mei-augustus 2019 | nr 3-4

Inhoud | jaargang 47, nummer 3-4 |
  • 50 Jaar Nederlands Palestina Komitee: geen reden voor een feestje (pp. 4-6).
  • Wie verloor de Arabieren ? – regionale betrekkingen met Palestina (pp. 7-11).
  • Dekolonisatie van het geheugen – de reis van een zionistische oud-strijder (pp. 12-13).
  • Nadine Picaudou: ‘De politieke orde in het Midden-Oosten is ​​uit extern geweld geboren’ (pp. 14-16).
  • Hoe ook links de Palestijnen in Gaza ontmenselijkt (pp. 17-18).
  • Palestijnse vluchtelingen in Libanon tussen wal en schip (pp. 19-22).
  • Vluchtelingenmeisjes in Beiroet geconfronteerd met seksueel geweld, gedwongen huwelijken (p. 23).
  • Ervaringen van een hulpverlener in Palestijnse vluchtelingenkampen in Libanon (pp. 24-26).
  • De terugkeer van Palestijnse vluchtelingen is zeker mogelijk – wat Israel ook mag beweren (pp. 27-28).
  • ‘Israelische Arabieren’ hebben 22 natiestaten en geen behoefte aan nog een staat erbij, beweert Netanyahoe (p. 28).
  • De toename van collectieve strafmaatregelen door Israel tegen de Palestijnen (pp. 29-32).
  • Het decoderen van de huidige Palestijnse financiële crisis (pp. 33-34).
  • Israels wurggreep op het C-gebied – hoe ontwikkeling kan worden ingezet als uiting van verzet (pp. 35-38).
  • Israel is gebouwd over de ruggen van Palestijnse arbeiders (pp. 39-40).
  • Israel: schuldig aan apartheid (pp. 41-42).
  • Correctie: Israel – uitslag algemene verkiezingen – 9 april 2019 (p. 43).
Redactioneel
escalatie

Na Mexico, Venezuela en Noord-Korea heeft nu ook Iran te maken gekregen met de stijl van politiek bedrijven van de Amerikaanse president Donald Trump, waarvan grove intimidatie het kenmerk is.

Nadat de Verenigde Staten afgelopen jaar het moeizaam overeengekomen nucleair akkoord uit 2015 tussen de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad plus Duitsland enerzijds, en Iran anderzijds, eenzijdig had opgezegd, gevolgd door het opvoeren van het economische sanctieregime tegen Teheran, is het de afgelopen weken in de Perzische/Arabische Golf tot schermutselingen gekomen (aanslagen op olietankers, het neerhalen van een Amerikaanse drone enzovoort).

Grote aanjagers van de escalatie met Iran zijn Israel en Saoedi-Arabië (met in zijn kielzog enkele andere Golfstaten). Van meet af aan hebben deze zich krachtig uitgesproken tegen het eerdergenoemde nucleair akkoord met Iran. Bij de regering-Trump hebben zij een gewillig oor gevonden.

Waardoor is de opstelling van Israel, Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten ingegeven ?

Israel probeert de wereld al jarenlang aan te praten dat een nucleair Iran voor dat land een ‘existentiële bedreiging’ vormt. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het nucleair programma van Iran toewerkt naar de productie van atoomwapens. Bewijzen daarvoor zijn echter nooit geleverd. Zelfs de diverse Amerikaanse inlichtingendiensten spreken het tegen.

Maar zelfs wanneer Iran over kernwapens zou gaan beschikken, dan nog kunnen deze nooit offensief ingezet worden – omringd en omsingeld als Iran is door atoommachten, waaronder Israel en de Verenigde Staten. Want een nucleaire aanval van Iran op de atoommacht Israel zal het einde van Iran betekenen (Israel beschikt over onderzeeërs die met  atoomwapens zijn uitgerust en die zich ver buiten Israels territoriale wateren bevinden; kortom in geval van een nucleaire aanval zal het een zogeheten second strike kunnen uitdelen).

Voor Israel dient de ‘existentiële dreiging’ die van een nucleair Iran zou uitgaan dan ook een heel ander doel: zij leidt de aandacht van de wereld af van de grove onderdrukking van de Palestijnen en de stelselmatige verwoesting van hun leefgebied; in het aangrenzende Libanon zet zij Hizbullah onder druk – een nauwe bondgenoot van Iran en de enige militaire macht in de regio waarmee Israel bij zijn militaire avonturen over de grens rekening te houden heeft; en in de praktijk biedt zij het perspectief van normalisering van de betrekkingen met de Golfstaten ten nadele van de positie van de Palestijnen.

Saoedi-Arabië en enkele andere Golfstaten hebben met Iran als nabijgelegen regionale grootmacht te maken, maar dat kan op zich niet de verklaring voor de huidige escalatie zijn. Wat eerder speelt, is dat het soennitische Saoedi-Arabische koningshuis dat zich van oudsher opwerp als de leider van de islamitische wereld (‘Bewaker van de Heilige Plaatsen Mekka en Medina’), sinds de Islamitische Revolutie van 1979 in het shi’itische Iran die positie betwist heeft gezien door de opkomst en de groeiende invloed van shi’itische politieke en militaire krachten in de regio – met Iran voorop. Ook een aantal westerse grootmachten zijn Iran als een bedreiging gaan zien. In zijn belegerde positie heeft Iran de achterliggende decennia door middel van politieke en militaire interventies zijn positie buiten de grenzen proberen te versterken. Daarin is het in belangrijke mate geslaagd – in onder meer Libanon, Irak en Syrië. Andere politieke spelers in de regio voelen zich daardoor bedreigd.

Hoewel de Verenigde Staten en Iran de afgelopen jaren in Irak en Syrië in de strijd tegen Islamitische Staat (IS) indirect met elkaar hebben samengewerkt, zijn met de nederlaag van IS de verhoudingen anders komen te liggen. Washington is daarbij op verzoeken van de Golfstaten ingegaan om actief de groeiende invloed van Iran in de regio een halt toe te roepen. Trump denkt dit – zoals gezegd – met grove intimidatie en verscherpte economische sancties te kunnen bereiken.

In deze context plaatsen diverse Golfstaten mega-orders bij de Amerikaanse wapenindustrie. Ook zijn zij bereid om in het kader van Trumps zogeheten Deal of the Century over Israel/Palestina hun partijtje mee te blazen. Dat de inhoud daarvan haaks staat op hun eerder gepresenteerde ‘Arabische Vredesinitiatief’, lijkt er niet toe te doen.

De Palestijnse wetenschapper Ibrahim Freihat wijst er in dit nummer van Soemoed echter op, dat het bestrijden van ‘de Iraanse dreiging’ voor zowel de Verenigde Staten als Israel zo zijn grenzen kent. Want met het volledig wegnemen van die ‘dreiging’ is in Amerikaanse en Israelische ogen geen belang gediend: de Amerikaanse wapenindustrie zal mega-orders uit Golfstaten wel kunnen vergeten; de kapitaalkrachtige maar zwakke Golfstaten zullen door Washington en Israel minder gemakkelijk te manipuleren zijn; en Israel zelf zal het lastiger krijgen om geavanceerde militaire technologie (en financiële steun) van Washington los te krijgen, die vanouds bedoeld is om Israels militaire hegemonie in de regio in stand te houden.

Op zijn beurt kan Iran zich een escalerend conflict met de Verenigde Staten niet permitteren. Als gevolg van de economische sancties zit de economie van het land inmiddels zwaar in het slob. Dat neemt niet weg dat Iran zich tot het uiterste zal verdedigen – met conventionele, maar vooral met niet-conventionele strijdmethoden. Trump heeft herhaaldelijk aangegeven dat de Verenigde Staten zich uit slepende militaire confrontaties moeten terugtrekken – laat staan daarin verwikkeld te raken.

Komt bij dat Teheran voor de regering-Trump niet de grootste uitdaging vormt. Eerder is dat de praktische doorvoering van haar ‘America First’-politiek en de aanzwellende confrontatie met de economische grootmacht China.

Toch is het veel te vroeg om op basis hiervan te denken dat het tussen de Verenigde Staten en Iran allemaal wel met een sisser zal aflopen.

50 jaar Nederlands Palestina Komitee: geen reden voor een feestje

14 mei jl. was het 50 jaar geleden dat het Nederlands Palestina Komitee (NPK) is opgericht.

oprichting en eerste jaren
Na de Juni-Oorlog van 1967 zijn door een informele kring van personen, hoofdzakelijk uit de universitaire wereld, de eerste publicitaire initiatieven genomen, die uiteindelijk leidden tot de oprichting van het Nederlands Palestina Komitee (verklaring Palestina Comité van 14 mei 1969, ondertekend door 60 adherenten).

Tot de initiatiefnemers behoorde oud-verzetsman en communist Piet Nak, bekend van de Februaristaking in de Tweede Wereldoorlog (1941) als protest tegen de anti-joodse maatregelen van de Duitse bezetter. Na de Juni-Oorlog had hij contact gezocht met de Nederlandse Palestijn Mahmoud Rabbani.

In die eerste jaren van zijn bestaan zijn in de meeste universiteitssteden NPK-afdelingen opgericht: Amsterdam, Groningen, Nijmegen, Utrecht, Leiden, Delft en daarnaast in Breda. In enkele gevallen ging het daarbij om een voortzetting van een al bestaand lokaal Palestina-initiatief.

Binnen het NPK ontstond, naar analogie van andere progressieve ‘landencomités’ (Vietnam, Angola) een Medisch Komitee Palestina, dat ten behoeve van de Palestijnse Rode Halve Maan (de zusterorganisatie van het Rode Kruis) geld inzamelde voor de aanschaf van medicijnen en apparatuur, om de gezondheidszorg voor Palestijnen in Palestina en in de vluchtelingenkampen elders te helpen verbeteren.

Het NPK heeft altijd samengewerkt met individuele Palestijnen en met Palestijnse organisaties in Nederland. Toch is het NPK nooit een echte Nederlands/Palestijnse organisatie geworden.

financiering
Dankzij de financiële steun van een trouwe achterban heeft het NPK door de jaren heen zijn activiteiten, ondersteund door enkele vaste bureaumedewerkers op het kantoor aan de Lauriergracht in Amsterdam, kunnen uitvoeren. Op kleine schaal zijn daarnaast financiële bijdragen ontvangen van progressieve, aan kerken gelieerde organisaties en van het actiefonds XminY. Subsidieaanvragen bij semi-overheidsinstanties werden steevast afgewezen. Zelfs de vergunningaanvraag voor een collecte door het Medisch Komitee Palestina in 1979 in Amsterdam werd door B&W afgewezen. Het NPK tekende bezwaar aan tegen dit besluit tot aan de Raad van State – zonder succes.

principieel
Die afwijzing heeft alles te maken met het feit dat het NPK sinds zijn oprichting principieel antizionistisch is.

Het NPK steunt de strijd van de Palestijnen tegen het zionistische koloniale project in Palestina – door middel van massa-immigratie van joden Palestina omvormen in een Joodse staat – dat aan het eind van de 19e eeuw in gang is gezet en onverbrekelijk verbonden is met de verdrijving, onderdrukking en marginalisering van de autochtone Palestijnse bevolking en de verwoesting van hun samenleving. Daarbij komt het NPK op voor de verwezenlijking van de rechten van de Palestijnen – individueel en collectief – zoals verankerd in het internationaal recht en in mensenrechtenverdragen. Op basis van een anti-imperialistische wereldvisie beschouwt het NPK zich als onderdeel van een mondiale beweging tegen uitbuiting, onderdrukking, discriminatie en racisme.

Sinds zijn oprichting heeft het NPK zich toegelegd op het verspreiden van informatie over vergeten aspecten en pijnlijke feiten van de Kwestie Palestina – door informatieavonden te organiseren, voordrachten te houden en scholingsactiviteiten te ontplooien. Vooral de eerste twintig jaar van zijn bestaan is het NPK daarvoor ook vaak de straat opgegaan.

Soemoed
Sinds 1972 verspreidt het NPK een tweemaandelijkse publicatie:

Nieuwsbrief van het [Nederlands] Palestina Komitee, later gewijzigd in Soemoed (Arabisch voor standvastigheid). Inmiddels is Soemoed – zonder onderbreking – aan zijn 47ste jaargang toe, met abonnees in heel Nederland en in Vlaanderen.

Soemoed wordt geproduceerd door de aan het NPK verbonden Stichting Palestina Publikaties, die naast Soemoed ook een reeks brochures en boeken heeft uitgegeven.

In een later stadium richtte het NPK zich via de ‘nieuwe media’ tot een breder publiek.

acties
Al vanaf 2003 voert het NPK flyeracties uit bij filialen van Albert Heijn, waarbij het winkelend publiek wordt opgeroepen geen Israelische producten te kopen. Sinds 2005 zijn de winkelacties ingebed in een internationaal gedragen initiatief.

Want in dat jaar is vanuit de Palestijnse civil society opgeroepen tot een internationale BDS-campagne (boycot, desinvesteren, sancties) tegen Israel. Deze is gebaseerd op het internationaal recht en heeft als drie eisen: gelijkheid en gelijkberechtiging van Palestijnen en joodse Israeli’s, een eind aan de bezetting van 1967 en implementatie van het recht op terugkeer en compensatie van de Palestijnse vluchtelingen.

In samenwerking met anderen wordt, naast de flyeracties, actie gevoerd tegen institutionele beleggers, busbedrijven, wapenbeurzen enzovoort, die banden hebben met Israel en met de Israelische bezetting en met de voortgaande kolonisatie van in 1967 bezet gebied.

Israel, zionistische lobbyorganisaties en hun politieke bondgenoten laten niet na de BDS-campagne in een kwaad (‘antisemitisch’) daglicht te stellen en in Nederland verboden te krijgen. Tot op heden is daar geen parlementaire meerderheid voor gevonden. Naar de mening van opeenvolgende Nederlandse regeringen, vallen de BDS-acties binnen het kader van het recht op vrije meningsuiting en het recht op demonstratie.

Nog later heeft het NPK zich in Europees verband aangesloten bij de BDS-initiatieven en -campagnes van de ECCP (European Coordination of Committees and Associations for Palestine).

het NPK & de Nederlandse politiek
In de achterliggende 50 jaar is er veel veranderd. De ‘Derdewereld Beweging’ heeft met de (op onder meer Palestina na) toenemende wereldwijde dekolonisatie aan kracht ingeboet. De plaatselijke NPK-afdelingen zijn in de loop van de jaren tachtig opgeheven en het Medisch Komitee Palestina hield met het sluiten van de Oslo-Akkoorden (zie onder) op te bestaan.

Ook zijn er in de achterliggende 50 jaar politieke accentverschuivingen geweest. Zo zijn sinds de jaren tachtig, versterkt door de Eerste Intifada (1987-1993), de werkzaamheden vooral gericht geweest op de almaar voortgaande kolonisatie van de in 1967 bezette Palestijnse Gebieden en de strijd van de Palestijnen voor de oprichting van een eigen staat. Dat bood ruimte voor samenwerking met groepen voor wie de Kwestie Palestina zich tot de bezetting van 1967 beperkte.

Met de start van het Oslo-proces in 1993 is aan die oriëntatie een eind gekomen. Het NPK wees namelijk – anders dan zo ongeveer de rest van Nederland –  op goede politieke gronden de Oslo-Akkoorden van 1993 (en later) tussen de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) en Israel en het zogenaamde vredesproces dat eruit zou voortvloeien, van de hand. Het ging hier immers om een overeenkomst buiten het internationaal recht om, wat voor de Palestijnen grote risico’s met zich meebracht vanwege de ongelijke machtsverhoudingen, vooral omdat er grote onduidelijkheid bestond over het einddoel en vanwege het open einde van het onderhandelingsproces.

In Nederland is de sympathie en de steun voor Israel van oudsher groot – uit schuldgevoel voor de Holocaust (waarvoor de Palestijnen geen schuld dragen maar wel een hoge prijs hebben betaald en nog steeds betalen), door de opstelling van de invloedrijke protestantse kerken en de daaraan gelieerde politieke partijen, en door de Atlantische oriëntatie van het buitenlandbeleid (met de Verenigde Staten vanaf het eind van de jaren zestig als de belangrijkste bondgenoot van Israel).

Ter linkerzijde speelden de verbondenheid van de sociaaldemocratische Partij van de Arbeid met de Israelische Arbeiderspartij en de stellingname van de lang op Moskou georiënteerde Communistische Partij van Nederland Israel ook in de kaart.

Hierdoor beschikten pro-Israel-pressiegroepen over een grote speelruimte. Zoals het militante Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI), gesteund door het zionistische Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW), protestants-christelijke, fundamentalistische organisaties als Christenen voor Israel en dito partijen, als de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) en ChristenUnie (CU). Later zijn daar de rechts-populistische Partij voor de Vrijheid (PVV) en het Forum voor Democratie (FvD) bijgekomen.

Zij zouden niet veel kunnen beginnen, als niet ook grote centrumpartijen als het Christendemocratisch Appèl (CDA), de sociaaldemocratische Partij van de Arbeid (PvdA) en de rechts-liberale Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) van oudsher een pro-Israelische opstelling hadden gehad.

Enige kritiek op de politiek van Israel en steun voor vernieuwing van beleid inzake Israel/Palestina komt van linkse tot links-liberale partijen als GroenLinks (GL), Democraten 66 (D66) en de Socialistische Partij (SP). Niettemin blijven ook zij daarbij – tegen beter weten in ? – vasthouden aan de zogenaamde twee-statenoplossing, die voor de meerderheid van de Palestijnen – in Israel en in de diaspora – geen oplossing biedt (door de vestiging van inmiddels ruim 600.000 joodse kolonisten op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, is deze bovendien een gepasseerd station).

Samenwerking met later opgekomen, islamitisch georiënteerde organisaties en partijen die pro-Palestijnse standpunten innemen, ligt in de praktijk moeilijk vanwege ideologische verschillen van opvatting.

publieke opinie
Van de kant van de politieke partijen zijn veranderingen vooralsnog niet te verwachten. De hoop blijft daarom gevestigd op een omslag in de publieke opinie. Hierin valt sinds de jaren zeventig zeker een positieve trend te bespeuren, vooral onder jongeren. Opiniepeilingen door de jaren heen bevestigen dit. Een belangrijk markeringspunt was de aanvalsoorlog van Israel op Libanon in de zomer van 1982, bedoeld om de infrastructuur van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) daar te vernietigen, die zijn dieptepunt vond in de massaslachting in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila. Grootschalig militair geweld van Israel tegen de inwoners van de Strook van Gaza in 2008 en 2014 heeft daaraan eveneens bijgedragen.

Vooral de laatste jaren vinden pro-Palestina activisten meer gehoor bij, en krijgen meer sympathie van het publiek. Dankzij de sociale media weten meer mensen wat er speelt. Binnen de progressieve actievoerende wereld heeft de Palestina-beweging heel duidelijk zijn plaats.

Wereldwijd zet Israel alle zeilen bij om de opmars van de BDS-campagne te stuiten. Zionistische lobbyorganisaties stellen zich steeds agressiever tegenover de Palestinabeweging op. Zo proberen zij elke fundamentele kritiek op de politiek van de Staat Israel te framen als een verhulde vorm van antisemitisme. De redenering is daarbij als volgt: wie tegen Israel is = tegen joden = een antisemiet. Pure emotionele chantage ! In de visie van het NPK is antisemitisme: joden haten omdat zij joden zijn. Het NPK voelt zich bij een dergelijke aantijging dan ook niet aangesproken.

positie van de Palestijnen
Het valt niet te ontkennen dat de positie van de Palestijnen anno 2019 slecht is – wellicht slechter dan ooit. De opstelling van de Amerikaanse regering van Donald Trump heeft – ook hier – de zaken verder gecompliceerd. Na de erkenning door Washington van Jeruzalem als de ongedeelde hoofdstad van de Staat Israel, is door Israel vervolgens met succes ingezet op Amerikaanse erkenning van de annexatie (in 1981) van de Syrische Hoogvlakte van Golan. Annexatie van (delen van) de Westelijke Jordaanoever staat nu op het programma. Israel grijpt zijn kansen om met Amerikaanse steun de feiten-aan-de-grond-politiek verder op te voeren.

De Europese Unie laat het als vanouds bij afkeurende verklaringen. Tel Aviv ziet inmiddels in bevriende regimes in Hongarije, Polen, Tsjechië en Slowakije een Trojaans paard om eventuele Europese maatregelen tegen Israel – EU-besluitvorming op dit beleidsterrein vindt op basis van consensus plaats – te dwarsbomen.

Wie denkt dat de zaak voor de Palestijnen bekeken is, moet zich van het volgende gegeven goed rekenschap geven: tussen de Middellandse Zee en de rivier de Jordaan wonen anno 2019 evenveel Palestijnen als joodse Israeli’s. Om de situatie de baas te blijven, grijpt Israel naar apartheid. Maar dit roept – zowel binnen als buiten Palestina – zijn tegenkrachten op, zo heeft het verleden geleerd. Het succes van de BDS-campagne is daarvan een voorbeeld.

Dit alles betekent wel dat er voor de Palestijnen nog een lange en moeilijke weg te gaan is.

50 jaar Nederlands Palestina Komitee is daarom geen reden voor een feestje. Alleen de onopgeloste Kwestie Palestina rechtvaardigt het bestaan van het NPK. Of anders gezegd: de uiterst moeilijke situatie waarin het overgrote deel van de Palestijnen verzeild is geraakt, eist dat het NPK zijn werkzaamheden voortzet.

Robert Soeterik – voorzitter

hoe ook links de Palestijnen in Gaza ontmenselijkt

Susan Abulhawa

Door de mensen in Gaza af te schilderen als bezield door mythische dapperheid, ontkent links de Palestijnse menselijkheid.

Van linkse zijde vormen de verhalen de stof voor legendes, waarin een beeld wordt geschetst van onpeilbaar Palestijns heldendom, moed en soemoed – Arabisch voor volharding, standvastigheid.

Aan weerszijden van het spectrum zijn de weerloze Palestijnen groter dan in het echt, anders dan andere mensen, en vormen zij ofwel op bovenmenselijke wijze een bedreiging voor zwaar bewapende Israelische soldaten op enkele voetbalvelden afstand, ofwel zien zij bovenmenselijk moedig en niet bevreesd de dood in de ogen. Deze voorstelling van zaken die er op zijn minst in slaagt onuitsprekelijke ellende over te brengen, is zo aantrekkelijk, dat zelfs sommige Palestijnen deze hebben overgenomen.

niets te verliezen
Enkele dagen geleden bekeek ik een video over een jongeman die langs het hek met Israel door Israelische scherpschutters in zijn been werd geschoten. Hij strompelt verder, valt, staat op en wordt opnieuw beschoten. De scene wordt vijf of zes kogels herhaald, totdat hij niet meer overeind kan komen en anderen erin slagen hem – zwaar gewond – weg te voeren. De kop en commentaren bejubelen deze ‘dappere jongeman’ die steeds weer tegen zijn belagers weet op te staan, ondanks dat hij meermalen in zijn benen wordt geraakt.

Als Palestijnse moeder zag ik iets anders in deze man, die jong genoeg was om mijn zoon te kunnen zijn. Misschien had hij alle hoop verloren om door te leven, opgesloten in de barbaarse, kwaadaardige en uitgekookte wreedheid van Israels beleg van de Strook van Gaza. Een jongeman die waarschijnlijk niet veel anders heeft gekend dan angst, wanhoop, armoede en voorts onmacht om daartegen iets te kunnen doen. Wellicht een jongeman die niets te verliezen heeft, aan wie een goed leven is ontzegd. Die als uitdaging een poging deed een enkel moment van waardigheid te beleven, in het besef – en wellicht de hoop – dat het tevens zijn laatste moment zou zijn. Misschien is dat ook wat de Israelische scherpschutter zag, die er vervolgens voor koos om het trauma van geamputeerde ledematen toe te voegen aan die van een toch al gekwelde jongeman, die niet langer in staat was om ook maar een steen in zijn richting te gooien.

Mogelijk was de jongeman door nationalistische gevoelens gedreven. Misschien had hij de hoop om voor zijn familie inkomsten toegewezen te krijgen door middel van martelaarschap of verwonding. Misschien dacht hij dat zijn dood zijn volk een stapje vooruit zou helpen, in de richting van de bevrijding. Misschien was dit het enige wat hem restte om te doen.

Wij kunnen niet weten wat er omgaat in de hoofden van degenen die hun lichaam tussen kogels en wanhoop plaatsen. Niettemin kunnen wij er zeker van zijn dat hun beweegredenen pijnlijk menselijk zijn. Er valt dan ook niets goddelijks in te zien of in te verheerlijken.

degraderende analyses
Het staat buiten kijf dat er grote moed voor nodig is om tegen haatdragende, moordzuchtige Israelische soldaten op te staan. Verhalen die Palestijnen afschilderen als begiftigd met mythische dapperheid zijn echter schadelijk. Zij doen het voorkomen alsof zij over bovenmenselijke krachten beschikken om datgene te weerstaan ​​wat geen enkel mens zou moeten weerstaan. Zo verdoezelen zij de menselijke en zeer duistere realiteit van het leven in Gaza, die nooit eerder in de Palestijnse maatschappij tot zo’n hoog aantal zelfdodingen heeft geleid.

Mensen in Gaza hebben uiteenlopende redenen om aan de Grote Mars voor Terugkeer deel te nemen. Maar de verklaringen die op de voorgrond treden, zijn te simpel. Zij getuigen vaak van epische Palestijnse dapperheid, gekoppeld aan geweldloos verzet. En wel omdat de westerse verbeelding gewapend verzet niet kan verdragen – hoe aanhoudend en meedogenloos het geweld dat tegen de slachtoffers wordt ingezet ook is. Het soort heldhaftigheid waarbij van wapens gebruik wordt gemaakt, past uitsluitend bij westerse soldaten. In het westerse denken enige moreel aanvaardbare verzet van onderdrukte mensen, is geweldloos verzet. Dit betekent dat de zaak van Palestijnse vrijheid en waardigheid instort, zodra wij een brandende vlieger oplaten of een raket afvuren in de richting van een staat die al tientallen jaren bezig is de Palestijnse maatschappij en Palestijnse lichamen uiteen te rijten. Hetzelfde verschijnsel zien wij bij reacties in de Verenigde Staten op verzet van zwarte Amerikanen, waarbij zich dat niet geheel beperkt tot ‘vreedzaam’ en ‘geweldloos’ protest, ondanks de eeuwen vernedering en marginalisering die zij hebben moeten verdragen.

Het is bepaald niet constructief dat er Palestijnen zijn die dit beeld helpen versterken door HAMAS als negatief af te schilderen, dan wel elke vorm van gewapend verzet af te doen als uitzondering in een verder ideaal en keurig protest van een bovennatuurlijk sterk en dapper onderdrukt volk.

Gaza is een dodenkamp
Maar de waarheid moet gezegd, en de waarheid is grenzeloos lelijk en somber. In Gaza valt er voor de wereld niets te romantiseren. Niets om te idealiseren. Gaza is een dodenkamp. De enige export van betekenis van ‘de Joodse Staat’ is de dood en de technologie van de onderdrukking en Gaza is het menselijke laboratorium waar Israelische wapenfabrikanten hun producten verfijnen op de lichamen, geesten en gemoederen van de Palestijnen. Het is een ellendig bestaan dat geen van de twee miljoen gevangenen in deze openlucht gevangenis spaart.

Israel heeft de Strook van Gaza – ooit een welvarend gebied met Gaza-Stad als een stad met allure, gelegen op een kruispunt van handelswegen van drie continenten – veranderd in een zwart gat van dromen. Gaza is de doodskist van de hoop geworden, een verbrandingsoven van menselijk potentieel en een uitblusser van beloften. Mensen kunnen in Gaza nauwelijks ademhalen. Zij kunnen er niet werken, studeren, bouwen, genezen en zij kunnen er niet uit vertrekken. Alles welbeschouwd is deze kleine strook land onleefbaar geworden, letterlijk ongeschikt om het leven in stand te houden. Bijna 100 procent van het water is ondrinkbaar. De jeugdwerkloosheid is zo hoog, dat het meer zin heeft te meten hoeveel mensen wèl werk hebben – en dat blijft steken op een treurige 30 procent. Ongeveer 80 procent van de bevolking leeft onder de armoedegrens. De meeste inwoners beschikken maar enkele uren per dag over elektriciteit. Het rioleringssysteem is kapot. De gezondheidszorg is overbelast – tot het breekpunt – en ziekenhuizen sluiten hun deuren vanwege een gebrek aan noodzakelijke voorraden en aan brandstof, die Israel Palestijnen vaak verhindert in te slaan of zelfs van donoren te ontvangen. Israel heeft dit allemaal uitgedacht en doorgevoerd. En de wereld laat toe dat de situatie blijft zoals zij is.

het soemoed-discours
Wanneer ons leven, ons verzet en onze strijd in mythische termen worden gevat, dan werkt dit niet alleen onze menselijkheid buiten beeld, maar het laat ook de misdadige controle van Israel over miljoenen Palestijnse levens minder erg lijken. Het soemoed-discours maakt dat wij falen – wàt wij ook doen. Want daarbij wordt er enerzijds van uitgegaan dat Palestijnen alles kunnen verdragen, anderzijds wordt daarmee het onuitgesproken uitgangspunt onderbouwd dat Palestijnen hun vrijheid verdienen omdat zij goed, dapper, geweldloos en standvastig zijn.

Maar de waarheid is dat wij niet meer – of minder – menselijk zijn. Wij zijn collectief geen monsters en ook geen helden en zelfs de beroerdsten onder ons hebben recht op leven, vrij van vreemde overheersing. Steeds opnieuw moet worden gezegd dat onze strijd tegen onze beulen – geweldloos of met geweld – een legitieme is. Steeds opnieuw moet worden gezegd, dat in welke vorm wij ook vechten, ons verzet altijd op zelfverdediging berust. Steeds opnieuw moet worden gezegd dat ons recht op leven en waardigheid niet wordt toegekend naar de mate van onze collectieve braafheid, moed of vasthoudendheid. Links moet ophouden verzinsels over de Palestijnen te vertellen – zodanig dat men er zelf in gaat geloven – en in plaats daarvan de gruwelijkheid van de wanhoop en angst van Gaza onder ogen zien, die zo erg is dat – naar ik vermoed – de meesten van ons zich deze niet kunnen indenken.

bron: Al-Jazeera (Doha), 13 april 2019

Susan Abulhawa is een Palestijnse schrijfster en de auteur van de internationale bestseller Mornings in Jenin – A Novel (New York: Bloomsbury, 2010; 352 pp.); zij is oprichter van Playgrounds for Palestine – een NGO voor kinderen

vertaling: Marianne van Ophuijsen

de toename van collectieve strafmaatregelen door Israel tegen de Palestijnen

Nadia Awad

De Israelische autoriteiten hebben in 2017 de Palestijnse Nadia Abu Jamal onder dwang Jeruzalem uitgezet, na in 2015 het huis van haar familie te hebben verwoest.

Tevens heeft de Nationale Verzekeringsbank van Israel de zorgverzekering en enkele sociale uitkeringen voor Abu Jamals drie kinderen, van wie er twee chronisch ziek zijn, stopgezet. Dit alles was bedoeld als strafmaatregel nadat haar echtgenoot, Ghassan, bij een vermeende aanslag om het leven was gekomen. Dit toont aan hoe ver Israel gaat bij het bestraffen van individuen voor daden die zij niet zelf gepleegd hebben.

Al sinds het begin van de militaire bezetting in 1967 past Israel collectieve strafmaatregelen tegen Palestijnen toe, door huizen te verwoesten en ook door een psychologische en economische oorlogvoering tegen de families van vermeende aanslagplegers. Dit is een schending van het internationaal recht. Deze maatregelen worden overal in de Bezette Palestijnse Gebieden opgelegd, maar sinds 2015 in het bijzonder jegens gezinnen en familieleden van vermeende aanslagplegers in Oost-Jeruzalem.

Een voorbeeld: de Knesset (Israelische parlement) heeft de afgelopen jaren wetgeving voorgesteld om acties zoals die tegen Abu Jamal te legaliseren, wat de staat officieel machtigt familieleden van vermeende aanslagplegers hun permanente verblijfsvergunning te ontnemen. In december 2018 nam de Knesset in eerste aanleg een wet aan die de gedwongen verplaatsing van familieleden van vermeende Palestijnse aanslagplegers uit hun woonplaatsen naar andere gebieden op de Westelijke Jordaanoever toestaat. Premier Benjamin Netanyahoe verdedigde deze wet met de woorden: ‘Het uitzetten van terroristen is een effectief middel. Voor mij heiligt het doel de middelen. Juristen zeggen dat deze wet gezien de formulering onwettig is, en al is het beslist een juridische uitdaging, ik twijfel niet aan de effectiviteit ervan.’

Dit verklaart de toename van Israels collectieve strafmaatregelen tegen familieleden van vermeende aanslagplegers in de vorm van gedwongen uitzettingen, verwoesting van huizen en economische oorlogvoering. Bovendien vraagt dit om maatregelen om deze methoden te legaliseren en daardoor de uitzetting van Palestijnen uit Jeruzalem te intensiveren.

uitbreiding van gedwongen uitzetting
Sinds de de facto annexatie in 1967 is gedwongen uitzetting een van de kernpunten van Israels beleid om een joodse meerderheid in Oost-Jeruzalem te verkrijgen en te behouden. Volgens het Statuut van Rome – opgesteld bij de oprichting van het Internationaal Strafhof (ICC) [zetelend in Den Haag] – is het onder het internationaal recht niet toegestaan [delen van de] bevolking uit gebieden waar zij rechtens verblijven, te deporteren of gedwongen uit te zetten, of andere dwangmaatregelen op te leggen.

Om zijn demografische doelstellingen te bereiken past Israel discriminerend stedelijk beleid toe, met als doel de [natuurlijke] groei van de Palestijnse bevolking aan banden te leggen, terwijl de Israelische wet het Palestijnen tegelijk bemoeilijkt om in de stad te blijven wonen of zich daar te vestigen.

De Palestijnen die in 1967 in Jeruzalem zijn blijven wonen, kregen wettelijk een permanente verblijfsvergunning. De Wet op de Toegang tot Israel machtigt de Staat, in casu de minister van Binnenlandse Zaken, deze verblijfsvergunning in te trekken op grond van de volgende criteria: verblijf in het buitenland gedurende langer dan zeven jaar; het verkrijgen van een vreemde nationaliteit of permanent verblijf in het buitenland; niet kunnen aantonen dat Israel ‘centraal staat in het leven’; en – sinds 2018 – het ontbreken van loyaliteit jegens de Staat Israel.

Het intrekken van de verblijfsvergunning kan tot onmiddellijke uitwijzing leiden, omdat aan Palestijnen in deze omstandigheden zelfs het recht wordt ontzegd fysiek aanwezig te zijn in Jeruzalem. Deze Jeruzalem-verblijfswetten beperken ook de mogelijkheid tot gezinshereniging voor familieleden zonder verblijfsvergunning voor Jeruzalem of het Israelische burgerschap. En Palestijnen die wèl een verblijfsvergunning voor Jeruzalem hebben, verliezen die als zij zich bij hun familie op de Westelijke Jordaanoever, in de Strook van Gaza of de diaspora willen voegen en kunnen onder dwang de stad worden uitgezet.

Sinds het aannemen van het tijdelijke amendement op de Wet op het Burgerschap en de Toegang tot Israel in 2003, krijgen aanvragers van gezinshereniging nooit een permanente verblijfsvergunning. Met andere woorden, een Palestijn die niet uit Jeruzalem afkomstig is, krijgt geen permante verblijfsvergunning maar, als het Israelische Ministerie van Binnenlandse Zaken de gezinsherenigingsaanvraag goedkeurt, een tijdelijke vergunning. Hierdoor lopen Palestijnen in Jeruzalem altijd kans van hun familie gescheiden te worden en zijn zij vrijwel altijd gedwongen om Jeruzalem te verlaten om te kunnen wonen bij hun echtgenoten, die immers meestal geen vergunning krijgen. Met als gevolg dat ook zij zelf hun recht om in Jeruzalem te wonen verspelen. Sinds 1967 is van 14.500 Palestijnen de verblijfsvergunning voor Jeruzalem ingetrokken, waarvan 11.500 sinds 1995.

In oktober 2015 verklaarde premier Netanyahoe dat de regering de mogelijkheid overwoog om ‘gezinshereniging’ af te schaffen, evenals ‘verblijfsvergunningen of staatsburgerschap van familieleden van aanslagplegers’ in te trekken. Dat is precies wat Nadia Abu Hassan overkwam, afkomstig van een dorp op de Westelijke Jordaanoever. Na haar huwelijk met Ghassan en een langdurige gezinsherenigingsprocedure, kreeg zij een tijdelijke verblijfsvergunning voor Jeruzalem, die zij jaarlijks moest vernieuwen. Na de aan haar echtgenoot toegeschreven aanslag beval het Ministerie van Binnenlandse Zaken Nadia de stad te verlaten en besloot alle vergunningen die zij eventueel zou aanvragen, af te wijzen. In januari 2017 arresteerde de politie Nadia in het huis van haar schoonfamilie, waar zij sinds de verwoesting van haar eigen huis woonde, en zette haar onder dwang Jeruzalem uit.

Een dergelijke behandeling is sindsdien op grote schaal toegepast. Na een vermeende aanslag in januari 2017 verklaarde het Israelische Ministerie van Binnenlandse Zaken: ‘Vanaf nu moet iedereen die een aanslag in de zin heeft, beseffen dat zijn familie daar zwaar voor zal boeten.’ En minister Aryeh Deri waarschuwde dat ‘de consequenties hardvochtig en verstrekkend zullen zijn’.

Deze ‘verstrekkende’ consequenties werden maar al te duidelijk in het geval van Fadi Qunbar, die ervan beschuldigd werd in juli 2017 een aanslag met een auto te hebben uitgevoerd. Deri trok de permanente verblijfsvergunning van de 61-jarige moeder van Qunbar in, tegelijk met de elf gezinsherenigingsvergunningen van de gehele familie, inclusief  zelfs de echtgenoot van de dochter van Qunbars halfzus. De uitgebreide schaal waarop Deri de wet toepast, betekent een duidelijke beleidsverruiming wat betreft het als strafmaatregel intrekken van verblijfsvergunningen. Alle leden van de familie Qunbar wacht nu gedwongen uithuiszetting.

De zaak Qunbar is slechts een voorbeeld van de zeer ruime manier waarop Israel in bepaalde gevallen collectieve strafmaatregelen inzet. Daarmee schept het een precedent dat de weg effent voor wetten die deze praktijken op steeds grotere schaal toelaten. In 2016 en 2017 kwam de Knesset met minstens vier wetsvoorstellen om het intrekken van verblijfsvergunningen van zowel vermeende aanslagplegers als hun familie in ruimere zin van een wettelijke basis te voorzien. Drie van deze vier wetten waren amendementen op artikel 11 van de Wet op de Toegang tot Israel.

De eerste, P/20/2463, machtigt het Ministerie van Binnenlandse Zaken om de permanente verblijfsvergunning van vermeende aanvallers en hun familieleden in te trekken samen met hun recht op volksverzekeringen en andere genietingen. ‘Het is niet logisch aan ingezetenen die tegen de staat gerichte daden begaan, gelijke rechten toe te kennen en de sociale voordelen te gunnen die bij een permanente verblijfsstatus als ingezetene van de Staat Israel horen,’ staat in de wetsverklaring.

Kort daarna werd in wet P/20/2808 vastgelegd dat de minister van Binnenlandse Zaken een visum of permanente verblijfsvergunning kan intrekken van ‘familieleden van een persoon die een terreurdaad begaat of aan zo’n daad heeft bijgedragen met kennis, hulp, aanmoediging of ondersteuning, vóór, tijdens of na de terreurdaad’. En wet P/20/3994 ‘verleent de minister van Binnenlandse Zaken discretionaire bevoegdheid met betrekking tot het plegen van terreurdaden’. Voorts is in december 2018 de wet in eerste lezing wet P/20/3458 in de Knesset aangenomen die, zoals hierboven vermeld, de ‘uitzetting van familieleden van terroristen op nationalistische gronden’ regelt. Deze wet machtigt het Israelische leger om ‘familieleden van aanvallers die een terreurdaad uitvoeren of proberen uit te voeren, binnen zeven dagen uit te zetten’. Deze wet maakt het mogelijk om familieleden van vermeende Palestijnse aanslagplegers, waar dan ook op de Westelijke Jordaanoever, uit te zetten.

Daarnaast nam de Knesset in maart 2018 een amendement aan op de Wet op de Toegang tot Israel, die het op grond van ‘loyaliteitsbreuk’ mogelijk maakt om de verblijfsvergunning van Palestijnen in te trekken. Zo’n intrekking is in strijd met artikel 45 van de Haagse Conventies, die deel uitmaken van de Vierde Conventie van Genève. Hierin wordt het een bezettingsmacht uitdrukkelijk verboden om loyaliteit te eisen van de bezette bevolking. Door een vaag criterium als ‘loyaliteit’ te gebruiken, kan Israel de verblijfsstatus van iédere Palestijn in Jeruzalem intrekken.

psychologische en economische oorlogvoering
In 2015 hield het Israelische Veiligheidskabinet voet bij stuk dat de vernietiging van het huis van een vermeende aanslagpleger een legitieme strafmaatregel was. Tevens verbood het kabinet om op de plek van het verwoeste huis opnieuw te bouwen en kondigde het voornemen aan om het stuk grond verbeurd te verklaren. Sinds november 2014 wees het Hooggerechtshof in elf gevallen het hoger beroep af, dat families uit Jeruzalem hadden ingesteld tegen orders van het Israelische leger om hun huizen als strafmaatregel af te sluiten of te slopen. Van de vijf al afgesloten huizen waren er drie volgestort met beton, waardoor de ‘afsluiting’ onomkeerbaar was geworden. Op die manier worden de families van vermeende aanslagplegers dakloos gemaakt en ‘intern verplaatst’.

Deze maatregelen zijn genomen nadat tien jaar lang geen enkel huis meer ten prooi was gevallen aan verwoesting [als strafmaatregel]. In 2005 was een Israelische militaire commissie tot de conclusie gekomen dat het als strafmaatregel verwoesten van huizen alleen maar contraproductief [sic] was, waarna de Israelische autoriteiten, op een enkele uitzondering na, deze praktijken tót 2014 hadden gestaakt.

Ook houdt Israel, als collectieve strafmaatregel tegen families, de lichamen achter van Palestijnen die bij vermeende aanslagen om het leven zijn gekomen. In 2016 nam de Knesset een amendement aan op de in datzelfde jaar aanvaarde Wet tegen de Terreur, dat de Israelische politie hiertoe machtigt. Sinds oktober 2015 houdt Israel de lichamen achter van 194 Palestijnen, waarvan er 32 nog steeds in Israelische lijkenhuizen liggen. In veel gevallen zijn er – na een langdurige juridische strijd en onder voorwaarden – lichamen aan de families teruggegeven om begraven te worden. Om autopsie onmogelijk te maken, hielden die voorwaarden vaak in dat de lichamen onmiddellijk, liefst ’s nachts, ter aarde besteld moesten worden en dat slechts een beperkt aantal geselecteerde personen de begrafenis mocht bijwonen.

Nieuwe collectieve strafmaatregelen zijn ook gericht tegen de middelen voor het levensonderhoud van gezinnen. Soms vaardigt de Israelische Minister van Defensie, met een beroep op Antiterreurwet uit 2016, orders uit om geld van de gezinnen van vermeende aanslagplegers in beslag te nemen, als schadevergoeding voor de aanslag. In augustus 2017 vielen Israelische politietroepen huizen van families van vermeende aanslagplegers binnen om er vervolgens grote geldsommen in beslag te nemen. Zo nam de Israelische minister van Defensie 4000 dollar van de familie Manasra in beslag nadat het Israelische leger Hasan Manasra (15) bij een vermeend steekincident in een joodse nederzetting in Oost-Jeruzalem in 2015 had gedood. Deze nieuwe collectieve strafmaatregel is erop gericht gezinnen van vermeende aanslagplegers constant in een toestand van angst voor vergeldingsmaatregelen te houden, door deze rechtstreeks in hun inkomen te treffen.

Om een ander precedent te scheppen stelde de Israelische regering twee afzonderlijke vervolgingen in tegen de vrouw en vier kinderen van Fadi Qunbar en de vrouw en vijf kinderen van Misbah Abu Sbeih – beiden verdacht van het plegen van aanslagen in Oost-Jeruzalem in oktober 2016. In de aanklacht tegen de familie Qunbar werd 2,3 miljoen dollar geëist, in die tegen de familie Abu Sbeih meer dan een miljoen dollar. Het kantoor van openbare aanklager in Jeruzalem verklaarde: ‘Deze eis die het gevolg is van een terreurincident waarbij soldaten werden vermoord, is bedoeld om de kosten voor de staat bij dit soort gebeurtenissen te dekken. Tevens dient hij om aan de plegers van vijandige daden een duidelijk signaal af te geven dat de staat hen ook in civielrechtelijke zin zal weten te treffen.’ En verder: ‘Gezien het feit dat dat deze [terrorist] de schade heeft veroorzaakt, zullen diens wettige erfgenamen de gevolgen moeten dragen en de staat schadeloos stellen.’

De families van vermeende aanslagplegers komen vaak buiten de samenleving te staan uit angst voor vergeldingsmaatregelen. De slachtoffers van collectieve strafmaatregelen van Israel worden uit angst voor nóg meer strafmaatregelen ook steeds meer ervoor beducht om overtredingen aan te vechten of te rapporteren. Na maanden en soms jaren van collectieve strafmaatregelen hopen veel Palestijnen dat hun stilzwijgen hen van nog meer strafmaatregelen vrijwaart. Deze angst voor vergelding en daaruit volgende erosie van de solidariteit tussen Palestijnen – een gevolg van de steeds willekeuriger wordende vergeldingsmaatregelen van de staatsmacht – hebben wat betreft het internationale verbod op collectieve strafmaatregelen Israels onschendbaarheid alleen maar versterkt.

voorschriften van het Internationaal Recht
De internationale wetgeving inzake mensrechten verbiedt expliciet het toepassen van collectieve strafmaatregelen. Artikel 33 van de Vierde Geneefse Conventie bepaalt dat ‘geen enkel persoon die [door deze conventie] bescherming geniet, mag worden gestraft voor een overtreding die hij of zij niet persoonlijk begaan heeft. Collectieve strafmaatregelen evenals alle maatregelen van intimidatie of terrorisme zijn verboden’.

Verder is de gedwongen verplaatsing van Palestijnen in strijd met het internationaal recht, aangezien de Palestijnen als een beschermde bevolkingsgroep gelden. Internationale instanties hebben dan ook altijd de status van Jeruzalem als bezette stad erkend en daarmee de Palestijnse bevolking als ‘beschermde personen’. Artikel 49 van de Vierde Conventie van Genève verbiedt de gedwongen verplaatsing van de beschermde Palestijnse bevolking en beschouwt dat als een oorlogsmisdaad. Indien systematisch en op grote schaal toegepast, is dit op basis van het Statuut van Rome volgens het Internationaal Strafhof als een misdrijf tegen de menselijkheid te beschouwen.

Hoewel het opleggen van collectieve strafmaatregelen door de na de Eerste Wereldoorlog ingestelde Commissie voor de Verantwoordelijkheid,  evenals in het Internationaal Strafhof voor Rwanda en het Speciaal Gerechtshof voor Sierra Leone, als oorlogsmisdaad is aangemerkt, is dit niet als zodanig in het Statuut van Rome vastgelegd.

Israels collectieve strafmaatregelen zijn voorts in strijd met het verbod op vernietiging en toe-eigening van het bezit van beschermde personen.

Verder verklaarde de Algemene Vergadering van de VN in 2016 dat ‘naast collectieve strafmaatregelen ook het achterhouden van lichamen in strijd is met Israels verplichtingen als Bezettingsmacht volgens de Vierde Conventie van Genève (de artikelen 27 en 30) en met het verbod op marteling en mishandeling’.

Het is Israel tevens verboden om met een beroep op de noodtoestand of veiligheidsgronden de wettelijke normen zoals vastgelegd in het internationaal recht, te negeren. Het Mensenrechten Comité van de VN heeft bepaald dat het verbod op collectieve strafmaatregelen onvoorwaardelijk is, ook tijdens een noodtoestand. Israel voert echter consistent veiligheidsredenen op om strafmaatregelen tegen de Palestijnse bevolking verder op te schroeven, met als uiteindelijk doel gedwongen verplaatsing.

Volgens de beginselen van het internationaal gewoonterecht dragen derde staten verantwoordelijkheid voor het voorkómen van schendingen van mensenrechten. Door middel van onderzoek, gerechtelijke vervolging, het onthouden van steun of erkenning en gezamenlijke inspanningen dienen zij een halt toe te roepen aan deze ernstige vergrijpen, en ook zelfs vergeldingsmaatregelen te nemen tegen staten die in overtreding zijn. Toch heeft het verzet van de internationale gemeenschap tegen Israels gebruik van collectieve strafmaatregelen zelden het niveau van verbale veroordelingen overschreden. Het is dan ook aan de Palestijnen en de Palestijnse solidariteitsbeweging om de internationale gemeenschap en Israel onder druk te zetten om een eind te maken aan deze schendingen.

hoe collectieve strafmaatregelen tegen te gaan ?

  1. Het is van belang dat Palestijnen en hun bondgenoten zowel media als burgers informeren over Israels gebruik van collectieve strafmaatregelen zoals gedwongen uitzetting en dit als oorlogsmisdaad en misdaad tegen de menselijkheid aanmerken. Dit kan ertoe bijdragen dat dit punt op de agenda van de VN voorrang krijgt.
  2. Palestijnen zouden er bij het Internationaal Strafhof op aan moeten dringen om collectieve strafmaatregelen op de lijst van te vervolgen misdrijven te plaatsen. Het in gang zijnde voorlopig onderzoek door het Internationaal Strafhof naar mogelijke schendingen van het Internationaal Recht in de Bezette Palestijnse Gebieden (OPT) zou op de voet gevolgd moeten worden als test case voor het internationaal recht aangaande collectieve strafmaatregelen. Door collectief straffen als misdrijf te benoemen, zou het Internationaal Strafhof alvast een bijdrage leveren aan de opheffing van de onschendbaarheid van Israel op dit punt en aan de vervolging van deze schendingen van menselijke grondrechten.
  3. Daarom is het van groot belang om slachtoffers van collectieve strafmaatregelen te ondersteunen bij het voorleggen van hun zaak aan de afdeling van het Internationaal Strafhof die zich op de deelname van slachtoffers richt. Door Israelische oorlogsmisdadigers ter verantwoording te roepen, kunnen collectieve strafmaatregelen die uiteindelijk tot het verwijderen van Palestijnen uit Jeruzalem leiden, tot staan gebracht worden.

bron: Al-Shabaka The Palestinian Policy Network, 21 februari 2019

Nadia Awad is geboren in Jeruzalem; zij is als assistent-onderzoeker verbonden aan het Muwatin Instituut voor Democratie en Mensenrechten van de Bir Zeit Universiteit (Ramallah)

vertaling: Frans Brons

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?