt door een scherpe botsing over steun voor de Staat Palestina. Steun voor Palestina tegenover steun voor Israel – ‘onder voorbehoud’, zoals men binnen de PS zegt – is een scheidslijn in heel het verzwakte Franse Links, dat momenteel ongeveer 25 procent van het electoraat vertegenwoordigt. Ik reken presidentskandidate Anne Hidalgo niet mee in dit cijfer, maar deze pro-Israelische passiebloem van de Socialistische Partij staat ver onderaan in de peilingen.

Mélenchon: ‘Gaza is een hel’

De Union Populaire van Mélenchon vat het traditionele standpunt van Frankrijk samen in twee regels van zijn programma: ‘Erkenning van een Palestijnse staat met recht op territoriale continuïteit, op basis van de twee staten-oplossing en de volledige uitvoering van de VN-resoluties’. ‘Maar wij kunnen niet alle details in het programma vastleggen, dit is een eerste stap’, legt Arnaud Le Gall uit. Hij is een van de adviseurs van Mélenchon die meeschreef aan het internationale deel van het project. ‘Het gaat hier om richtlijnen en algemene principes. De keerzijde van de medaille is dat bepaalde onderwerpen nog niet voldoende zijn uitgewerkt’.

Maar ondanks de ‘verlammende uitwerking van beschuldigingen van antisemitisme’, zo gaat Le Gall verder, de ‘intimidatie van de kant van pro-Israelisch extreem-rechts en een ‘totaal isolement binnen de politieke klasse gedurende de laatste vijftien jaar, heeft Mélenchon zijn kritiek op het beleid van Israel nooit onder stoelen of banken gestoken. Er komt een moment dat je met de vuist op de tafel moet slaan en de Israelische regering moet laten weten dat wat zij doet onaanvaardbaar is en alle resoluties die door de VN zijn aangenomen van tafel veegt’! Ook in zijn steun aan de bevolking van Gaza is hij consequent. Ik zal niet ontkennen dat mijn sympathie vooral uitgaat naar de getormenteerde bevolking van Gaza, die gebukt gaat onder opsluiting [algehele blokkade] en een hels bestaan leidt dat niemand onberoerd kan laten’ was het antwoord van Mélenchon in januari 2022 op de vraag die een student uit Montpellier stelde in een tv-programma. Een jongere die zijn bezorgdheid voor Palestina toont: een goed teken!

Volgens de kandidaat, die antwoordde op een vragenlijst van het Platform van NGO’s voor Palestina, heeft de algehele blokkade van Gaza, die in strijd is met de beginselen van de mensenrechten en meermaals door de VN is veroordeeld, geleid tot een ernstige verslechtering van de humanitaire situatie van de inwoners van Gaza, die nog wordt verergerd door de slachtingen en vernielingen, die de Israelische Strijdkrachten onder het mom van de verdediging van Israel periodiek aanrichten, soms zelfs tegen stenen gooiende kinderen … In verscheidene VN-rapporten wordt de situatie in Gaza letterlijk als ‘onhoudbaar’ omschreven. Niets kan rechtvaardigen dat Frankrijk die weerzinwekkende situatie accepteert’.

Meerdere malen – in 2009, 2014, 2018 en in 2021 – heeft Mélenchon de beschuldigingen van antisemitisme die hem door pleitbezorgers van de Staat Israel worden aangewreven, van de hand gewezen. ‘De echte antisemieten zijn degenen die antisemitisme op één lijn stellen met de protesten tegen misdaden begaan door mensen die doen alsof zij de Israelische belangen verdedigen. Israels ergste vijanden zijn degenen die demonstreren en beweren dat het normaal is om een weerloze bevolking af te slachten wanneer de Israelische regering de dader is. Die mensen hebben jaren van inspanningen om een gevoel voor proportie te behouden tenietgedaan en duizenden vrienden met hun misselijk makende analyses van de situatie van zichzelf vervreemd’, schreef Mélenchon in zijn blog in 2009.

‘het A-woord verwijst naar een onloochenbare realiteit’

Een aanwijzing dat Mélenchon veel aandacht aan de kwestie besteedt: hij was de allereerste prominente Franse politicus die het woord ‘apartheid’ gebruikte, zo schreef hij op maandag 4 april van dit jaar in zijn antwoord aan het platform van de Franse NGO’s voor Palestina.

‘Het gebruik van het woord apartheid, eerst in VN-rapporten, daarna door Israelische NGO’s en vervolgens door andere organisaties als Amnesty International, verwijst naar een onbetwistbare realiteit. De officiële erkenning van het bestaan van een apartheidsregime is een stap vooruit. Voor ons als politieke organisatie waarvan de kandidaat mogelijk tot de hoogste functie van de Staat kan toetreden, is de essentiële vraag: als Frankrijk een dergelijke stap zou zetten [erkenning van de Staat Palestina] zou het dan wel of niet bijdragen tot een vreedzame oplossing op basis van de VN-resoluties ? Het antwoord op deze vraag zal afhangen van de precieze context waarin wij zullen opereren’.

Een van de naaste adviseurs van de kandidaat voegt eraan toe, dat hij er helemaal niet van houdt om dingen te zeggen waarvan hij niet weet of hij deze zal doen of niet als hij wordt gekozen. Mélenchon heeft dus opnieuw een belofte gedaan, zonder er omheen te draaien.

Hij betuigt verder zijn solidariteit met degenen die solidair zijn. Bertrand Heilbronn, voorzitter van de Association France-Palestine Solidarité (AFPS) werd door de politie aangehouden toen hij uit een vergadering op het Ministerie van Buitenlandse Zaken met enkele parlementsleden kwam. Hij werd onder de ogen van de verbijsterde parlementsleden vóór de deur van het ministerie in de boeien geslagen en vervolgens een deel van de avond in hechtenis gehouden. Daar hebben we het Frankrijk van Macron, zo betreurde Mélenchon in een tweet. De Union Populaire waarvan de partij van Mélenchon deel uitmaakt, is van mening dat ‘de algemene inperking van de openbare vrijheden nu ook de verdediging van de rechten van de Palestijnen omvat. Als leden van de oppositie verzetten wij ons tegen deze sinistere drift en als wij aan de macht zijn, zullen wij er een einde aan maken’.

de PCF ziet een vorm van apartheid aan het werk

Net als Jean-Luc Mélenchon veroordeelde Fabien Roussel in mei 2021 met klem de versnelde kolonisatie van Oost-Jeruzalem en [de rest van]de Westelijke Jordaanoever, waardoor de Palestijnen het recht op een onafhankelijke, levensvatbare natie wordt ontnomen, de racistische aanvallen en haatrellen die door extreem-rechts in Israel worden ontketend op de Harem al-Sharif, het binnendringen van de Israelische politie in de Aqsa Moskee en de rellen in verscheidene Israelische steden waar Arabische en joodse burgers worden gelyncht’.

Het parlementslid uit het departement Le Nord, die al getipt was om de kandidaat van de partij te worden, veroordeelde ookde misdadige invallen in Gaza’ en sloot zich aan bij een straatprotest in Lille, ‘waarin werd geëist dat Frankrijk een duidelijk standpunt inneemt voor de bescherming van het Palestijnse volk en voor een rechtvaardige en duurzame vrede tussen Palestijnen en [joodse] Israeli’s’.

Lydia Samarbakhsh, lid van het nationaal Uitvoerend Comité van de PCF, heeft in overleg met het team van Mélenchon de kwestie van de aard van de staat Israel aan de orde gesteld.

Het rapport van Amnesty International is zeer belangrijk omdat het gebaseerd is op feiten, op de praktijken en politieke doelstellingen van de Israelische regering. Het valt niet te ontkennen dat het haar doel is de Palestijnen te parkeren op flarden grondgebied waar zij subburgers zouden zijn. Het patroon is dat van de Zuidafrikaanse bantustans: de Palestijnen worden veroordeeld tot uitsluiting, tot armoede en vernedering. De discriminerende behandeling van de Palestijnen neemt met de dag toe. Hier is een apartheidsbeleid aan het werk’.

Voor de PCF en haar kandidaat is het niet aan de orde om het bestaan van de Staat Israel in twijfel te trekken’ en ‘moeten wij de twee staten-oplossing blijven verdedigen. Uit principe en als gevolg van onze politieke analyse blijven wij vasthouden aan het internationaal recht. In geval het Palestijnse volk de voorkeur geeft aan een andere optie, dan zou dat nieuwe perspectieven openen. Zowel de Palestijnse jeugd en haar strijd tegen discriminatie en segregatie, alsook een beweging die zich ontwikkelt binnen de Israelische samenleving bieden nieuwe hoop’, besluit Lydia Samarbakhsh.

Het is waar dat Fabien Roussel, in tegenstelling tot andere zittende PCF-parlementsleden zoals André Chassaigne, Elsa Focillon of Jean-Paul Lecoq, nooit bijzonder actief is geweest inzake de Israelisch-Palestijnse kwestie. Hij heeft er met geen woord over gerept in zijn interview op Radio J van 13 maart 2022, dat werd gemonopoliseerd door vragen over Oekraïne en Jean-Luc Mélenchon. Maar de onwrikbare inzet van zijn partij en van L’Humanité voor de erkenning van de Staat Palestina en zijn recente ontmoeting met de Palestijnse ambassadrice in Parijs betekenen wel dat Roussel ‘aan de goede kant staat’, ook al legt hij meer nadruk op andere thema’s waarvan hij denkt dat deze populairder zullen zijn. Hoe dan ook, voor de strijdlustige Lydia Samarbakhsh: Ik weet niet of wij stemmen winnen of verliezen door voor een eerlijke vrede op te komen. Maar onze strijd is vooral gericht tegen Macron en zijn liberale globalisering en de ernstige economische, sociale, politieke en milieuproblemen van onze tijd en vóór een internationale visie’.

Jadot verwerpt het A-woord

Samen een ecologisch project uitwerken: dat is een andere voorwaarde voor vrede. Het model van koloniale roof is ook in ecologisch opzicht een doodlopende weg’, legt een van Jadots campagneadviseurs voor internationale vraagstukken mij uit. Historica en EELV-senator Esther Benbassa voegt eraan toe: ‘EELV-activisten staan overwegend aan de kant van de Palestijnen. Maar vaak houden hun standpunten verband met de wijze van ontwikkeling, de plundering van watervoorraden en het feit dat de [joodse] kolonisten op de Westelijke Jordaanoever intensieve landbouwmethoden toepassen’. Veel Groenen zijn plaatselijk verkozen en hebben via groepen activisten in hun stad sympathie opgevat voor de Palestijnse zaak. Maar dat is niet de kern van hun activiteit. Regionale ontwikkeling, stadsplanning, opwarming van de aarde en sociale crises zijn de voornaamste punten van zorg van deze plaatselijk gekozen politici. Zij hebben vaak bij NGO’s gewerkt voordat zij in de politiek gingen. Jadot is in wezen een milieuactivist. Hij heeft voor Greenpeace gewerkt en kan bij tijd en wijle echt radicaal zijn. Maar dit is een onderwerp waarmee hij niet vertrouwd is en hij koestert een diep wantrouwen jegens de geopolitiek’, legt een Parijse EELV-er in zijn entourage mij uit.

Jadot heeft veel meningsverschillen met Mélenchon, onder meer over het gebruik van het woord ‘apartheid’. Op 13 februari zei hij tegen Radio J dat hij de kolonisatie wil stoppen en dat hij voorstander is van de twee staten-oplossing. Maar dat betekent nog niet dat hij het woord apartheid goedkeurt. ‘Ik gebruik de term apartheid niet, ook al schept de Wet op de Joodse Natie-Staat van 2018 een gevaarlijk precedent voor Israel. Maar apartheid is zo’n gewelddadig woord, dat ik het niet op Israel wil toepassen, ook al zijn bepaalde regeringspraktijken discriminerend’. Zijn partij, EELV, heeft echter op haar zomer-seminar van 2021 wel Hagai El-Ad uitgenodigd, de directeur van de Israelische mensenrechtenorganisatie B’Tselem, die als eerste sprak van apartheid op het hele Israelische grondgebied. Een campagnewoordvoerder van Jadot legt uit:

‘Wij hebben vanaf het begin aandacht voor hun werk gehad en die workshop was niet onbelangrijk. Sindsdien heeft de media-aandacht voor het rapport van Amnesty International het mogelijk gemaakt de segregatie waaraan de Palestijnen blootstaan, onder de aandacht te brengen. Wat is dan wel het juiste woord ? Waar het echt om gaat is de gelijkheid van rechten tussen de verschillende inwoners. De situatie is veranderd sinds de goedkeuring van die Wet op de Joodse Natie-Staat, die symbool staat voor de consolidatie van een etnocratie en die onze algehele visie op staten, de rol van het nationalisme en zelfs die van de diaspora beïnvloedt. De Droezen organiseerden ongekende straatprotesten tegen die wet, die een identiteitscrisis in de Israelische samenleving aan het licht bracht’.

Lokaal verkozen EELV-politici hebben vaak de gelijkstelling van antizionisme met antisemitisme bestreden, door te weigeren vóór de definitie van de International Holocaust Remembrance Association (IHRA) te stemmen, die aan de basis lag van de Maillard-resolutie. Er werden verhitte debatten gevoerd in Parijs, Straatsburg en Bordeaux. EELV-ers hebben zich laten inspireren door de ‘Verklaring van Jeruzalem’ over antisemitisme, opgesteld door meer dan 200 academici uit de hele wereld, aangenomen in maart 2021 en verdedigd door Jadot tegenover Orient XXI:

‘De Verklaring van Jeruzalem over antisemitisme is meer geschikt dan die van de IHRA door onderscheid te maken tussen de gevallen waarin vijandigheid jegens Israel kan worden vereenzelvigd met antisemitisme en die waarin dat niet het geval is, door voorbeelden te geven van beide. Het is een definitie die zowel de strijd tegen het antisemitisme als het belang van de vrijheid van meningsuiting serieus neemt’.

Jadot heeft, net als Mélenchon, de vrijheid van meningsuiting hoog in het vaandel staan.

conclusie

Mélenchon heeft, met een vleugje bravoure, een project voor een alomvattende regimeverandering, ook al wordt hij daarom van alle kanten bekritiseerd, soms ten onrechte, soms terecht. Hij belichaamt wereldwijde solidariteit en is een van de zeldzame kandidaten die ‘Gaza’ ter sprake brengt – wat prijzenswaardig is.

Jadot belichaamt solidariteit aan de basis en stelt de belangrijke kwestie van de door de kolonisatie opgelegde ontwikkelingsmodus aan de orde, zijn aanhangers zijn verwikkeld in een legitieme lokale strijd over de definitie van antisemitisme.

Roussel lijkt de kwestie enigszins te verwaarlozen. Het streven naar geluk is niet oninteressant, ook al lijkt dat meer een kwestie van persoonlijke smaak te zijn. Niettemin is zijn partij aanwezig bij alle protesten en de discussies die zij voert, net als haar vijandige broeders in het kamp van Mélenchon, over de apartheid in Israel zouden wel eens kunnen bijdragen aan een proces van verandering.

____

Yannick Jadot (Europe Écologie-Les Verts): ‘In bezet Palestina werkt de klimaatverandering als een multiplicator van gevaren’

In juni 2020 ondertekende u een oproep van 1080 Europarlementariërs die zich verzetten tegen de annexatie [door Israel] van de Westelijke Jordaanoever. Terugblikkend, wat is nú uw mening over de zogeheten Abraham Akkoorden ? [‘normaliseringsakkoorden’] (Jean-Luc Mélenchon en Fabien Roussel hebben de oproep eveneens ondertekend)

De ‘Abraham Akkoorden’ normaliseerden de betrekkingen van Israel met de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Marokko en Soedan en markeerden het verdwijnen van de Palestijnse kwestie uit het internationale en regionale debat. Zij betekenden een zorgwekkende paradigmaverandering met betrekking tot de oplossing van het Israelisch-Arabische conflict [sic]. Zij betekenden het einde van het beginsel ‘land voor vrede’ aangezien deze ‘normaliseringsovereenkomsten’ zonder enige territoriale concessie werden ondertekend, wegens de uiteenlopende belangen die op het spel stonden: bondgenootschappen tegen Iran, Turkije en de Moslimbroederschap, economische redenen, enzovoort. Zij betekenen de aanvaarding door de ondertekenende staten van de status quo in de bezette Palestijnse Gebieden. Zij betekenen het einde van het Arabische Initiatief van 2002 dat vrede beloofde in ruil voor een terugkeer naar de grenzen van 1967 en hebben de positie van de Palestijnen nog verder verzwakt. Ook al lijkt Israel dankzij deze toenaderingen op korte termijn minder geïsoleerd en dus minder bedreigd te zijn, het streven naar kolonisatie dat door deze akkoorden indirect in de hand wordt gewerkt, is in niemands belang. Als deze zaak onopgelost blijft, zal de ‘Palestijnse kwestie’ een bron van regionale spanningen blijven.

Europa heeft daar lang niets over te zeggen gehad …

Helaas is de benarde situatie van de Palestijnen van de internationale agenda verdwenen, behalve wanneer de toename van geweld en openlijke conflicten in het nieuws komen. De Verenigde Staten hebben hun handen in onschuld gewassen en Europa stelt zich tevreden met het verlenen van economische, financiële en humanitaire hulp. Dat is in ieder geval íets. Maar het is niet genoeg. In het kader van een versterking van het buitenlandbeleid van de Europese Unie, waarvan de noodzaak elke dag duidelijker wordt, zal ik een hervatting van de onderhandelingen tussen Israel en de Palestijnen voorstellen.

Hoe verklaart u de relatieve stilte van president Macron en zijn kabinet over de Israelisch-Palestijnse kwestie gedurende zijn ambtstermijn ?

Ik betreur het gebrek aan engagement van president Macron en zijn regering ten aanzien van de Israelisch-Palestijnse kwestie, die van fundamenteel belang blijft voor de stabilisering van de regio en de handhaving van het internationaal recht. Bovendien leunt de huidige situatie zwaar op de cohesie van de Franse samenleving en geeft zij aanleiding tot overdreven en soms ontoelaatbare reacties van sommige van onze landgenoten. Elk initiatief dat gericht is op een hervatting van de [zogenaamde] vredesbesprekingen op basis van het internationaal recht, zou bijdragen aan een verlichting van de situatie in Frankrijk en zou de, door de ecologen veroordeelde identiteitsgebonden spanningen, vermijden. Naast het vooruitzicht op vredesbesprekingen moeten wij aandringen op de eerbiediging van het internationaal recht, gelijke rechten en het beëindigen van discriminatie.

Ecologische kwesties zijn van vitaal belang, ook om redenen die verband houden met de bezetting en de militarisering van de Westelijke Jordaanoever.

Absoluut. Op dit moment is het gebied dat is aangewezen voor een toekomstige Palestijnse staat verminkt, ontwricht, gesegregeerd en gelaagd – een gebied waar Israel, direct of indirect, alle regels bepaalt. In een tijd waarin de hele wereld het erover eens is dat de klimaatverandering de bedreigingen voor de beschaving verveelvoudigt, zijn er weinig plaatsen op de planeet waar dit beter wordt geïllustreerd dan in Palestina.

De Israelische bezetting heeft de Palestijnen steeds kwetsbaarder gemaakt voor de klimaatverandering door de toe-eigening van land en natuurlijke hulpbronnen, vooral water, en door de beperkingen op het personen- en goederenverkeer en van kapitaal. Hierdoor krijgen de Palestijnen niet alleen geen toegang tot de basismiddelen om zich aan de klimaatverandering aan te passen, maar kunnen zij ook geen lange termijn-regelingen treffen.

De strijd om de grond en het water vormt de kern van de legitieme eisen van de Palestijnen om gerechtigheid.

Het interview is op 1 maart jl. afgenomen

bron: ORIENT XXI (Parijs), 5 april 2022

Jean Stern is een voormalig medewerker van Libération (Parijs) en La Tribune (Toulouse) en levert bijdragen aan La Chronique d’Amnesty International; hij is auteur van Les Patrons de la presse nationale, tous mauvais (Parijs: La Fabrique Éditions, 2012; 190 pp.) en van Mirage gay à Tel Aviv (Montreuil: Éditions Libertalia, 2017; 164 pp.)

vertaling: Frans Brons

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?