maart-april 2020 | nr 2

Inhoud | jaargang 48, nummer 2 |
  • Palestina in tijden van het coronavirus (pp. 4-5).
  • De lange mars van de joodse kolonisten (pp. 6-9).
  • Alleen het Internationaal Strafhof kan Israels misdaden een halt toeroepen (pp. 10-11).
  • Yossi Beilin – hoe Israel het Internationaal Strafhof kan ontlopen (pp. 12-13).
  • Norman Finkelstein: het Internationaal Strafhof zal de Palestijnse aanklacht inzake Israels oorlogsmisdaden niet in behandeling nemen (pp. 14-16).
  • Omar Shakir: ‘de Staat Israel ziet in naleving van de mensenrechten een bedreiging’ (pp. 17-19).
  • Opiniepeiling: slechts 37 procent van de joodse Israeli’s vindt dat mensenrechtenorganisaties vrij moeten kunnen functioneren (p. 19)
  • Israelische Palestijnen strijden tegen criminele bendes en tegen een passieve Israelische overheid (pp. 20-23).
  • Een rechtvaardige toekomst vereist dekolonisatie van Palestina – en één democratische staat voor allen (pp. 24-26).
  • De One State Foundation (p. 27).
  • Eén democratische staat: een niet aflatend debat (pp. 28-31).
  • Ahmed Abu Artema: één democratische staat voor joden en Palestijnen ? – graag, maar dan geen verzuilde democratie als in Libanon (pp. 32-33).
  • BDS heeft een politieke visie nodig inzake onafhankelijkheid van de Palestijnen (pp. 34-35).
  • Chili: proeftuin voor Israelische wapens – Mapuche en Palestijnen zitten in hetzelfde schuitje (pp. 36-38).
  • Hoe Jeremy Corbyn slachtoffer van een georkestreerd antisemitisme-offensief is geworden (pp. 39-42).
  • Israel – uitslag algemene verkiezingen, 2 maart 2020 (p. 43).
Redactioneel
‘de enige democratie in het Midden-Oosten’

Na een politieke impasse die 17 maanden heeft geduurd, waarbij de kiezer driemaal naar de stembus is gegaan, heeft Israel sinds 20 maart een nieuwe regering. Deze zal bij toerbeurt geleid worden door Benjamin Netanyahoe (Likoed) – de eerste 18 maanden – en Benny Gantz (Blauw en Wit) – de tweede 18 maanden – en is voorts samengesteld uit Shas en Verenigde Torah Judaïsme, plus twee splinterpartijen, de Arbeidspartij en Gesher. Samen zijn zij goed voor 71 van de 120 Knesset-zetels. Mocht Yamina alsnog bij de coalitieregering betrokken worden, dan komt het totaal aantal zetels waarop de coalitieregering kan terugvallen op 77 te liggen – kortom, een ruime meerderheid (zie voor nadere gegevens over genoemde partijen het overzicht op pagina 43 van dit nummer van Soemoed).

De oorzaak van politieke impasse is dat een groeiend deel van het electoraat het met Netanyahoe wel gehad heeft. In de 11 jaar dat hij aan het hoofd heeft gestaan van opeenvolgende  coalitieregeringen van rechtse en extreem-rechtse partijen zijn de verhoudingen in de Israelische politiek en samenleving ernstig verloederd, met openlijke aanvallen van Netanyahoe en de zijnen op onder meer civil society-organisaties, de media en het juridische apparaat. De liberale democratie – althans voor joodse Israeli’s – dreigt in toenemende mate ondermijnd te worden.

De aanvallen op de media en op het juridische apparaat – vooral op het Hooggerechtshof, de hoogste beroepsinstantie – kunnen niet losgezien worden van de rechtszaak die geruime tijd geleden tegen Netanyahoe is aangespannen vanwege de verdenking van ‘fraude, omkoping en het ongeoorloofd gebruik van vertrouwelijke informatie’ toen hij als premier in functie was.

De lijstverbinding van vier platforms die onder de naam Blauw en Wit opnieuw de algemene verkiezingen van 2 maart jl. is ingegaan, had haar campagne dan ook gebouwd rond de leuze ‘Alles beter dan Netanyahoe !’.

De Verenigde Lijst – een bundeling van vier overwegend Palestijnse partijen – kon zich daarin geheel vinden. Want onder Netanyahoe had – hand-in-hand met de politieke opmars en doorbraak van rechts en extreem-rechts – stemmingmakerij en racisme tegen de Israelische Palestijnen ongekende dimensies aangenomen. In de woorden van de leider van de Verenigde Lijst, Ayman Odeh: ‘All the prime ministers we’ve had, from Ben-Gurion to Ehud Olmert, are responsible for 10 percent of the incitement against Arabs [Palestinians]. Netanyahu is responsible for the remaining 90 percent’.

 Met grote twijfels ten aanzien van Gantz en diens Blauw en Wit was de Verenigde Lijst – met 15 zetels de derde partij in de Knesset – daarom bereid om gedoogsteun te geven aan een coalitieregering onder leiding van Gantz. Met die steun zou zo’n coalitieregering over een meerderheid in de Knesset beschikken – zij het van slechts één zetel. Let op: gedoogsteun, want deelname van een Palestijnse partij aan een coalitieregering heeft in de ‘enige democratie in het Midden-Oosten’ nimmer tot de politieke mogelijkheden behoord, ondanks dat Palestijnen 20 procent van de bevolking van Israel uitmaken.

Die uitgestoken hand van de Verenigde Lijst is niet aangenomen. Als eerste liet het net gekozen Knesset-lid namens Gesher weten geen deel te willen uitmaken van een coalitieregering die het van gedoogsteun van ‘Arabieren’ moet hebben. Kort daarop gevolgd door drie gekozen Knesset-leden van Gantz’s eigen partij.

Tot ontsteltenis van een groot deel van zijn achterban – kiezersbedrog ! – is Gantz daarop overstag gegaan, door onder het aanroepen van de corona-crisis met Netanyahoe onderhandelingen te starten over de vorming van een ‘noodregering’. Daarbij moest hij tegenover de politieke veteraan Netanyahoe vanuit een sterk verzwakte positie opereren, omdat zijn Blauw en Wit-lijstverbinding als gevolg van zijn politieke draai inmiddels uiteen was gevallen.

Daarbij komt dat er bij het Hooggerechtshof nog een zaak loopt die draait om de vraag of een premier die zich nog voor de rechter moet verantwoorden wel in die functie kan treden. Na veel touwtrekken is deze kwestie in het regeerakkoord zoveel mogelijk dichtgetimmerd, door de toewijzing van cruciale ministersposten en het toekennen van het vetorecht. Een regeerakkoord is daarmee zo gemodelleerd dat een van strafbare feiten verdachte toppoliticus uit de wind wordt gehouden. De normale rechtsgang zal erdoor worden gehinderd.

Voordat deze kwestie met Gantz was uit-onderhandeld, liet Netanyahoe nog wel doorschemeren dat de ‘de massa’s de staat op zullen gaan’, in geval het Hooggerechtshof besluit om Netanyahoe uit het ambt van premier te bannen.

Waar men het onderling wel snel eens over geworden is, is de kwestie van de annexatie van de sinds 1967 bezette en gekoloniseerde Westelijke Jordaanoever – in volkenrechtelijke termen een oorlogsmisdaad. Die zaak moet vooral nog vóór een eventueel vertrek van Donald Trump uit het Witte Huis geregeld worden. Naar verluidt bestaat er tussen Netanyahoe en Gantz op dit punt slechts verschil van mening over de omvang van de annexatie – alleen de joodse nederzettingen en de Jordaanvallei of het gehele C-Gebied – en over het belang van het verwerven van internationale steun daarvoor – waarbij die van Washington al binnen is en is neergelegd in het zogeheten Trump-Plan. Hoe zal Europa zich in deze kwestie opstellen ?

Terwijl de wereld volledig in beslag genomen is door het medische drama als gevolg van het corona-virus en de enorme economische gevolgen daarvan, zijn de Palestijnen meer dan ooit op zichzelf teruggeworpen.

Palestina in tijden van het coronavirus

Net als andere volkeren heeft ook het Palestijnse volk te lijden onder de coronavirus-pandemie. Maar dat lijden heeft wel specifieke dimensies.

De meeste Palestijnen zijn zijn arm tot zeer arm. Een aantal van hen is nu door het coronavirus besmet geraakt. Daarbij gaat het om een ziekte die kostbaar is om haar te voorkomen en van haar te genezen. Daarbovenop lijden Palestijnen als een gekoloniseerd volk en zij worden gediscrimineerd – binnen de grenzen van Israel, op de bezette Westelijke Jordaanoever, en het zwaarst in de Strook van Gaza, die al 13 jaar aan een alomvattende Israelische blokkade blootstaat.

Zoals in de meeste landen buiten Azië die door het coronavirus zijn getroffen, zijn de Palestijnen in Gaza zich pas begin maart 2020 echt zorgen over besmetting gaan maken. De eerste berichten uit Palestina getuigden daarbij van een grote naïveteit. Daarin werd gesteld dat het daar zou gaan om ‘de meest veilige plek in de wereld’, aangezien de Israelische blokkade de inwoners feitelijk voor de infectie zou afschermen.

Vooraanstaande academici hebben er snel op gewezen dat een tragedie moeilijk af te wenden is indien het virus zich in Gaza gaat verspreiden. Want het gebied is vandaag geheel verstoken van essentiële hulpmiddelen om het coronavirus te kunnen bestrijden: medische voorzieningen, medische apparatuur, beschermende middelen, testkits, enzovoort. Daarnaast is er een structureel tekort aan brandstof, is de kwaliteit van het drinkwater gevaarlijk slecht en functioneert het rioleringssysteem nauwelijks meer. Dit alles is niet zozeer toe te schrijven aan onderontwikkeling in het algemeen, maar is vooral een gevolg van de jarenlange blokkade en de stelselmatige vernietiging van de infrastructuur tijdens de serie grootschalige militaire offensieven van Israel tegen Gaza – waaronder de bombardementen op 17 ziekenhuizen tijdens de aanval van 2014.

Binnen Palestina’48 (Israel) is de situatie voor Palestijnen beter, maar nog altijd niet goed. Als tweederangs burgers zal in een crisis als deze hun gezondheid pas worden gewaarborgd na die van joodse Israeli’s in joodse buurten, waar de goede ziekenhuizen zich bevinden. Sinds de zogeheten Wet op de Joodse Natie-Staat in 2018 van kracht is geworden, zijn overheidspublicaties – inclusief noodinstructies ter bestrijding van het coronavirus, waaronder beperking van de bewegingsvrijheid – uitsluitend in het Hebreeuws beschikbaar, terwijl het Arabisch – dat door genoemde wet als officiële taal is afgeschaft – voor Palestijnen de eerste taal is.

Een noodplan ligt er voor de Palestijnen niet. Alledaags racisme waarvan in Israel van oudsher sprake is, doet zich hier overduidelijk gelden.

Tegelijk gaat het verwoesten van ‘illegale’ woonhuizen van Palestijnen en van landbouwgrond van bedoeïenen in de Naqab (Negev) gewoon door.

Wat in Israel het meeste stof heeft doen opwaaien, is – in het kader van de bestrijding van het coronavirus – de implementatie geweest van toezicht op de burgers via hun mobiele telefoons door de binnenlandse inlichtingendienst Shin Bet, waarbij de regering toestemming daartoe van de rechter – vanwege de inbreuk op de privacy – niet noodzakelijk achtte.

In dit verband is het van belang om erop te wijzen – zoals de Amerikaanse publiciste/activiste Naomi Klein heeft gedaan – dat regeringen zich al eerder van de zogeheten ‘shock-doctrine’ hebben bediend, waarbij zij een ernstige crisis aangrepen om verregaande  toezichtprogramma’s jegens burgers door te voeren. Vaak is daarbij gebruik gemaakt van Israelische software, die in eerste instantie was ontwikkeld om Palestijnen verregaand te kunnen controleren.

Premier Benjamin Netanyahoe heeft voorts van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn politieke en militaire bevoegdheden te vergroten. Terwijl joodse Israeli’s klagen dat de democratie in hun land achteruit dendert en hun burgerlijke vrijheden steeds verder worden aangetast, hebben zij het daarover nooit gehad toen diezelfde vrijheden voor de Palestijnen in het geding waren.

Binnen de grenzen van Israel is de gevangenis – net als overal – de slechtste plaats om te zijn – vooral die waarin Palestijnse gevangenen opgesloten zitten. In de overvolle gevangenissen is het risico op verspreiding van besmettelijke ziekten vanzelfsprekend erg groot. Recente maatregelen hebben Palestijnen doen veronderstellen dat de Israelische autoriteiten met opzet en herhaaldelijk naar Palestijnse gevangenen medisch nalatig zijn geweest. Terwijl in het kader van preventie bezoeken van familieleden en advocaten zijn geschrapt, zijn in de gevangenissen in Ashkelon, Ramleh en Moscobiya (Jeruzalem) de eerste gevangenen via Israelische artsen of gevangenisbewakers met het coronavirus besmet geraakt. Het ontbreken van medische hulpmiddelen als gezichtsmaskers en handschoenen heeft Palestijnen het idee gegeven dat hier sprake is van een weloverwogen plan om het virus in de gevangenissen te verspreiden, wat in combinatie met gezondheidsproblemen en een berucht slechte medische verzorging wel tot een hoog sterftecijfer moét leiden.

Rond 25.000 Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever werken als dagloner in Israel en maken daartoe elke dag een complexe reis – heen en terug – via gemilitariseerde checkpoints. Toen de Israelische regering medio maart besloot de bewegingsvrijheid van personen aan banden te leggen, verlangde zij van de Palestijnse arbeiders dat zij voor de duur van de lockdown binnen de grenzen van 1948 bleven – dat wil zeggen gescheiden van hun families. Zonder overigens voor hen behoorlijke huisvesting te regelen. Deze arbeiders zijn voorts nooit beschermende middelen verstrekt. Op video is geregistreerd dat tenminste één van hen, bij wie besmetting door het coronavirus werd vermoed en die in een militair voertuig naar een nabij gelegen checkpoint was gereden, daar aan de Palestijnse kant is gedumpt, zonder enige medische behandeling te hebben gekregen. Palestijnen zagen daarin een bewijs dat Israels beleid er niet alleen op gericht is om verspreiding van het virus binnen de eigen grenzen te voorkomen, maar dit op de Westelijke Jordaanoever te verspreiden in de wetenschap dat het daar chaos en dood zal veroorzaken.

Op de Westelijke Jordaanoever drukt de ellende die het coronavirus veroorzaakt zwaar op het dagelijks leven van de Palestijnen. Behalve om de eigen gezondheid, moet men zich ook om die van de buren bekommeren. Maar hoe kan een gemeenschap voor haar gezondheid zorgdragen, terwijl het bezettingsleger voedselpakketten voor in quarantaine geplaatste gezinnen in beslag neemt en woonhuizen blijft verwoesten ? Het leger is zelfs de woning van Palestijnse minister voor Jeruzalem-zaken, Fadi al-Hadmi, binnengevallen, waarna de arrestant naar een gevangenis is overgebracht. Daarbij is hij mishandeld en gedwongen een vuil gezichtsmasker te dragen met daarop sporen van gestold bloed.

Hoe cynisch kan dit leger zijn, wanneer het behalve het verwoesten van woonhuizen ook de bouw van een veldkliniek verhindert ? Dat laatste gebeurde op 26 maart in Khirbet Ibziq in het noordelijk deel van de bezette Jordaanvallei, waar Israelische militairen een elektrische generator, palen, golfplaten, zeilen, betonblokken, zakken zand en zakken cement in beslag namen.

Joodse nederzettingen grenzen per definitie aan Palestijnse grond. Nu alle aandacht op de bestrijding van het coronavirus is geconcentreerd, zien joodse kolonisten – op basis van een eigen shock doctrine – hun kans schoon om Palestijnen aan te vallen, waarbij honderden olijfbomen zijn ontworteld en vee is gestolen.

Begin april waren er ongeveer 8000 gevallen van het coronavirus in Israel, 200 op de Westelijke Jordaanoever en 12 in de Strook van Gaza. De Westelijke Jordaanoever en Gaza hanteren beperkende maatregelen strenger dan Israel. Gekscherend vroegen inwoners van Gaza aan Europeanen: ‘En, hoe voelt het om opgesloten te zitten ? Voor ons is dat al 13 jaar het geval.’ Ook al gaat de vergelijking alleen al qua tijdsduur niet op, toch doet de exceptionele situatie in Europa aan de Israelische blokkade van Gaza denken. Tegen joodse Israeli’s zeiden zij: ‘Wij kunnen slechts dromen van de omstandigheden waarin jullie leven.’

De ongelijkheid in het gebied waarover wij spreken is onmetelijk groot. Niet alleen weigert Israel medische voorraden Gaza binnen te laten, op 28 maart vuurde het Israelische leger meerdere raketten ​​op het gebied af – een smalle strook land met een oppervlakte van 365 km² [ofwel 1,5 maal die van het Waddeneiland Texel] waar twee miljoen mensen in grote onzekerheid leven en in spanning afwachten of het coronavirus ook daar op grote schaal zal toeslaan.

bron: International Labour Network of Solidarity and Struggles, 9 april 2020

Een rechtvaardige toekomst vereist dekolonisatie van Palestina – en één democratische staat voor allen

Awad Abdelfattah & Jeff Halper

Door ‘het conflict’ te gaan begrijpen als een strijd rond vestigings-kolonialisme, kunnen wij een inclusieve weg banen naar een bevrijde maatschappij voor Palestijnen en joodse Israeli’s.

De aanduiding die men aan een fenomeen geeft, bepaalt vaak hoe men dit laatste kan begrijpen en wat men eraan kan doen om het aan te pakken. Sinds 1948 hebben wij gesproken van ‘het Arabisch-Israelische conflict’, wat juist is in zoverre dit verwijst naar de grote oorlogen, diplomatieke rivaliteiten en kleinere ‘vuile oorlogjes’ tussen de Arabische staten en Israel. Maar deze opvatting van ‘het conflict’ als een regionaal conflict verhult het karakter van de andersoortige strijd, die een katalysator is van de grotere conflicten in de regio, en tegelijk een politiek fenomeen op zichzelf is.

Aan de ene kant draait het hier om de kolonisatie van Palestina door de zionistische beweging, die in 1947-1948 is uitgemond in de opdeling van Palestina, de stichting van de Staat Israel en een massale vluchtelingencrisis en, sinds 1967, in een bezetting. Aan de andere kant gaat het om politiek en gewapend verzet van Palestijnen. Na tientallen jaren gezien te zijn als slechts één element in een regionaal machtsspel, zijn wij sinds de Eerste Intifada [volksopstand; 1987-1993] meer specifiek gaan spreken over ‘het Israelisch-Palestijnse conflict’.

Een koloniale oorlog kan echter niet als een ‘conflict’ worden beschouwd. Zeker, deze genereert strijd tussen de kolonisten die zich wederrechtelijk zaken toe-eigenen en de inheemse bevolking. Niettemin is kolonialisme een unilateraal proces. Het zijn niet twee ‘partijen’ die een gewelddadige confrontatie aangaan over verschillende belangen of agenda’s, maar één machtige partij die het territorium dat aan anderen toebehoort binnenvalt om dit te exploiteren, dan wel in bezit te nemen. Er is hier geen sprake van symmetrie in termen van macht of verantwoordelijkheid.

De inheemse bevolking is het slachtoffer, dat vóór de koloniale invasie geen reden had om te vechten. Zij is in essentie irrelevant voor de doelen die de kolonisten zich hebben gesteld. De inheemse bevolking kan worden gebruikt als gedwongen werkvolk, maar zij kan evengoed gemist worden: andere werkkrachten, slaven, gehuurde arbeiders of andere kolonisten kunnen haar eenvoudig vervangen.

Bij vestigingskolonialisme, zoals het politieke zionisme, is het lot van de inheemse bevolking eliminatie – fysiek dan wel door verdrijving en/of marginalisering. Het is dan ook accurater een dergelijke koloniale situatie aan te duiden als een asymmetrische invasie die onvermijdelijk op verzet stuit.

Waarom is dit van belang ? Woordkeus kan van weinig belang lijken, maar ons woordgebruik bepaalt in belangrijke mate de wijze waarop wij de dingen zien. Het conflictparadigma vernauwt een alomvattende, bestaande koloniale situatie tot een strijd om ‘aan de bezetting een eind te maken.’ Inderdaad, het wettelijke paradigma waarop VN-resolutie 242 (1967) stoelt – een eind aan de bezetting en terugtrekking door Israel uit al het in de Juni-Oorlog veroverde gebied – reduceert een project dat stoelt op vestigingskolonialisme tot een beperkt probleem inzake de militaire controle over 22 procent van het grondgebied van historisch Palestina [de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en de Strook van Gaza]. Of er nu wordt gestreefd naar een twee-statenoplossing, een confederatie of alleen een  ‘joodse’ staat in Eretz Israel (het Land Israel) [dat zich uitstrekt van de Middellandse Zee tot aan de rivier de Jordaan], de benadering van ‘conflictoplossing’ ziet de wijdere noodzaak van dekolonisatie over het hoofd.

Een koloniaal perspectief van kolonisten herstelt het oorspronkelijke en onderliggende probleem van vestiging dat aan het einde van de 19e eeuw van start is gegaan en dat een claim legde op het grondgebied van Palestina in zijn geheel. Dat wil niet zeggen dat de bezette Palestijnse Gebieden [de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en de Strook van Gaza] niet bezet zijn volgens het internationaal recht, maar dat bezetting een onderdeel van het grote probleem is dat moet worden aangepakt in het kader van een breder dekolonisatieproces, waaronder ook het recht op terugkeer en compensatie van de Palestijnse vluchtelingen valt.

lessen van vestigingskolonialisme

Omdat het conflictparadigma het idee oproept van ‘twee strijdende partijen’, hebben resoluties de neiging zich te richten op technische onderhandelingen waarbij elke kant, via compromis of overgave, probeert de beste deal te bereiken in twisten over soevereiniteit, grenzen, vluchtelingen, natuurlijke hulpbronnen en dergelijke. Dat is niet het geval wanneer wij vestigingskolonialisme als invalshoek hebben. Een volk kan geen compromis sluiten over de roof van zijn grond, zijn verdrijving, zijn verlies van vrijheid en zijn manier van leven. Kolonisten kunnen proberen de gekoloniseerden onder de duim te houden – doorgaans met succes – maar kolonisatie kan voor de onderdrukten nooit genormaliseerd of door hen geaccepteerd worden, en de dorst naar vrijheid kan nooit worden gelest.

In klassieke koloniale situaties waar een buitenlandse macht zich meester maakt van grondgebied om er waardevolle natuurlijke hulpbronnen vandaan te slepen, is dekolonisatie een eenvoudige propositie: de koloniale macht verdwijnt samen met de instituties die deze aan de bevolking heeft opgelegd en de politieke macht wordt overgedragen aan een nieuwe regering van een postkoloniale staat, die wordt geregeerd door vertegenwoordigers van de inheemse bevolking.

Dekolonisatie van een maatschappij die op vestigingskolonialisme is gestoeld, is veel ingewikkelder en moeilijker. In sommige scenario’s vertrekt de importbevolking en wordt het land teruggegeven aan de inheemse  bevolking – wat doorgaans met veel geweld gepaard gaat – zoals is gebeurd in Algerije, Kenya, Mozambique, Zimbabwe en Ierland. In andere scenario’s is de oorspronkelijke bevolking praktisch geëlimineerd, wat dekolonisatie irrelevant maakt, zoals in Argentinië. Maar in de meeste koloniale situaties zijn degenen die zich wederrechtelijk in een gebied gevestigd hebben daar zo geworteld dat dekolonisatie niet langer een optie is. Bekende gevallen zijn Zuid-Afrika, de Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Oekraïne en postkoloniaal Latijns Amerika.

In Palestina en Zuid-Afrika bleken de kolonisten politiek, economisch, demografisch en militair sterk genoeg om een eigen levensvatbare staat te stichten, maar zij waren uiteindelijk niet in staat de oorspronkelijke bevolking te elimineren, te verdrijven of  te marginaliseren. In Zuid-Afrika is uiteindelijk een dekolonisatieproces in gang gezet – al was dat incompleet. Israel daarentegen heeft tot nu toe halsstarrig geweigerd om zelfs maar het idee van dekolonisatie onder ogen te zien.

Wat vestigingskolonialisme zo veerkrachtig maakt en zo moeilijk te ontmantelen, is het diepgeworteld zijn in het gekoloniseerde gebied. Kolonisten komen met het doel om zich niet alleen in gebied dat aan anderen toebehoort te vestigen, maar om dat over te nemen – door de bestaande samenleving overhoop te halen en te vervangen door een genormaliseerde vestigingsstaat. Door op mythen inzake rechtsclaims terug te vallen – om zo de landroof te legitimeren – streven de kolonisten ernaar zelf de ‘inheemse’ bevolking te worden – ofwel zij claimen de oorspronkelijke bevolking te zijn – terwijl zij tegelijk de werkelijke inheemse bevolking uit beeld drukken. Deze laatste vormt vervolgens op haar best onderdeel van een vreemde, ‘exotische’, niet-bedreigende folklore en op haar slechtst een bedreiging voor de veiligheid die in toom gehouden, overheerst of geëlimineerd moet worden. De inheemse bevolking wordt stap voor stap worden geschrapt uit het nationale verhaal en uit het landschap, die worden herschapen om aan te sluiten bij de claims van de kolonisten.

het proces van dekolonisatie

Wat zou dekolonisatie van Palestina voor gevolg hebben ? Net als in de meeste gevallen van vestigingskolonialisme zijn de joodse kolonisten inmiddels te talrijk en te geworteld in Palestina om hen nog te kunnen te verdrijven. Uit zichzelf zullen zij niet vertrekken. Dekolonisatie moet los daarvan berusten op bevrijding – van zowel de Palestijnen als de joodse kolonisten.

Het proces van dekolonisatie vereist een reeks specifieke stappen. Allereerst een eind aan de legitimering van en de hegemonie over het grondgebied en zijn hulpbronnen, over de bronnen van politieke en economische macht, over de nationale cultuur en het nationale narratief en tegelijk het ontstaan van een nieuwe, inclusieve en gedeelde politiek. Ten tweede vereist het herstel van de soevereiniteit van de inheemse bevolking de mogelijkheid haar eigen plaats als gelijkwaardig in de nieuwe maatschappij en samenleving te bepalen. Ten derde biedt dekolonisatie het perspectief van integratie van de joodse kolonisten in een maatschappij en samenleving van gelijken. Zodra de gekoloniseerden en de joodse kolonisten een zekere mate van gelijkheid hebben bereikt, zal normalisering van de onderlinge betrekkingen, zelfs verzoening mogelijk worden. Met instemming van de inheemse bevolking zullen de joodse kolonisten medebewoners van het gebied worden.

Teneinde te geraken tot post-kolonialiteit – lees: de ontmanteling van het vestigingskolonialisme – moet het kolonisatieproces hand in hand gaan met een tot in details uitgewerkt programma om maatschappij en samenleving op inclusieve wijze te herstructureren. Dit proces stoelt op zes onmisbare voorwaarden, die de basis vormen van het programma van de One Democratic State Campaign (ODSC), een één staat-project waarbij beide auteurs actief betrokken zijn:

  1. Ethnoreligieus nationalisme vervangen door een constitutionele democratie gebaseerd op gemeenschappelijk burgerschap, en zo de opkomst van een gedeelde civil society mogelijk maken;
  2. Het recht ten volle uitvoeren dat vluchtelingen en hun nazaten kunnen terugkeren naar hun thuisland onder omstandigheden die hun complete re-integratie in de maatschappij en de samenleving bevorderen;
  3. Grondwettelijke garanties bieden aan de nationale, etnische, religieuze en andere gemeenschappen in het gebied inzake hun recht op hun gemeenschappelijke identiteiten, verbanden, culturen en instituties;
  4. De verdrevenen, uitgeslotenen en onderdrukten hun rechten, eigendommen (feitelijk of via compensatie), identiteit en maatschappelijke situatie teruggeven, gevolgd door verzoening;
  5. Een inclusieve economie op poten zetten die financiële zekerheid, veiligheid, zinvolle arbeid en rechtvaardige vergoeding biedt; en
  6. Verbondenheid met de Arabische Wereld en met de internationale gemeenschap erkennen door nieuwe regionale en wereldwijde structuren van gelijkwaardigheid en veiligheid te scheppen.

naar een politiek programma

Dus, wat is het plan? Veel werk is er al verricht om het karakter van het zionistisch/Israelische vestigingskolonialisme en de dekolonisatie te begrijpen. Dat heeft zich echter grotendeels beperkt tot de academische wereld. De massale hoeveelheid literatuur moet nu worden ‘omgezet’ in formules die toegankelijk zijn en voor de hand liggen voor politieke activisten, strategen en het grote publiek.

Het ODSC-programma vormt een eerste stap in die richting en biedt zowel een conceptuele- als een werkbasis om academische analyse in een politiek programma te integreren. Andere stappen in deze richting zouden kunnen zijn het opstellen van een document met een gedetailleerde visie, langs de lijnen van het Freedom Charter van de South African Congress Alliance, waarvan onder meer het African National Congress (ANC) deel uitmaakte, en voorts het in het leven roepen van een werkgroep die een ontwerpgrondwet opstelt. Voorts is een gedetailleerd actieplan vereist om de nieuwe maatschappij en samenleving tot stand te brengen en te werken aan een vorm van gezamenlijk strategisch verzet dat in staat zal zijn Israels onderdrukkingsmacht  te overwinnen, met deelname van zowel Palestijnen als joods-Israelische partners.

Een tweede stap bestaat erin een gemeenschappelijk kader op te zetten dat niet alleen Israelische hasbara (propaganda) weerspreekt, maar een even dwingende alternatieve logica voor politieke strijd biedt. Die moet op drie elementen rusten: het probleem diagnosticeren in termen van het dekoloniseren van een staat die stoelt op expansionistisch vestigingskolonialisme, in plaats van het technisch oplossen van een ‘conflict’ tussen twee gelijke en gelijkwaardige partijen; de focus van het discours ombuigen van de aandacht voor Israelische ‘veiligheid’ naar structurele koloniale verhoudingen tussen heersers en overheersten; en het beeld veranderen van Israel als slachtoffer dat behoefte heeft aan een exclusief  ‘Joodse’ staat, in dat van Israel als de sterkste partij, de architect en promotor van een apartheidsregime in een één staat-realiteit, die moet worden omgevormd in één enkele democratie.

Een derde stap is de politieke strategie zelf te formuleren. Die moet uitgaan van het gegeven dat – net als in het geval van de blanken in Zuid-Afrika tijdens de anti-apartheidsstrijd – de meerderheid van de joodse Israeli’s nooit actief aan de strijd voor dekolonisatie van Palestina zullen deelnemen. Als kolonisten zijn zij niet gemotiveerd om te dekoloniseren –

in hun ogen een vorm van nationale zelfmoord. Het beste wat wij in die situatie strategisch kunnen nastreven, is hen door middel van een inclusief plan zover te ‘verzachten’ dat zij – net als destijds in Zuid-Afrika – geen actief verzet zullen plegen tegen de noodzakelijke overgang naar het postkolonialisme.

Om een blad te nemen uit het draaiboek van het ANC: dit betekent een alliantie van de Palestijnse en de civil society wereldwijd, waarin joods-Israelische bondgenoten een belangrijke rol spelen. Het doel van zo’n bondgenootschap is om wijdverspreide steun te genereren bij het brede publiek – vakbonden, kerken, intellectuelen, academici, studenten, activisten – dat zal doorsijpelen en stap voor stap ongunstig regeringsbeleid zal veranderen in steun voor één enkele democratische staat.

één enkele staat is geen utopie

Is dit een toekomstdroom ? Had gekund wanneer er enige ander optie voor handen was geweest. Maar in feite is, afgezien van apartheid, de andere optie – een of andere vorm van twee staten-oplossing of een confederatie – platgewalst door de massale vestiging van joodse kolonisten in de bezette Palestijnse Gebieden, waarmee deze feitelijk door Israel zijn geabsorbeerd. Israel moet nu de bittere pil van zijn expansionistische ambities slikken: er kan geen Joodse staat zijn zonder apartheid, en apartheid is politiek en moreel onaanvaardbaar, en uiteindelijk onhoudbaar. Omgekeerd moeten de Palestijnen accepteren, dat hun aspiratie inzake een Palestijnse staat, zelfs een heel kleine in de Bezette Gebieden, eveneens tot het verleden behoort.

Verder kijkend dan de ontmoedigende bestaande realiteit, ligt er een haalbare visie en een programma dat goed uitpakt voor beide volken: één enkele democratische staat met een gedeelde civil society, een bloeiende economie, veiligheid en vrede, waarin beide volken een ruime mate van zelfbeschikking kunnen vinden. Het moment van de ene staat is nog niet aangebroken, maar de tektonische aardplaten zijn aan het schuiven. Op een bepaald punt in de niet-al-te-verre toekomst, wanneer de internationale gemeenschap mogelijkheden voor een oplossing gaat aftasten, zal de één-staatkeuze onvermijdelijk de meest zinvolle blijken – maar alleen wanneer de civil society – onder leiding van Palestijnen en ondersteund door joodse Israeli’s – zich ervoor inspant dit tot een echte politieke keuzemogelijkheid te maken.

Eén democratische staat: eenvoudig, eerlijk en haalbaar. Die visie is het overwegen waard, en waard om voor te strijden.

bron: +972 Magazine (Tel Aviv), 10 december 2019

Awad Abdelfattah is coördinator van de One Democratic State Campaign (ODSC) en voormalig algemeen-secretaris van de Palestijnse partij Balad, die onder de vlag van de Verenigde Lijst in de Knesset is vertegenwoordigd; Jeff Halper is een Israelische antropoloog en voorzitter van het Israeli Committee Against House Demolitions (ICAHD)

vertaling: Marianne van Ophuijsen

 

Ahmed Abu Artema: één democratische staat voor joden en Palestijnen ? – graag, maar dan geen verzuilde democratie als in Libanon

Carl Stellweg

Tijdens een bijeenkomst op 29 januari in het Humanity House in Den Haag, georganiseerd door de One State Foundation (zie elders in dit nummer van Soemoed), benadrukt Ahmed Abu Artema dat het verhaal van zijn leven enkel van belang is omdat het eigenlijk geen persoonlijk verhaal is, maar het verhaal van elke Palestijn in bezet gebied.

Abu Artema, een van de meest vooraanstaande activisten van de Grote Mars van de Terugkeer in de Strook van Gaza, werd geboren in 1984. Hij groeide op in een wolk van traangas, een litanie van uitgaansverboden, een regime van collectieve straffen, enzovoorts  – alle vertrouwde elementen waaruit de gewelddadige vlakschaaf van de bezetting is gesmeed.

Maar toch was hij een beetje anders dan veel lotgenoten om hem heen: hij trok zich terug in een innerlijke wereld van lezen en schrijven, van reflectie, die hem leerde om niet in eendimensionale oplossingen te denken.

Geen oog om oog, tand om tand, geen twee etnische groepen die een gewapende vrede zouden sluiten en zich vervolgens zoveel mogelijk van elkaar zouden afzonderen. Het was hem al vroeg duidelijk dat vrede, ware vrede, iets anders vergt: iets dat hij ‘flexibiliteit’ noemt.

En daarmee bedoelt hij: zoeken naar een oplossing die alle partijen uiteindelijk ten goede komt en hun gelijkwaardigheid garandeert. Zo’n oplossing, begreep hij, kan niet worden gevonden in de opdeling van historisch Palestina in een joods en een Palestijns territorium. Ware vrede moet gedeeld worden, en dus is die alleen te bereiken wanneer joodse Israeli’s en Palestijnen bereid worden gevonden in één gezamenlijke democratische staat te leven.

Het is daarom niet verwonderlijk dat hij deel uitmaakt van de door joods-Israelische en Palestijnse activisten opgerichte One Democratic State Campaign, die de zogenaamde twee staten-oplossing definitief ten grave draagt en ijvert voor één democratische, seculiere staat.

Op papier klinkt dat prachtig, maar de werkelijkheid is altijd weerbarstiger: hoe had Abu Artema zich zo’n democratische staat precies voorgesteld? Wij leggen hem dit voor in het NPK-kantoor, aan de vooravond van de bijeenkomst in het Humanity House.

De vraag prikkelt hem: ‘Luister, ik heb daar uiteraard ideeën over, maar voor mij als Palestijn gelden nog even een paar andere prioriteiten: namelijk dat er een einde komt aan ons lijden, en aan het systeem van apartheid en bezetting – ongeacht wat het alternatief is. Waarom moet je mij daarnaar vragen? Wat ik wil is dat de huidige onwettige toestand wordt opgeheven, dat de mensenrechten van de Palestijnen worden gerespecteerd en dat zij vrije burgers zullen zijn. Punt. Dat is namelijk zoals het zou moeten zijn. Het gaat niet aan om van mij als slachtoffer te verlangen dat ik de condities uiteenzet voor de beëindiging van het onrecht dat mij wordt aangedaan. Stel dat je mij gevangen zet, mij van mijn vrijheid berooft, en mij dan vraagt: hoe dacht je dit op te lossen ? Beetje oneerlijk, toch ? De oplossing voor mij is dat ik mijn rechten en vrijheid krijg.’

Dat punt is gemaakt, en begrepen. Maar dan nog is de vraag gewettigd wat voor soort staat voor joden en Palestijnen hij voor zich ziet. ‘Een eenheidsstaat, dus geen bi-nationale staat, is de meest rationele en economische oplossing,’ zegt hij. ‘Deze verschaft Palestijnen hun rechten, en [joodse] Israeli’s daarmee hun veiligheid. Want hun onveiligheid hangt samen met de rechteloze positie waartoe zij de Palestijnen veroordelen. Wanneer zij het kunnen opbrengen om op voet van gelijkheid met Palestijnen samen te leven, zullen zij worden beloond met respect. Zullen zij niet meer worden gezien als onderdrukkers, maar als medemensen. Dat zou hun motivatie moeten zijn om aan de één staat-oplossing mee te werken. De muren die de Palestijnen nu nog gevangen houden, zullen worden afgebroken. Maar ook de Israeli’s zullen in zekere zin worden bevrijd. Daarom denk ik dat deze oplossing uitvoerbaar is.’

Het probleem van deze redenering is mogelijk dat joodse Israeli’s helemaal geen moeite hebben met hun rol als onderdrukker. Dat zij het onderdrukken van Palestijnen als de gewoonste zaak van de wereld zien, en gelijkheid en gelijkberechting als abnormaal. Abu Artema hoort deze tegenwerping begripvol aan.

Wij raken hiermee meteen aan een ‘richtingenstrijd’ binnen de One Democratic State Campaign. Aan de ene kant heb je het standpunt van de joods-Israelische journaliste/schrijfster Ofra Yeshua-Lyth en medestanders, die een strikt seculiere staat bepleiten, waarin er geen enkel wettelijk onderscheid is tussen burgers, of zij nu van joodse of niet-joodse afkomst zijn. Aan de andere kant is er het voorstel van de joods-Israelische antropoloog Jeff Halper en medestanders om ‘collectieve culturele rechten’ te scheppen voor de verschillende etnische groepen, die hen er sneller toe zullen bewegen een democratie te aanvaarden. Dat zal dan een expliciet ‘multiculturele democratie’ zijn.*

Yeshua-Lyth is daar sterk op tegen, omdat juist die etnische component het zionistische, impliciet op religieuze orthodoxie gestoelde ongelijkheidsdenken in stand houdt (zie haar bijdrage elders in dit nummer van Soemoed). Daar kun je dan weer tegenin brengen dat etnische groepen niet zomaar zijn weg te redeneren, dat zij zich hoe dan ook politiek zullen organiseren en dat de etnische groep die dat het beste doet en het talrijkst is, de overhand krijgt in een democratie die formeel geen onderscheid maakt tussen etnische groepen. In het Halper-model zouden die groepen juist tegen elkaar worden beschermd doordat hun culturele rechten, op basis van strikte gelijkheid, worden erkend.

Saillant is dat de Palestijns-Israelische politicus Awad Abdelfattah, die eveneens bij de One Democratic State Campaign betrokken is, iets soortgelijks bepleitte in een interview met Soemoed, tweeënhalf jaar geleden. Hij zei toen het geen goede strategie te vinden om de nadruk te leggen op individuele rechten: ‘In Zuid-Afrika heeft het ANC er verstandig aan gedaan dat wel te doen omdat het apartheidsbewind juist collectieve rechten – de rechten van de blanken als minderheid – aanvoerde om zijn onderdrukkingspolitiek te rechtvaardigen.’

Streven naar individuele rechten ‘sec’ in Israel heeft echter geen zin, betoogde Abdelfattah destijds, ‘omdat wij die individuele rechten nominaal al hebben. Alleen betekenen deze weinig, aangezien het Israelische bestel uiteindelijk is afgestemd op joden als nationale groep en de joden geen minderheid maar een meerderheid zijn. Wat wij dus moeten doen, is ons ook als nationale groep profileren, onze rechten als nationale groep op vreedzame wijze opeisen, en tegelijkertijd duidelijk maken dat wij bereid zijn met die andere nationale groep, de joden, samen te leven in één werkelijk democratische staat op basis van volledige gelijkheid en gelijkberechtiging.’

Er ontstaat een levendige discussie in het NPK-kantoor. De situatie in Irak en Libanon wordt erbij gehaald. Hoe zou een ‘multiculturele’ democratie à la Halper uitpakken ? Met welk bestaand systeem zou die te vergelijken zijn? Met het Libanese systeem, zo wordt uiteindelijk geopperd, en dat is weinig aanlokkelijk: een extreme vorm van politieke verzuiling waarbij ernstige stagnatie optreedt, corruptie de norm wordt, men elkaar nog net niet de hersens inslaat, en boze burgers voortdurend de straat opgaan zonder dat het iets uithaalt.

En zo wint het Yeshua-Lyth-model het die middag op punten van het Halper-model.

Ahmad Abu-Artema  hakt de knoop door: ‘Voor een Libanese democratie bedank ik feestelijk,’ zegt hij. ‘Dat klinkt mij teveel in de oren als een twee staten-oplossing binnen één staat.’

*  zie daarover Jeff Halper, ‘Programma van de Eén Democratische Staat Campagne: vóór een multiculturele democratische staat in Palestina/Israel’; in: Soemoed – jaargang 46, nummer 5 (september-oktober 2018); of ga naar: https://palestina-komitee.nl/sample-page/; september-oktober 2018 – nummer 5 (de redactie)

zie voorts: Awad Abdelfattah & Jeff Halper, ‘Een rechtvaardige toekomst vereist dekolonisatie van Palestina – en één democratische staat voor allen’; en Naji El Khatib & Ofra Yeshua-Lyth, ‘Eén democratische staat: een niet aflatend debat’, elders in dit nummer van Soemoed

Carl Stellweg is journalist, publicist, Midden-Oostenspecialist en mede-oprichter van het Grote Midden-Oosten Platform

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?