november-december 2021 | nr 6

Inhoud | jaargang 49, nummer 6|
  • Verbod op Palestijnse NGO’s: Israel kampt met een groeiend geloofwaardigheidsprobleem (pp. 4-6).
  • Women and Child Development Association – Gaza (p. 6).
  • Palestijnen in Israel en de slag die aan de mythe van ‘co-existentie’ is toegebracht (pp. 7-9).
  • ‘Ik zou graag zien dat The New York Times het bloed van zijn handen wast’ – een interview met Mohammed al-Kurd (pp. 10-12).
  • De PNA kiest voor repressie als antwoord op de onvrede onder de bevolking (pp. 13-15).
  • Bezetter gebruikt sloop van huizen als wapen (pp. 16-18).
  • ‘Soevereine uitzondering’ – soevereiniteit en gerechtigheid in Palestina (en elders) (p. 19 + pp. 22-24).
  • Gedicht – Marwan Makhoul: ‘Een Arabier op het vliegveld Ben-Gourion’ (pp. 20-21).
  • De versterking van het activisme van het Palestijnse maatschappelijk middenveld (pp. 25-29).
  • Palestijnen en hun leiderschap: herstel van de PLO (pp. 30-32).
  • Van Deir Yassin tot Gaza – de lange geschiedenis van de onderdrukking van rapporten over de gezondheidssituatie van de Palestijnen (pp. 33-37)
  • Index Soemoed jaargang 49 (2021)

Redactioneel
balans

Nu 2021 ten einde loopt, kan een balans opgemaakt worden.

Ondanks alle klappen die Palestijnen ook dit jaar weer van de kant van Israel hebben moeten incasseren – geweld, repressie, onteigening, confiscatie, huisverwoestingen – hebben zij toch reden om de toekomst met meer vertrouwen tegemoet te zien.

Want Palestijnen lijken de weg naar hernieuwde eenheid gevonden te hebben. Niet op het hoge politieke niveau – de strijd tussen FATAH en HAMAS is en blijft uitzichtloos – maar op dat van Palestijnse burgers in alle delen van Palestina die in verschillende constellaties onder joods-Israelische overheersing leven.

Zo zijn er in het voorjaar protesten geweest tegen een verdere inperking van de religieus-culturele uitingen van Palestijnen rondom de vastenmaand Ramadan in de Oude Stad van Jeruzalem. Die protesten zijn gaan samenvallen met verzet van de bewoners van Oost-Jeruzalemse wijken tegen dreigende huisuitzettingen. Daarop is een militaire escalatie vanuit Gaza gevolgd en zijn de protesten overgeslagen naar Palestina’48/Israel, vooral naar de zogeheten ‘gemengde steden’ – de vermeende toonbeelden van joods-Palestijnse co-existentie .

Een volksopstand tegelijk in alle delen van Palestina – dat was lang niet meer vertoond. Palestijnen spraken van ‘de Intifada van de Eenheid’. Palestijnen die in hun bestaan in toenemende mate de effecten voelen van een almaar expanderende en zich verdiepende Joodse Staat, pikken het niet langer. Het is een illusie te denken dat het bij deze uitbarsting van protest zal blijven.

Nog een opsteker: Palestijnse mensenrechtenorganisaties hebben in de achterliggende  jaren overtuigend aangetoond dat het politiek-maatschappelijke bestel van de Staat Israel voldoet aan de criteria zoals die zijn vastgelegd in de Internationale Conventie inzake de Onderdrukking en Bestraffing van de Misdaad van Apartheid (1973) – overheersing van een raciale groep over enige andere raciale groep. Dit jaar heeft eerst de Israelische mensenrechtenorganisatie B’Tselem en vervolgens de Amerikaanse mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch in rapporten de kwalificatie van Israelische Apartheid onderschreven. Daarbij gaat het om de verhoudingen tussen joden en Palestijnen in het gebied dat zicht uitstrekt van de Middellandse Zee tot aan de rivier de Jordaan – kortom in heel historisch Palestina en niet alleen in de sinds 1967 bezette Palestijnse Gebieden. Apartheid is een misdaad tegen de menselijkheid en daarmee een oorlogsmisdaad.

Inhoudelijke repliek van Israelische zijde tegen de beschuldiging van Apartheid is tot nu toe uitgebleven. Logisch, het bewijsmateriaal is onweerlegbaar. Westerse bondgenoten van Israel lijken aan de vernietigende conclusies van genoemde mensenrechtenorganisaties vooralsnog geen consequenties te willen verbinden.

Met de bestrijding van Zuid-Afrikaanse Apartheid nog vers in het geheugen, is dat op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. Inzake Israel/Palestina zal het de kloof tussen politici enerzijds en spraakmakende delen van de civil society in Palestina en elders anderzijds alleen maar groter maken.

Israel blijft in de tussentijd ook op andere terreinen afbreuk aan zijn positie doen. Zo was er enkele maanden geleden het cyberspionage-schandaal rond het Israelische cyberwapenbedrijf  NSO Group. Door dit bedrijf is het spyware-product Pegasus ontwikkeld dat heimelijk op mobiele telefoons en andere elektronische apparaten kan worden geïnstalleerd. Het stelt de gebruiker van dit spyware-product in staat het telefoon-en internetverkeer te volgen van onder meer politici – tot op het hoogste niveau, onder meer de Franse president Emmanuel Macron; maar ook Washington heeft harde maatregelen tegen NSO Group genomen – journalisten, politieke dissidenten, mensenrechtenactivisten en zakenlieden. In zijn assertieve buitenlandse diplomatie blijkt Israel het Pegasus-spyware-product in de aanbieding te hebben bij het aanknopen van relaties met veelal repressieve regimes in de regio en ver daarbuiten. Israels aandeel in wereldwijde repressie heeft zo een nieuwe dimensie gekregen.

Hebben Israelische machthebbers/Israel in toenemende mate met een geloofwaardigheidsprobleem te kampen, ook de leiding van het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) kan daarover meepraten. Uitstel (afstel) eerder dit jaar van onder meer de verkiezingen voor de samenstelling van de Palestijnse Wetgevende Raad (het parlement van de PNA) en die voor het PNA-presidentschap – nadat duidelijk was geworden dat de huidige PNA-leiding die zou gaan verliezen – heeft de positie van PNA-president Mahmoud Abbas en de zijnen verder ondermijnd. Daar kwam bij dat de PNA-leiding zich tijdens de ‘Intifada van de Lente’ afzijdig heeft opgesteld. Tegelijk bleef de zeer omstreden ‘veiligheidssamenwerking’ met Israel gehandhaafd. Daar bovenop kwam nog de moord door agenten van de PNA op de gerespecteerde PNA-criticus Nizar Banat. Prostesten zijn vervolgens door PNA-politieagenten met harde hand uiteengeslagen. Maar ook hier geldt, dat het niet bij deze protesten zal blijven.

Geïntensiveerde Israelische overheersing en het grotelijks falen van de PNA-leiding heeft in Palestijnse kring de roep om verandering versterkt: weg met de Israelische overheersing, weg met de PNA-leiding ! Zowel de PNA als Israel zullen er alles aan doen om de protesten onder controle te houden. Tegelijk doen steeds agressiever optredende joodse kolonisten en anderen op hun beurt er alles aan om de verhoudingen op de Westelijke Jordaanoever verder op scherp te zetten. Daarbij zijn ‘heilige plaatsen’ als de Haram al-Sharif in de Oude Stad van Jeruzalem en de Haram al-Ibrahimi in Al-Khalil (Hebron) steeds vaker doelwit van hun provocaties. Het feit dat de daders daarbij straffeloos hun gang kunnen gaan, geeft aan dat zij fungeren als stoottroepen van opeenvolgende rechts-nationalistische Israelische regeringen. De huidige premier heeft nooit onder stoelen of banken gestoken dat hij een militante pleitbezorger is van voortgaande verjoodsing van het Palestijnse leefgebied.

Bij dit alles blijft Israel de grote aanjager van militaire agressie tegen Iran.

Verbod op Palestijnse NGO's: Israel kampt met een groeiend geloofwaardigheidsprobleem

René Backmann

Ter rechtvaardiging van haar besluit om zes Palestijnse NGO’s te verbieden, heeft de Israelische regering de Europese hoofdsteden een rapport van de binnenlandse inlichtingendiensten doen toekomen, dat bedoeld was om hun banden met het terrorisme aan te tonen.

Dit document dat door Mediapart is gepubliceerd, was zó ongeloofwaardig dat het een averechts effect had: de Europeanen bevestigden hun steun aan de Palestijnse NGO’s.

Verbazing en afkeuring bij diplomaten, verontwaardigde veroordeling door mensenrechtenactivisten: over het algemeen is er sprake geweest van een vijandige reactie die de Israelische minister van Defensie, Benny Gantz, op 22 oktober had uitgelokt door zes Palestijnse NGO’s aan te merken als ‘terroristische organisaties’: Al-Haq, Addameer, het Bisan Center, Defense for Children International-Palestine, de Union for Agricultural Work Committees en de Union of Palestinian Women’s Committees.

Op 7 november ondertekende generaal Yehuda Fuks, het hoofd van het Israelische Centrale Commando dat de Westelijke Jordaanoever controleert, een Militaire Order op grond waarvan het genoemde ‘illegale’ organisaties voortaan verboden is om in ‘Judea-Samaria’ te opereren – de bijbelse aanduiding voor de Westelijke Jordaanoever die behalve door joodse kolonisten ook door Israelische machthebbers wordt gehanteerd. Op grond van deze Militaire Order kan de bezettingsmacht naar eigen goeddunken met de NGO’s omspringen. Dat wil zeggen dat deze haar medewerkers kan arresteren, gebouwen kan doorzoeken en archieven, dossiers en computers in beslag kan nemen. Tot nu toe zijn de kantoren van drie van de NGO’s door de politie of door het Israelische leger doorzocht.

De zes NGO’s zijn in het Midden-Oosten en ver daarbuiten bekend en worden gerespecteerd om hun informatie- en documentatiewerk inzake de bezetting, de kolonisatie en de schendingen van de mensenrechten en het internationaal recht door de Staat Israel. Jarenlang hebben de NGO’s van de Europese Unie financiële steun ontvangen en – op bilaterale basis – van een dozijn Europese staten. De meeste van hen spannen zich in om Israel voor het Internationaal Gerechtshof te brengen.

De zes NGO’s worden er door Gantz van beschuldigd deel uit te maken van een netwerk dat wordt gecontroleerd door het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) – een marxistische en Arabisch-nationalistische beweging die in 1967 door wijlen George Habash is opgericht. De NGO’s zouden de ‘terroristische activiteiten’ van de militaire tak van deze organisatie mede-financieren, door ontvangen Europese gelden naar de PFLP door te sluizen.

De beschuldiging is des te verontrustender, omdat de EU en de Verenigde Staten de PFLP al bijna twintig jaar aanmerken als een ‘terroristische organisatie’ en streng toezien op de bestemming en de besteding van de beschikbaar gestelde fondsen.

tegenstrijdige geluiden binnen de regering

Nog vóór de bevestiging van het ministeriële besluit door generaal Fuks hadden Amnesty International en Human Rights Watch – die bekend staan om hun striktheid – zich onmiddellijk met hun ‘Palestijnse partners’ solidair verklaard. Zelfs in Israel, waar het besluit van Gantz in de Knesset (parlement) bijna unanieme steun kreeg, was er één dissonant geluid binnen de regering – die van de minister van Vervoer, Merav Michaeli, voorzitster van de Arbeidspartij. Zij ‘betreurde de schade die dit besluit Israel zal berokkenen in zijn relatie met onze belangrijkste partners’.

Michaeli had het bij het rechte eind. Niet alleen hebben de meeste Europese partners van Israel hun afkeuring over het initiatief van Gantz uitgesproken – een initiatief dat overduidelijk tot doel heeft om vanwege hun werkzaamheden respectvolle NGO’s haar bestaansmiddelen te ontnemen. Velen van hen hebben daarbij de desinformatiecampagne van het Israelische Ministerie van Buitenlandse Zaken bekritiseerd – voorafgaande aan en rondom de aankondiging van het initiatief van de minister van Defensie – zowel wat betreft de inhoud als de vorm.

Volgens Europese diplomaten in Israel hebben ten minste vijf EU-landen om opheldering of aanvullende informatie gevraagd – tevergeefs. Verscheidene van hen hebben hun Israelische gesprekspartners dit hullen in stilzwijgen verweten of de grotelijks misleidende aard van de gehanteerde argumenten bekritiseerd.

De campagne tegen de zes NGO’s is onderdeel van een diplomatieke en politieke strategie die inmiddels duidelijk vorm heeft gekregen en die door het merendeel van de diplomatieke vertegenwoordigingen in het land doorgrond wordt.

Israel, dat over de militaire middelen beschikt om zijn veiligheid te waarborgen en zijn voortbestaan veilig te stellen, lijkt al enkele jaren vooral te vrezen voor een morele en politieke nederlaag in geval enkele van zijn (leger)leiders voor het Internationaal Gerechtshof worden gedaagd. Het deinst voor niets terug om te trachten dit gevaar af te wenden, dan wel dit zoveel mogelijk voor zich uit te schuiven.

Het de pas afsnijden van diegenen wier taak het is om het dossier van de aanklager te vullen door schendingen van het internationaal recht door de Staat Israel, zijn leiders, politie en soldaten te onderzoeken en te documenteren, staat daarom al jaren hoog op de strategische agenda van Israelische machthebbers.

Het aanpakken van diegenen wier missie het is om het dossier van de aanklager te vullen in de vorm van het doen van onderzoek en het documenteren van schendingen van het internationaal recht – door de staat, door zijn leiders, zijn politie en door zijn soldaten – staat daarom al jaren hoog op de agenda van de Israelische machthebbers.

destabilisatie-offensief

Volgens de Israelische online-media +972 Magazine en Local Call (beide Tel Aviv), alsmede de onderzoekswebsite The Intercept (Verenigde Staten), is er al afgelopen voorjaar door het Israelische Ministerie van Buitenlandse Zaken een destabiliseringsoffensief tegen de zes Palestijnse NGO’s in gang gezet. Dit is voornamelijk neergekomen op het verspreiden onder Europese diplomaten in Israel van een ‘vertrouwelijk dossier’. Dat was opgesteld door de Israeli Security Agency (ISA) – voorheen de Shin Bet – waarvan de activiteiten zich uitstrekken van Israel tot de sinds 1967 Bezette Palestijnse Gebieden.

Het 74 bladzijden tellende document moest Europese staten ervan overtuigen dat de NGO’s die zij financieel steunen, in feite medeplichtige of roekeloze tussenpersonen zijn, die verantwoordelijk zijn voor het inzamelen van fondsen ter financiering van ‘terroristische operaties’ van de PFLP. In de hoofden van de opdrachtgevers, de auteurs en de adviseurs van de Minister van Buitenlandse Zaken, was het de bedoeling om op basis van dit document de Europese regeringen ertoe aan te zetten om hun financiële steun aan de zes NGO’s volledig stop te zetten.

Mediapart heeft een kopie van het document – voorzien van het ISA-logo en met de vermelding ‘vertrouwelijk’ – in handen gekregen.

De inhoud ervan – een mengeling van beweringen zonder bewijs, misleidende gevolgtrekkingen en grove benaderingen– verklaart waarom de hele Israelische operatie op een mislukking is uitgelopen. Vijf Europese staten hebben de Israelische regering inmiddels laten weten, dat het dossier naar hun mening geen ‘concreet bewijs’ bevat voor de geuite beschuldigingen en dat zij daarom hebben besloten de zes NGO’s te blijven financieren en steunen.

Het document, dat geen nieuwe of onbekende informatie over de zes NGO’s bevat en dat informatie over de PFLP bevat die reeds lang in de Israelische en internationale pers voorhanden was, is in feite gebaseerd op de antwoorden op ondervragingen door ISA-agenten van twee Palestijnse boekhouders, Said Abdat en Amro Hamuda.

Voormalige werknemers van de Health Work Committees (HWC) – een NGO voor medische hulp die in 2020 werd verboden en niet op de lijst van Benny Gantz stond – zijn in 2019 ontslagen wegens vermeend financieel wangedrag en worden momenteel in Israel vastgehouden. Geen van beiden werkte voor één van de zes NGO’s die nu door het Ministerie van Defensie buiten de wet zijn geplaatst.

Maar tijdens hun verhoren tussen maart en mei werden zij herhaaldelijk door ISA-agenten gevraagd ‘getuigenissen’ af te leggen, zo mogelijk vernietigend, over de NGO’s. Met meer dan bescheiden resultaten. Wanneer zij werden ondervraagd over de bronnen van hun beschuldigingen – die bovendien uiteenlopend en vaag waren – tegen de zes NGO’s, volstonden zij meestal met te antwoorden dat hun informatie ‘algemeen bekend’ was of dat zij gewoon herhaalden ‘wat iedereen al wist’.

Op de vraag over de negen valse kwitanties die hij toegeeft te hebben gemaakt toen hij voor HWC werkte – en die tot zijn ontslag hebben geleid – antwoordt Hamuda dat deze bestemd waren om ‘de schulden van de HWC af te betalen’, zonder vermelding van ook maar het geringste misbruik ten behoeve van de financiering van ‘terroristische operaties’.

Hij verklaarde zelfs op 29 maart, toen een ISA-agent hem ondervroeg over zijn ‘gesjoemel met de facturen’ om zo de PFLP te kunnen financieren, dat de verduistering van gelden had gediend om ‘zijn gokschulden te betalen, niet om de PFLP te financieren’. De valse facturen of kwitanties die in het verslag worden genoemd, waren uitsluitend van de HWC afkomstig.

Geen van de twee boekhouders vermeldt ook maar het geringste verband met de ‘militaire’ activiteiten van de PFLP. Anderzijds, wanneer de twee ondervraagden toevertrouwen dat hun verduistering wellicht is gebruikt voor ‘educatieve, humanitaire of PFLP volksdansactiviteiten’, blijkt uit een vergelijking van de volledige tekst van hun interviews – verkregen door +972 Magazine en Local Call – met het ISA-verslag dat in het aan de ambassades toegezonden document de aard van de ‘activiteiten’ is verdwenen. Er staat alleen dat ‘hun verduistering wellicht heeft bijgedragen aan de activiteiten van de PFLP’.

Geen van de door de ISA aangehaalde getuigenissen wordt gestaafd door concrete bewijzen of documenten. Ondanks de sterke psychologische en fysieke druk waaronder de twee boekhouders stonden, waren zij volgens hun advocaten niet in staat informatie te verstrekken die de zes NGO’s in staat van beschuldiging zou stellen.

diplomatiek fiasco

Zo heeft de hele manoeuvre voor de Israelische regering desastreus uitgepakt.

Washington – van oudsher de beschermheer van Israel – gaf allesbehalve blijk van steun en verzocht om ‘aanvullende informatie’ alvorens een standpunt in te nemen.

In Europa hebben de meeste van de partners van Israel de stelling dat de zes NGO’s banden met de PFLP hebben of in verband staan met terroristische acties tegen Israel, niet geloofd. ‘Het Israelische document was volstrekt niet overtuigend,’ verklaarde een EU-diplomaat enkele weken geleden. ‘Daarom vroegen wij om aanvullende informatie, waarop wij nog altijd zitten te wachten.’

Na een diplomatieke strijd tegen Palestijnse NGO’s te zijn begonnen en deze te hebben verloren, heeft Israel getracht een politieke krachtmeting te beginnen die evenmin goed verloopt. Tegelijkertijd is haar internationale geloofwaardigheid op het gebied van veiligheid op de proef gesteld. De wereld heeft bekwamere strategieën inzake het buitenlands beleid gezien.

bron: Mediapart (Parijs), 22 november 2021

René Backmann is een Franse journalist die lang verbonden is geweest aan het weekblad Le Nouvel Observateur (Parijs); na zijn pensionering schrijft hij voor de internet nieuwssite Mediapart

vertaling: Jochem van Oosten

Bezetter gebruikt sloop van huizen als wapen

Filastinyat

De Israelische bezetter sloopt jaarlijks honderden Palestijnse huizen: een wapen zo oud als de stichting van de Staat Israel. Voor de Palestijnen, wier recht op een fatsoenlijke woning toch al nooit zeker is, zal hun huis na de Nakba van 1948 het symbool blijven van hun onteigening.

Op sociale media en op YouTube is de video Al-Makan (De Plek) van de jonge Palestijnse regisseur Omar Rammal al miljoenen keren bekeken. Het is in mei 2021 opgenomen, ten tijde van de aanval op de wijk Sheikh Jarrah in Oost-Jeruzalem en de daaropvolgende aanval op de Strook van Gaza.

Deze anderhalve minuut lange video verbeeldt symbolisch de intieme levens van vier Palestijnse gezinsleden. Zij vertellen over hun dagelijkse leven en hun dromen, terwijl er op de achtergrond personages van joodse kolonisten rondlopen. Hun huis – met persoonlijke ruimtes zoals een keuken, slaapkamer, woonkamer en tuin – wordt al snel een waar slagveld.

De kolonisten in deze film vertegenwoordigen het beleid van zichtbare en onzichtbare ontworteling door de bezetter. Zij nemen het huis in beslag, verdrijven de bewoners, bedreigen hun veiligheid, scheuren hen los van hun geschiedenis, stelen hun eigendommen en wissen hun herinneringen.

De video laat heel beheerst zien wat het begrip ‘thuis’ voor zijn bewoners betekent. De moeder vertelt over haar keuken waar zij met liefde eten voor haar kinderen klaarmaakt, de zoon over de huiskamer waar hij met zijn vriendjes speelt, de dochter over het poppenhuis in haar kamer, en de vader over de tuin die hij van zijn vader heeft geërfd. En dan wordt dit Palestijnse gezinshoofd, wiens bezittingen al zijn weggesleept, door een groep kolonisten opgetild en uit zijn huis gegooid.

Het huis wordt zo een metafoor voor het land waar Israel verschillende vormen van individuele en collectieve straffen oplegt. De huizen van Palestijnen zijn het doelwit om hen te kunnen ‘verplaatsen’ [etnisch wegzuiveren] en om hun buurten en steden te verjoodsen. Het zijn tegelijkertijd strafmaatregelen tegen elke Palestijnse militante actie.

‘Huizen sterven als de bewoners er niet zijn’

De Palestijnse Wafa Abdel Rahman vertelt: ‘Mijn vader Hadj Abu Hussein werd naar de Strook van Gaza verdreven vanuit het gehucht Dumra [bij Beit Hanoun in het noorden]. Hij was toen een jongen van vijftien. Hij woonde aanvankelijk in het vluchtelingenkamp Jabalia, maar verliet zijn familie en verhuisde naar Khan Younis in het zuiden van Gaza. Toen hij trouwde, verhuisde hij naar de stad Deir al-Bala in het centrum van de Strook van Gaza. Daar was hij huurder. Hij weigerde categorisch een huis te kopen, ook al kon hij zich dat veroorloven. Hij had nog steeds de goede hoop om naar Dumra terug te keren, zelfs na de nederlaag van 1967 [de Juni-Oorlog].’

Tot begin jaren tachtig, dus tot ruim dertig jaar na de Nakba, heeft Hadj Abu Hussein geweigerd een eigen huis te bezitten. Hij wilde niet toegeven dat hij niet meer zou terugkeren naar zijn ouderlijk huis – totdat zijn gezin zich uitbreidde en hij hiervoor een eigen woonruimte zeker moest stellen.

Sinds 1948 is de relatie van de Palestijnen tot hun huizen veranderd. Hun ballingschap na de Nakba heeft alles op zijn kop gezet. Erfgoed van hun voorouders, bezittingen, herinneringen en familiegeschiedenissen moesten zij achterlaten. De Palestijnen van 1948 hebben alleen de sleutel van hun huis meegenomen. Al 73 jaar symboliseert die sleutel zowel het ongeluk van hun ballingschap als hun hoop op terugkeer.

Het jaar van de Nakba betekent een belangrijk keerpunt: begrippen als ‘verblijfplaats’ en ‘thuis’ krijgen voor de Palestijnen een nieuwe betekenis. Het woord essakan (verblijf) wordt vervangen door het woord al-beit (huis en haard). Al-beit is sindsdien ook een symbool van het vaderland en het recht om daarheen terug te keren. Naarmate de jaren verstrijken zonder een rechtvaardige oplossing voor de kwestie van de vluchtelingen, groeit de nostalgie naar dit ‘thuis’ en wordt deze gehechtheid aan de nieuwe generaties doorgegeven.

De traditionele Palestijnse samenleving bestond vooral uit boeren. Hun huis lag gelijkvloers, omgeven door een stuk grond met bomen en seizoensgewassen. Anderen woonden in steden, waar ‘Jeruzalem-steen’ het huis van welgestelde families aangaf en gewone steen het huis van families met een bescheiden inkomen – die leefden van handel, kleinschalige industrie en aan de kust van wat de zee hun schonk.

Over de betekenis van ‘thuis’ citeert Wafa Abdel Rahman een regel uit het gedicht ‘De eeuwige cactussen’ van Mahmoud Darwish, uit diens bundel Waarom heb je het paard alleen gelaten?:Als gezelschap voor het huis, want huizen sterven wanneer de bewoners eruit wegtrekken’. Zij is nog nooit in Dumra geweest, de geboorteplaats van haar vader, maar heeft van hem het trieste gevoel geërfd dat haar huis in hun afwezigheid is gestorven.

500 dorpen weg

Aziza Nawfal herinnert zich de dag waarop de bezetters, na de arrestatie van haar man, haar huis bij Nabloes opbliezen. Dat was in 2005. Zij was alleenstaand met kinderen en werd dakloos: ‘Ik had het gevoel alsof ik in de lucht hing (…) zonder een plek voor mijzelf.’

In dit land, zegt zij, wordt het slopen van huizen gebruikt als straf om  mensen te verdrijven – of de mensen worden eerst verdreven en daarna worden hun huizen gesloopt. Sloop wordt ingezet als strafmaatregel voor verzetsdaden; in massale liquidatiecampagnes zoals tijdens de oorlogen tegen Gaza; of als onderdeel van voortgaande verjoodsing, zoals in Oost-Jeruzalem en in de Jordaanvallei. Het dient ook om gedetineerden in Israelische gevangenissen onder druk te zetten, die tijdens hun verhoor ‘moeten bekennen, anders wordt hun huis opgeblazen en worden de familieleden verdreven’.

Sinds de Nakba in 1948 zijn er door de Israelische bezetter ruim vijfhonderd Palestijnse dorpen en steden verwoest, zo blijkt uit gegevens van het Land Research Center, en zijn naar schatting 170.000 Palestijnse huizen sindsdien met de grond gelijkgemaakt. Bijna een miljoen Palestijnen zijn tijdens de Nakba uit hun huizen verdreven en in de diaspora is het aantal ontheemden en vluchtelingen in de loop der jaren opgelopen tot zeven miljoen.

Volgens de Colonization and Wall Resistance Commission heeft de bezetter tussen 2009 en 2019 op de Westelijke Jordaanoever, inclusief  Oost-Jeruzalem, ruim 6000 Palestijnse huizen gesloopt. Daarbij komen dan nog de 19.000 huizen en woongebouwen die Israel tijdens zijn oorlogen tegen Gaza van 2009, 2012, 2014 en mei 2021 heeft verwoest.

Volgens het Israelische Bureau voor de Statistiek is sinds 1993 – toen het eerste Oslo-akkoord tussen Israel en de PLO was ondertekend – het aantal joodse kolonisten op de Westelijke Jordaanoever verviervoudigd.

kampen blijven

Tijdens de Nakba zijn er in Palestina ‘kampen’ opgezet waarin de verdreven groepen zich konden hergroeperen – tentenkampen om in eerste instantie de tienduizenden op te vangen die vanuit de in 1948 bezette gebieden gevlucht waren naar delen die destijds nog niet door Israel waren bezet, zoals Oost-Jeruzalem en de rest van de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza.

In de loop der jaren zijn er zevenentwintig vluchtelingenkampen ingericht. Dit zijn dichtbevolkte gebieden geworden, met kleine wooneenheden waar de ruimte dat toelaat. Hier genieten de bewoners niet de luxe van ramen met een uitzicht, of van schuttingen of balkons. Het zijn meestal bij elkaar gegroepeerde bouwsels zonder enige privacy.

Volgens de United Nations Relief and Works Agency [for Palestine Refugees in the Near East] (UNRWA), leven er in de vluchtelingenkampen en elders op de Westelijke Jordaanoever, waaronder in Oost-Jeruzalem, bijna 1,3 miljoen Palestijnse vluchtelingen en in de Strook van Gaza nog eens ongeveer 2 miljoen. Zeventig jaar na de Nakba hebben zij daar nog geen enkel eigendomsrecht: tot op heden staat deze behuizing geregistreerd als eigendom van de UNRWA.

Daarom ook hebben de bewoners van deze vluchtelingenkampen hun wijken en straten vaak vernoemd naar de dorpen waaruit zij verdreven waren, zoals Haret al-Dawayima in het kamp Al-Jalazun noordelijk van Ramallah.

straf tegen verzet

Israel hanteert de sloop van huizen als strafmaatregel tegen families van verzetsstrijders die gevangengenomen dan wel gedood zijn. Krachtens het internationaal recht is een dergelijke collectieve strafmaatregel verboden. Terwijl degene die verzet pleegt gevangenisstraf of de dood riskeert, wordt zijn familie dubbel gestraft: met het verlies van haar zoon of dochter én met de vernietiging van haar huis, haar geschiedenis en haar herinneringen.

Sinds de herfst van 2015, toen het aantal individuele Palestijnse aanvallen op Israelische doelen toenam, heeft de bezetter de sloop van huizen als ‘vergeldingsmaatregel’ opgevoerd. Volgens Israelische bronnen zijn er in 2016, 2017 en 2018 ruim zestig huizen gesloopt.

Op een pagina met Arabische tekst op de VN-website hebben vertegenwoordigers van het UN Office for the Coordination of Humanitarian Assistance (OCHA) een foto geplaatst van een paar damesschoenen die er nog als nieuw uitzien. Dit zijn de laatste stille getuigen van menselijk leven in de plaats Hamsah al-Buqia, waaruit de bezetter na het verwoesten van hun huizen zes families heeft verdreven – waaronder 24 kinderen. Dit vormt een onderdeel van de oorlog die Israel in het afgelopen decennium tegen de inheemse Palestijnse bewoners van de Jordaanvallei heeft gevoerd.

Volgens een recent OCHA-rapport heeft de bezetter sinds begin 2021 ten minste 474 gebouwen van Palestijnse eigenaars in beslag genomen – waaronder 150 door donoren gefinancierde gebouwen – en deze gesloopt of door de eigenaars gedwongen laten afbreken. Dit heeft geleid tot de ontheemding van 656 Palestijnen, onder wie 359 kinderen, in verschillende delen van de Westelijke Jordaanoever.’

De OCHA telt 32 procent méér getroffen gebouwen, 145 procent méér door donoren gefinancierde gesloopte gebouwen (voornamelijk scholen en culturele centra) en ruim 70 procent méér binnenlandse ontheemden dan in de overeenkomstige periode in 2020. Deze grootschalige vernietiging van eigendommen is een ernstige schending van de Vierde Conventie van Genève en kan zelfs een oorlogsmisdaad zijn’, aldus het OCHA.

slagveld Jeruzalem

Volgens de Colonization and Wall Resistance Commission zijn er tussen 2009 en 2019 alleen al in Oost-Jeruzalem tweeduizend woningen verwoest, omdat die ‘zonder toestemming gebouwd’ zouden zijn. Om deze schijnreden werd de wijk Wadi al-Hummus, ten zuiden van bezet Jeruzalem, in juli 2019 het toneel van de grootste sloopoperatie tot dan toe: ruim zeventig woningen in één klap. De werkelijke reden was het beveiligen van de straat voor militaire patrouilles van de bezetter.

Israel verhindert de Palestijnse stadsuitbreiding door grond in beslag te nemen en er joodse nederzettingen op te bouwen. De Palestijnen mogen in slechts 13 procent van het bezette gebied van Oost-Jeruzalem bouwen en wonen, met drastische beperkingen op het verkrijgen van bouwvergunningen.

Huizen zijn in Oost-Jeruzalem dus echt een slagveld geworden – het is óf de Palestijnen óf de Israelische bezetters. Zoals een joodse kolonist opmerkt die in het district Sheikh Jarrah een deel van het huis bewoont van de familie Al-Kurd: ‘Als ik het niet steel, doet iemand anders dat wel.’ Door Israel is het leven van de Palestijnen en hun voorouderlijk erfgoed met zijn plaatselijk diepe wortels in plunderbuit veranderd.

Met de moed der wanhoop vechten deze familie Al-Kurd, 28 andere gezinnen in de wijk Karam al-Jaouni van Sheikh Jarrah en honderden gezinnen in de Silwan-wijk ten zuiden van de Aqsa-Moskee in Oost-Jeruzalem, om hun bestaan. Elk moment kunnen zij worden uitgezet. Volgens mensenrechtenorganisaties worden er in Oost-Jeruzalem tot wel 20.000 huizen met sloop bedreigd, waarin nog minstens 140.000 maqdisi (Jeruzalemmers) wonen.

Het ‘gestolen huis’ is in de Palestijnse literatuur een terugkerend thema, dat soms nog geliefder is dan het thema van de verloren zoon. Zo beschrijft de [in 1972 door de Mossad vermoorde] schrijver Ghassan Kanafani in zijn verhaal Terug naar Haifa hoe Sa’id en zijn vrouw Safiyya naar Haifa terugkeren. Zij zien voor het eerst sinds hun gedwongen ontheemding hoe hun huis daar door vreemden wordt bewoond. Bij hun verdrijving zijn zij gescheiden van hun zoon Khaldun. Die laatste is inmiddels ‘geërfd’ door de kolonisten, opgevoed als een van hen en ingelijfd in het bezettingsleger – gericht tegen zijn vader, moeder en broer.

kleine, dure flats

Ter gelegenheid van Wereld Habitat Dag, die elk jaar op de eerste maandag van oktober wordt gevierd, beschouwt het in Genève gevestigde  Centre on Housing Rights and Evictions (COHRE) het gedwongen zelf laten slopen van huizen als een van de wreedste misdaden begaan door de Israelische bezetter, in het bijzonder tegen gezinnen in Jeruzalem. De eigenaar moet zijn huis eigenhandig slopen om geen kosten te hoeven betalen voor de sloopmachines van de door Israel bezette gemeente.

Uit gegevens van het Centrum blijkt dat Israel in de eerste negen maanden van 2020, toen mensen vanwege de coronapandemie aan huis gekluisterd waren, 450 huizen en andere voorzieningen op de Westelijke Jordaanoever en in Jeruzalem heeft gesloopt. Ten minste tachtig Jeruzalemmers moesten eigenhandig hun huizen afbreken.

Het bezettingsbeleid weerhoudt Palestijnen ervan te bouwen, vooral in Oost-Jeruzalem, en dwingt hen zo om dit zonder vergunning te doen of om te vluchten naar de gouvernementen op de Westelijke Jordaanoever. Hierdoor hebben alleen al de inwoners van Oost-Jeruzalem bijna 25.000 woningen nodig om hun natuurlijke groei op te vangen.

Dit beleid heeft tot de opkomst geleid van steden en buurten die historisch nooit hebben bestaan, zoals Kafr Aqab en Shu’afat rond Jeruzalem. Daar hebben tienduizenden maqdisi in hopeloze omstandigheden hun toevlucht gezocht aan de rand van hun stad, om in dure buurten opeengepakt te leven in kleine flats waarvoor ze exorbitante belastingen betalen. Zo kunnen zij dicht bij hun gezin, hun verwanten en hun werk blijven.

‘De hele wereld is een hotel, mijn thuis is Jeruzalem’

De oude huizen van Jeruzalem weerspiegelen de gunstige sociale en culturele situatie van de families in de stad vóór de Nakba, waar na de oorlog van 1948 eerst het westelijke deel is opgeslokt en vervolgens in 1967 het oostelijke deel. Dit bracht de grote Palestijnse intellectueel Edward Said ertoe om te schrijven: ‘De hele wereld is een hotel en mijn thuis is Jeruzalem’. Na veertig jaar afwezigheid was hij begin jaren negentig naar zijn geboortestad teruggekeerd om te ontdekken dat zijn ouderlijk huis in de wijk Talbiyeh werd bewoond door buitenlanders. Die lieten hem daar zelfs niet binnen.

Het drama van Edward Said, die voor zijn verboden huis staat, wordt verwoord in een gedicht van Salem Gibran. Daarin praat een vluchteling met zijn huis, en beeldt deze zich in dat hij terugkeert naar Safed:

Vreemdeling ben ik, O Safed

Vreemdelinge ben jij

De huizen zeggen welkom

De bewoners bevelen me om weg te gaan

In recente initiatieven om de vergetelheid te bestrijden bezoeken Palestijnen zoals Tarek Bakri, Jihad Abu Raya en anderen de huizen van ontheemde Palestijnse families in Jeruzalem, Jaffa en Haifa. Zo helpen zij deze nog levende eigenaren en hun kleinkinderen, verspreid in de diaspora, zich de wortels van hun stamboom te herinneren en zich daarmee te verbinden – ook al worden de meeste van deze huizen nu bewoond door joodse kolonisten.

bron: Filastinyat (Ramallah), 26 oktober 2021

Filastinyat is een Palestijnse vereniging die vrouwelijke journalisten in de Palestijnse gebieden ondersteunt en opleidt

vertaling: Ewout van der Hoog

De versterking van het activisme van het Palestijnse maatschappelijk middenveld

Dana al-Kurd

Palestijnen in Palestina’48/Israel en die in de Bezette Palestijnse Gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem, hebben in de loop der tijd van elkaar geleerd hoe om te gaan met de uiteenlopende manieren waarmee Israel activisten en instellingen weet lam te leggen. Dit maakt het voor Israel moeilijker om de oppositie in één gebied te isoleren.

Israel is er met behulp van de Oslo-Akkoorden (1993 en later) in geslaagd om het Palestijnse activisme en het maatschappelijk middenveld te ondermijnen. Ondanks de hindernissen die Israel daarbij heeft opgeworpen, hebben de Palestijnen een verbluffende vindingrijkheid aan de dag gelegd. Op innovatieve wijze hebben zij hun krachten weten te bundelen. Nieuwe generaties activisten hebben op een effectievere manier dan voorheen het voortouw in de social media genomen. Dit alles heeft bijgedragen tot een ander beeld van de Palestijnse zaak. In analyses van internationale organisaties en van de media ontbreekt echter nog altijd de onderliggende oorzaak van het geweld en de onderdrukking, en staan westerse stemmen nog steeds centraal, ten koste van de Palestijnen. Toch hebben Palestijnse activisten in Palestina’48/Israel, in de sinds 1967 Bezette Palestijnse Gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem, en in de diaspora een overwinning geboekt als het gaat om het narratief – vooral gedurende de mobilisatiegolf van afgelopen april-mei (‘de Intifada van de Eenheid’). Bovendien zal de geografische breedte van het Palestijnse activisme en die van het maatschappelijk middenveld het voor Israel moeilijker maken om oppositie en mobilisatie in slechts één gebied te isoleren.

Al deze ontwikkelingen hebben zich voorgedaan nadat Israel het Palestijnse maatschappelijk activisme het afgelopen decennium tot doelwit heeft gekozen. In het kader van ‘Oslo’ zijn basisorganisaties tot medewerking gedwongen en verstrikt geraakt in een proces van zogeheten ‘NGO-ïsering’, omdat internationale donoren eisten dat zij zich ‘professionaliseerden’. Uit onderzoek blijkt hoe dergelijke financieringsvoorwaarden bedoeld waren om de betreffende groepen politiek te pacificeren. Organisaties die niet zo (wensten te) werkten, hielden gewoon op te bestaan. Ook in Jeruzalem zijn Palestijnse maatschappelijke organisaties aangevallen, waarbij de Israelische autoriteiten zowel politieke als niet-politieke instellingen voor Palestijnen in de stad sloten, waaronder het Palestijnse theater en de Kamer van Koophandel.

Het zijn Palestijnen die deze aanvallen te verduren krijgen. Iedereen die een vreedzame oplossing voor de Israelische bezetting zegt te willen – een oplossing die in elk geval niet gebaseerd is op de brute onderdrukking van de ene betrokken partij door de andere – zou oog moeten hebben voor deze dynamiek. Daarnaast zouden beleidsmakers, indien zij werkelijk bezorgd zijn over het geweld en het aanhoudende bloedvergieten, nota moeten nemen van de toegenomen Israelische repressie die de Palestijnse steun voor een streven naar vrede, en de levensvatbaarheid van geweldloze methoden, heeft uitgehold.

Jeruzalem

Palestijnen in Jeruzalem hebben een ‘unieke’ relatie met de Israelische autoriteiten. Anders dan de Palestijnse minderheid in Palestina’48/Israel zijn zij noch Israelisch noch Palestijns staatsburger. Zij moeten exorbitante belastingen betalen waartegenover een gering aantal diensten staat, waarbij zij permanent het risico lopen buiten de Gemeente Jeruzalem te worden gesloten door een strategisch gebruik van de Muur, de inbeslagname van huizen en een discriminerend huisvestingsbeleid. De Palestijnen in Jeruzalem zijn volledig rechteloos en hebben geen zeggenschap over politieke processen die van invloed op hun leven zijn –van de Israelische overheid of het Palestijns Nationaal Gezag (PNA). Palestijnse instellingen in de stad zijn systematisch aangevallen en in veel gevallen gesloten, terwijl Palestijnse politieke partijen daar niet actief mogen zijn.

Hoewel het aantal Palestijnen in Jeruzalem ongeveer 370.000 bedraagt, en daarmee slechts 5 procent uitmaakt van de totale Palestijnse bevolking in het gebied dat zich uitstrekt tussen de rivier de Jordaan en de Middellandse Zee, hebben de pogingen van Israel om deze gemeenschap te marginaliseren, te fragmenteren en haar macht te ontnemen geleid tot opmerkelijke politieke ouvertures. Palestijnen in Jeruzalem hebben namelijk te maken met de Israelische bezetting en haar discriminerende beleid zonder dat er nog een andere regulerende entiteit tussen zit. Palestijnen op de bezette Westelijke Jordaanoever moeten daarentegen hun weg zien te vinden in een doolhof van geografische en politieke controle, evenals door tal van lagen van repressief politiek gezag.

Door hun gebrek aan burgerrechten hebben Palestijnen in Jeruzalem ook een andere relatie tot de Staat Israel dan Palestijnse staatsburgers van Israel. Omdat hun de toegang tot politieke participatie is ontzegd, hoe marginaal ook, is hun verhouding tot de staat antagonistischer. De permanente dreiging van ontheemding en het speciale pakket van grieven – maar ook de afwezigheid van politieke belemmeringen, opgelegd door stagnerende Palestijnse bestuurlijke instellingen zoals het geval is in de Bezette Palestijnse Gebieden en in de diaspora – hebben ertoe geleid dat de inwoners van Jeruzalem de bezetting consequent tarten, waarbij de stad dienstdoet als brandpunt voor Palestijnse mobilisatie in bredere zin.

Dit betekent niet dat Israel meer maatschappelijke organisaties toelaat dan de PNA. Zoals gezegd, Palestijnse activisten worden routinematig aangevallen, hun organisaties moeten de deuren sluiten en krijgen te maken met zware strafmaatregelen voor de geringste politieke betrokkenheid. Het is vanwege het directere contact met de Israelische bezettingstroepen en het Israelische beleid, dat de Palestijnen in Jeruzalem zich noodgedwongen actiever moeten verzetten. Al doende mobiliseren en onderrichten zij daarbij activisten elders in bezet gebied.

De protesten die in april 2021 uitbraken als gevolg van de repressie gedurende de maand Ramadan en de strijd, in dezelfde periode, over de uitzetting van families in Sheikh Jarrah waren zeker niet de eerste protesten in Jeruzalem. De Palestijnen in Jeruzalem zijn vaker in opstand gekomen. Zo ontstond er een stapsgewijs proces van leren en coördineren waarop inwoners van Jeruzalem konden voortbouwen.

Tijdens deze protestgolven bleef het maatschappelijk middenveld in Jeruzalem actief, ondanks de geringe internationale aandacht en materiële steun. Groepen als Al-Haq, Grassroots Al-Quds, Jerusalem Legal Aid and Human Rights, het Jerusalem Center for Human Rights en andere, bieden juridische bijstand aan gezinnen die door uitzetting worden bedreigd. Voorts zijn zij hun belangenbehartigers binnen de gemeente waaronder de Palestijnen vallen, documenteren zij schendingen van mensenrechten en faciliteren zij de mobilisatie van de bevolking. Religieuze groeperingen, waarvan sommige banden hebben met de Islamitische Beweging in Israel, hebben eveneens een rol gespeeld in de handhaving van een Palestijnse aanwezigheid op de esplanade van de Aqsa- en Rotskoepelmoskee, de Haram al-Sharif.

Tegenwoordig stellen activisten dat de sleutel tot permanente mobilisatie tegen de Israelische bezetting ligt in het benutten van het momentum van de protesten in april/mei. Tijdens deze laatste golf hebben activisten van officiële maatschappelijke groeperingen als Grassroots Al-Quds hun aanwezigheid op de social media en hun expertise in het opstellen van verklaringen en verspreiden van informatie aangewend voor breder gebruik. Volgens directeur Fayrouz Sharqawi gaven de leden geen leiding aan de protesten maar vergrootten zij wel de impact ervan. Maatschappelijke organisaties waren verder actief in het promoten en mogelijk maken van de algemene staking van 18 mei. Dergelijke methoden zijn een voorbeeld van hoe Palestijnse maatschappelijke organisaties in Jeruzalem zich op een alternatieve manier kunnen inzetten wanneer zich een politieke gelegenheid voordoet.

Palestijnen in Israel

‘Er is geen tijd. We hebben deze week één doel: in het hoofd van iedere Palestijn het idee planten dat hun persoonlijke belang en persoonlijke gewin nooit en te nimmer gescheiden kunnen worden van het belang en gewin van je familie en samenleving en volk.’ 

Majd Kayyal, Palestijnse activist in Palestine Economic Week van 5 juni 2021

De twee miljoen Palestijnen die binnen de grenzen van 1948 in Palestina’48/Israel wonen, zijn van oudsher doelwit geweest van de staat, soms op zeer vergelijkbare manieren als Palestijnen elders, ook al waren zij Israelische staatsburgers. Niettemin gelden zij op papier als burgers, met paspoorten en zogenaamde vertegenwoordiging door de Israëlische regering. Bepaalde instellingen – zoals de Knesset [parlement] – staan voor hen open om zich op een bepaalde manier te engageren. De organisatie die de Palestijnse gemeenschappen in Palestina’48/Israel van oudsher heeft gecoördineerd, is het Hoge Follow-up Comité dat zowel politieke partijen en bewegingen omvat die zich betrokken voelen bij de Knesset als instellingen die dat niet doen.

Deze traditionele groeperingen hebben door de jaren heen moeite gehad om binnen de Israelisch-Palestijnse gemeenschap relevant en populair te blijven. De Israelische repressie en de steeds meer naar rechts opschuivende Israelische politiek eisten daarbij een zware tol. Palestijnse politieke partijen kregen te kampen met de [van overheidswege] royering van leiders, hadden moeite om de eenheid te bewaren en misten een gemeenschappelijke visie op de toekomst van Palestina.

Bovendien hebben de Israelische autoriteiten de Islamitische Beweging (Noordelijke Tak), die de afgelopen jaren de coördinatie onderhield tussen Israelisch-Palestijnse burgers en hun bezette landgenoten in Jeruzalem, buiten de wet geplaatst.

De Islamitische Beweging is weliswaar ontmanteld, maar de beweging die zij aan het opbouwen was, kent vandaag de dag nog een aantal vertakkingen. Veel Israelisch-Palestijnse burgers die waren beïnvloed door het discours en de organisatie van de Islamitische Beweging, zorgden afgelopen april/mei ervoor dat zij op eigen houtje met bussen naar Jeruzalem togen om daar hun solidariteit te betuigen met Palestijnen die daar protesteerden.

Elders in het politieke spectrum worden partijleiders gezien als politici die verknocht zijn aan de Israelische staat, kibbelen over zetels in de Knesset, onder één hoedje spelen met Israelische rechts-extremisten – zoals in het geval van Mansour Abbas en Ra’am, ook bekend als de Verenigde Arabische Lijst – in plaats van zich bezig te houden met de problemen waarmee veel Palestijnen te maken hebben. De traditionele instellingen en hun leiders zijn derhalve bij politieke activisten steeds impopulairder geworden. En dat vooral vanwege hun greep op de gemeenschap, het cliëntelisme dat zij bedrijven en hun framing van de Palestijnse strijd als louter een kwestie van staatsburgerschap. Om deze redenen wordt het Hoge Follow-up Comité steeds meer gezien als een obstakel voor effectieve mobilisatie.

In plaats daarvan zijn in de laatste golf van protesten tegen de staatsrepressie in verschillende steden en dorpen volkscomités ontstaan. Deze groepen lijken het monopolie van de traditionele instellingen te hebben doorbroken en werken inmiddels samen met andere gemeenschappen en maatschappelijke organisaties, waaronder die in Jeruzalem. Hun activiteiten omvatten rechtsbijstand aan politieke gevangenen, solidariteitstochten die Palestijnen uit verscheidene steden met elkaar verbinden, het organiseren van protesten tegen de onderdrukking door de politie – en nog veel meer. Reeds lang bestaande organisaties als Adalah verschaffen de middelen en de documentatie maar tegelijk zijn er vele andere grassroots-initiatieven ontstaan.

Activisten blijven erop hameren dat sociale cohesie de sleutel is tot succes en proberen actief tussen gemeenschappen en binnen gemeenschappen solidariteit op te bouwen. Een activist merkt op: ‘Wij willen ervoor zorgen dat in elke Palestijn het idee postvat dat zij of haar persoonlijke belang en persoonlijke gewin onmogelijk te scheiden valt van het collectieve belang, het belang van de familie, en de samenleving en de mensen.’ Hoe? Door de participatie van vrouwen te benadrukken en door het discours rond de grieven van Palestijnse gemeenschappen binnen Israel te veranderen.

In plaats van onvolledig of onvervuld staatsburgerschap te accepteren, benadrukken activisten hoezeer hun langdurige woede jegens de staat en de onderdrukking van hun gemeenschappen verbonden is met de logica van de Staat Israel ten aanzien van Palestijnen in het algemeen, in zijn streven naar dominantie en vervanging van de inheemse bevolking in al zijn vormen: gewelddadige etnische zuivering zoals tijdens Al-Nakba (de Catastrofe van 1948), het economisch verstikken van Palestijnse gemeenschappen om migratie uit het thuisland te stimuleren en beperkt burgerschap als manier om ‘bevolkingsgroepen te classificeren, verschillen te kweken en inheemsen uit te sluiten, raciaal te classificeren en uit te schakelen.’

Dit inzicht vormt de basis van het Palestijnse activisme in Palestina’48/Israel. Om die reden nemen Palestijnse staatsburgers van Israel het voortouw bij acties die zich richten op Palestijnen in alle verschillende geografische gebieden. Deze dynamiek vormt de grootste uitdaging voor Israel in de toekomst, wanneer de opzettelijke fragmentatie van het Palestijnse volk – waarbij het staatsburgerschap als wapen wordt gehanteerd – niet meer zal werken. Mobilisatie en oppositie zullen bijna onmogelijk te isoleren zijn tot één bepaalde gemeenschap of geografisch deel. Palestijnen zullen hun grieven niet beperken tot de bezetting van de Westelijke Jordaanoever of de blokkade van Gaza, ondanks decennialange pogingen van de internationale gemeenschap om de contouren van het conflict precies daartoe te beperken. In de toekomst zal het verzet tegen Israel en tegen het karakter van de Staat Israel van vele fronten komen.

nieuwe banden

Geconfronteerd met Israelische pogingen om Palestijnse maatschappelijke groeperingen het zwijgen op te leggen, zijn activisten – ook op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza – in april/mei massaal de straat op gegaan om hun gemeenschappelijke zorgen kenbaar te maken. Hoewel deze groepen geografisch van elkaar gescheiden zijn en zich op verschillende manieren tot de Israelische overheid verhouden, zijn zij nu meer met elkaar verbonden dan voorheen. Deze verbondenheid zal het voor Israel waarschijnlijk moeilijker maken om het verzet te bestrijden.

Na Israelische acties tegen Palestijnen in Jeruzalem tijdens de Ramadan, kwamen Palestijnse gemeenschappen aan beide zijden van de Groene Lijn [tot 1967 de scheidslijn tussen Palestina’48/Israel en de Westelijke Jordaanoever] in actie tijdens wat activisten ‘de Intifada van de Eenheid’ zijn gaan noemen. De protesten en andere vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid zorgden ervoor dat Palestijnse gemeenschappen die voorheen geografisch en politiek verdeeld waren, meer met elkaar in contact kwamen. Aldus gingen Palestijnse activisten hun vaardigheden aanscherpen op het gebied van outreach, pleitbezorgen, digitaal activisme en andere zaken. Deze nieuwe verbanden en vaardigheden zullen het Palestijnse verzet waarschijnlijk effectiever en voor Israel moeilijker te bestrijden maken.

Westelijke Jordaanoever

De Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever – rond 2,75 miljoen – hebben te maken met zowel de Israelische bezetting als met de PNA, wat de Palestijnen heeft gepolariseerd en de sociale cohesie zodanig heeft beïnvloed dat mobilisatie en collectieve actie daar veel minder waarschijnlijk zijn geworden.

Om deze reden zien wij op de Westelijke Jordaanoever een rijk ecosysteem van naar buiten gerichte NGO’s en belangenorganisaties, en zeer weinig naar binnen gerichte actoren. Deze naar buiten gerichte organisaties spelen een cruciale rol in de beeldvorming over wat er lokaal gebeurt, in het propageren van de Palestijnse zaak in het buitenland en het faciliteren van netwerken ter plaatse. Niettemin is hun voornaamste doelgroep internationaal.

Een goed voorbeeld is Rabet, ofwel het Palestinian Institute for Public Diplomacy. Rabet is naar buiten gericht in die zin dat het zich richt op versterking van lokale belangen voor een extern publiek. De veranderingstheorie van het instituut bestaat erin belangstelling te wekken voor Palestina op cultureel en sociaal gebied, het bewustzijn over de Palestijnse zaak te vergroten via digitaal activisme, onderwijsmiddelen mogelijk te maken door daarbij te vertrouwen op andere

onderzoek-specifieke actoren in Palestina, en vervolgens externe belangenbehartiging te mobiliseren, met name in Noord-Amerika en Europa. Maar Rabet heeft ook connecties mogelijk gemaakt tussen Palestijnse groepen die te hoop liepen tegen de verhevigde repressie rondom de Aqsa Moskee in april/mei, de dreigende huisuitzettingen in Sheikh Jarrah en Silwan, de niet aflatende nederzettingenactiviteit op de Westelijke Jordaanoever en de mensenrechtenschendingen in Gaza. Rabet gaat samenwerkingsverbanden aan met andere organisaties en houdt communicatielijnen open om het werk beter te coördineren.

Desalniettemin zijn de groepen die de Palestijnen in de Bezette Gebieden proberen te mobiliseren of de interne fragmentatie proberen op te lossen, beperkt in aantal en reikwijdte. De laatste golf van protesten op de Westelijke Jordaanoever – uit solidariteit met de Palestijnen in Jeruzalem en Gaza –  bestond vooral uit spontane uitingen van frustratie. De algemene staking van 18 mei vormde een uitzondering. Voor het overige waren de protesten niet georganiseerd door een groep of coalitie en waren deze zelfs niet onderling gecoördineerd. Bovendien vormen de protesten en acties die na de belangrijke gebeurtenissen van april/mei in mindere mate doorgingen volgens activisten eerder willekeurige tactieken dan langetermijnstrategieën.

Het Palestijnse politieke landschap in de Bezette Palestijnse Gebieden wordt gedomineerd door FATAH en HAMAS, die geen van beide geïnteresseerd zijn in mobilisatie van het volk. FATAH wordt gedomineerd door een oudere generatie die haar lot heeft verbonden aan het voortbestaan van de PNA in zijn huidige vorm en de handhaving van de status quo van ‘Oslo’ – wat betekent dat volksmobilisatie wordt gezien als een bedreiging voor zijn rol als partner van Israel en onderaannemer van de bezetting, die de Israelische veiligheid en de Palestijnse berusting in de situatie bestendigt. HAMAS op de Westelijke Jordaanoever, daarentegen, is sinds de mislukte verkiezingen van 2006 zwaar onder vuur komen te liggen en kan zonder de bestaande politieke en sociale restricties niet functioneren. De organisatie heeft in Gaza met een vergelijkbare situatie te maken. HAMAS mag dan de taal van de volksmobilisatie spreken, maar volgt een strategie van gewapend verzet en heeft geen rol van betekenis gespeeld bij de organisatie van de protesten die uitbraken als reactie op Israels acties in Jeruzalem of de luchtaanvallen op Gaza.

Activisten op de Westelijke Jordaanoever nemen stappen om oplossingen te vinden voor deze interne versplintering en om nieuw leiderschap te genereren. Neem Jeel al-Tajdeed al-Democraty, ofwel de Nieuwe Democratische Generatie. Door leden van de groep wordt deze gepresenteerd als een ‘kweekvijver’ voor leiderschap, bedoeld om het Palestijnse politieke systeem te democratiseren, door participatie van Palestijnen te stimuleren waar zij zich ook bevinden – in plaats van uitsluitend op de Westelijke Jordaanoever. Volgens de leden heeft de laatste golf van protesten de gelegenheid geschapen hun interne cohesie te versterken en samen te werken om een gezamenlijke respons te coördineren.

De groep begon als een virtuele parlementslijst die parallel liep met de – afgeblazen – Palestijnse parlementsverkiezingen. Dat heeft men inmiddels losgelaten, waarna men zich is gaan inzetten om duurzame netwerken op te bouwen in heel historisch Palestina. Momenteel wordt er gewerkt aan de oprichting van een jongerenorgaan met het doel ‘machtsmonopolies die inspelen op een bepaald Oslo-paradigma, te doorbreken’. Zij achten zich als organisatie niet in staat alle Palestijnen te mobiliseren, maar willen de discussies over mobilisatie opnieuw op gang brengen, de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) hervormen en ervoor zorgen dat gemeenten in handen komen van nieuw leiderschap.

Jeel al-Tajdeed al-Democraty is een zeer recente toevoeging aan het ecosysteem van het maatschappelijk middenveld en uniek door de specifieke focus op het Palestijnse polarisatie- en mobilisatieprobleem, de politieke stagnatie.

Gaza

De twee miljoen inwoners van de Strook van Gaza zuchten sinds 2007 onder een Israelische blokkade. Omdat zij niet direct met de Staat Israel in contact staan en weinig invloed hebben op de Israelische economie, worstelen de Palestijnen in Gaza met de beperkingen en het geweld die  Israel hun oplegt, naast de beperkingen en gewelddadigheden waarvoor HAMAS en andere facties in het gebied verantwoordelijk zijn. De inwoners van Gaza worden geteisterd door de luchtaanvallen die Israel uitvoert in het kader van een beleid dat informeel wel ‘het maaien van het gazon’ wordt genoemd en door de volledige controle van Israël over alle toegangspunten tot het gebied. Protestbewegingen hebben weinig invloed gehad op Israel en weinig effect op de Israelische bezetting. Bij de ‘Grote mars van de Terugkeer’ in 2018 bijvoorbeeld, zijn er duizenden Palestijnen gewond geraakt of gedood, zonder dat de verantwoordelijken daarop zijn aangesproken.

Niettemin documenteren maatschappelijke groeperingen in Gaza mensenrechtenschendingen in de Strook van Gaza. Daaronder Al-Mezan Center for Human Rights, de Palestinian Independent Commission for Human Rights en de Palestinian Human Rights Organization Council – een overkoepelende organisatie die groepen in andere delen van de Bezette Palestijnse Gebieden coördineert met Gaza. Hun materiaal wordt vaak gebruikt ter onderbouwing van digitaal activisme van Palestijnen elders. Activisten in Gaza zijn verder betrokken bij initiatieven, zoals het jeugdforum van Jeel al-Tajdeed, om in contact te komen met Palestijnen in andere delen van Palestina en daarbuiten. De blokkade van Gaza werpt bij dit alles wel uitzonderlijke obstakels op.

breed protest – in alle delen van Palestina

Deze dynamiek heeft zich in recente protesten geopenbaard. Israelische provocaties in Jeruzalem tijdens de Ramadan leidden tot wijdverspreide actie in Palestijnse gemeenschappen aan beide zijden van de Groene Lijn, die – zoals gezegd – door activisten met ‘de Intifada van de Eenheid’  wordt aangeduid. De opstand omvatte protesten, burgerlijke ongehoorzaamheid en de algemene staking op 18 mei.

Het besluit van HAMAS om raketten af te schieten en de Israelische luchtaanvallen op de belegerde Strook van Gaza versnelden deze protesten. Israelische instellingen als de politie en ongeregelde gewapende groepen reageerden daarop met represailles tegen de Palestijnen. Die omvatten massa-arrestaties, straatgeweld en bruut politieoptreden, met als gevolg meer dan twintig doden op de Westelijke Jordaanoever, één dode onder de Palestijnse staatsburgers van Israel, honderden gewonden en duizenden arrestaties. Ruim 90 procent van de gearresteerden was Palestijn, hoewel er ruim bewijs voorhanden was van de betrokkenheid van [joodse] Israëli’s bij lynchpartijen en rellen. In Gaza zijn er in elf dagen van Israelische luchtaanvallen 242 burgers gedood, onder wie 67 kinderen, en ruim 100.000 burgers ontheemd geraakt.

Na de protesten uit solidariteit met Jeruzalem en uit woede over de luchtaanvallen op Gaza, die volgens mensenrechtenorganisaties als oorlogsmisdaden gekwalificeerd moeten worden, blijven Palestijnse staatsburgers van Israel initiatieven ontplooien ter ondersteuning van de Palestijnse economie en om een gevoel van eenheid tussen de gemeenschappen op te bouwen. Of de Palestijnse mobilisatie nu een week, een maand of een jaar zal duren, dat doet er niet veel toe als het gaat om de werkelijke impact. Sterker, sommige activisten wijzen erop dat dit geen langetermijnstrategie is, maar eerder een cumulatieve tactiek.

Hoe dan ook, ‘de Intifada van de Eenheid’  heeft tot meer uitwisseling geleid tussen Palestijnse gemeenschappen – ondanks geografische en politieke fragmentatie – en tot sterkere banden tussen activisten. Daardoor is het nu gemakkelijker om vaardigheden op te bouwen op het gebied van mediabereik, belangenbehartiging, digitaal activisme en collectieve actie ter plaatse. De opbouw van een organisatorische infrastructuur zal in de toekomst sneller en effectiever verzet tegen de bezetting mogelijk maken. Grotere aantallen mensen zijn gemobiliseerd, politiek bewust geworden en in staat tot activisme, lokaal of digitaal, met meer gemeenschappelijke doelstellingen.

De aantoonbare verschuiving in het internationale discours weerspiegelt ongetwijfeld dit succes. Westerse mogendheden hebben nu de kans om de polsslag te voelen van het Palestijnse publiek, dat niet geïnteresseerd is in de beleidsmatige voorwaarden voor een zogenaamde twee staten-oplossing, vooral de jongere generatie. Zij bieden een alternatief voor de impasse en eisen een nieuwe visie op het zionistische koloniale project als zodanig. Het is verstandiger om van koers te veranderen op basis van wat deze bewegingen ons vertellen, dan door te gaan met een hardnekkig conflict dat slechts tot nog meer escalatie van geweld en wreedheid zal leiden.

bron: New Lines Institute, 5 & 9 oktober 2021

Dana al-Kurd is adjunct-hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de Universiteit van Richmond; zij is de auteur van Polarized and Demobilized: Legacies of Authoritarianism in Palestine (Oxford: Oxford University Press, 2020; 226 pp.)

vertaling: Carl Stellweg

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?