mei-augustus 2024 | nr 3-4

Inhoud |jaargang 52, nummer 3-4 |
  • Susan Abuhawa: Gaza’s tenten zijn ovens geworden (pp. 4-5).
  • Gaza – ontheemde Palestijnen in kampen geconfronteerd met besmettelijke ziekten vanwege verwoeste infrastructuur (pp. 6-7).
  • De ineenstorting van het gezondheidsstelsel in Gaza is één van de doelstellingen van Israels genocide (pp. 8-10).
  • De ‘killing machine’: Israel gebruikte AI om 37.000 HAMAS-doelen te identificeren (pp. 11-14).
  • Een Israelische ‘bufferzone’ kan de naoorlogse realiteit in Gaza vormgeven (pp. 15-7).
  • Gaza – Jazeker, het is genocide (pp. 18-20).
  • De genocide in Gaza zal tevens het einde van Israel inluiden (pp. 21-22).
  • Gedicht van Marwan Makhoul (fragment) (p. 22).
  • Het ICC wil Israelische oorlogsmisdaden onderzoeken – zal het voor Amerikaanse druk zwichten ? (pp. 23-24).
  • Wat zal er gebeuren wanneer het ICC Netanyahoe aanklaagt voor oorlogsmisdaden ? (pp. 25-26).
  • Document: US Senators threaten ICC, Prosecutor Karim Khan (p. 27).
  • Gaza: 7 oktober in historisch perspectief (pp. 28-30).
  • Boek: Een tuin voor verloren benen; gesprek met de Gazaanse auteur Mahmoud Jouda: ‘Ik voel me als een boom waarvan de takken zijn afgesneden’ (pp. 31-32).
  • Herstelbetalingen waren nationale rehabilitatie – de even langdurige als merkwaardige betrekkingen tussen West-Duitsland en Israel (pp. 33-35).
  • Duitsland: ‘Zionisme über alles’ (pp. 36-39).
  • ‘Staatsplicht en burgerplicht’ – de gevestigde Duitse media over ‘Gaza’ (pp. 40-44).
  • Filosoof Jürgen Habermas weerspreekt zijn eigen ideeën wanneer het om Gaza gaat (pp. 45-47).
  • Palästina Kongress in Berlijn: Waarom wij Duitsland aanklagen voor medeplichtigheid aan genocide (p. 48).
  • Advokaat Nadija Samour: ‘Palestina is de lakmoesproef voor burgerlijke vrijheden’ (pp. 49-51).
  • Nicaragua stelt tegenover ICJ dat Duitsland genocide in Gaza ‘faciliteert’ (p. 52).
  • Israel heeft de bouw van joodse nederzettingen in Oost-Jeruzalem sinds 7 oktober verder opgevoerd (pp. 53-54).
  • Israels volgende oorlog – tegen Hizbollah, de ‘As van Verzet’ (pp. 55-63).

Het redactioneel is geschreven door Achraf el-Johari en Robert Soeterik die beiden alumni van de Universiteit van Amsterdam zijn; een versie van de tekst verscheen op de opiniepagina van de Volkskrant van 23 mei

Redactioneel
Nederlandse & Israelische universiteiten: verbreek de banden !  Nederlandse & Israelische universiteiten: verbreek de banden ! 

In haar onlangs verschenen boek Towers of Ivory and SteelHow Israeli Universities Deny Palestinian Freedom (Verso: Brooklyn, NY, 2024; 288 pp.) toont de Israelische wetenschapper Maya Wind op basis van uitgebreid onderzoek aan dat de mate van samenwerking tussen Israelische universiteiten en de staat en tussen universiteiten en de wapen- en veiligheidsindustrie, groot is. Daarbij is het volgens haar van belang te benadrukken dat het hier geen kwestie is van individuen maar van structuren en instituties.

Structuren en instituties van een staat die zich aan apartheid jegens de autochtone Palestijnen schuldig maakt, zoals uitvoerig is gedocumenteerd: eerst door Palestijnse, later door joods-Israelische en uiteindelijk ook door internationale mensenrechtenorganisaties.

Deze twee zaken samen zouden voor Nederlandse universiteiten voldoende reden moeten vormen om de banden met Israelische universiteiten te verbreken – zoals zij dat eerder met universiteiten in Apartheid-Zuid-Afrika hebben gedaan.

Palestijnse studenten aan Israelische universiteiten staan in vergelijking met joods-Israelische studenten aan tal van beperkingen bloot: zo worden zij niet toegelaten tot bepaalde hoogtechnologische, veelal ‘veiligheids-georiënteerde’ studierichtingen; in het onderwijs over de geschiedenis van het gebied is de kwestie van de Nakba – de etnische zuivering van Palestijnen in 1948 – taboe en uitingen van Palestijnse identiteit worden in onderwijsinstellingen niet getolereerd.

Critici en tegenstanders van het bevriezen of het verbreken van de relatie met Israelische universiteiten stellen dat Israelische academische instituties dé plaatsen zijn waar joodse Israeli’s en Palestijnen elkaar ontmoeten en samenwerken, wat feitelijk juist is, maar op welke basis ? In elk geval niet als gelijken. Dat is precies waar het in de verhoudingen tussen beide bevolkingsgroepen steeds weer om draait.

Sinds 7 oktober jl. zijn de verhoudingen tussen joodse Israeli’s en Israelische Palestijnen verder verslechterd en verhard. Begin november publiceerde het Israelische dagblad Haaretz een lang artikel met als kop: ‘Systematische heksenjacht: hoe de vervolging van Arabische [Palestijnse] Israeli’s zich in de context van de Gaza-oorlog manifesteert’.

Die heksenjacht gaat vanzelfsprekend niet aan Palestijnse studenten voorbij. Volgens de Emergency Coalition of Arab Society – een Palestijnse burgerrechtenorganisatie in Israel – hebben (alleen al in de periode 7 oktober 2023-medio februari 2024) 108 studenten te maken gekregen met repercussies van de kant van hun onderwijsinstellingen vanwege gedane uitspraken. 27 van hen zijn van de instelling verwijderd.

Studenten hebben inmiddels wereldwijd de kwestie van academische samenwerking tussen hun universiteiten en die van Israel aan de kaak gesteld.

In het verlengde daarvan heeft de Universiteit van Amsterdam afgelopen week een lijst van samenwerkingsverbanden met Israelische universiteiten gepubliceerd.

Daarin staat dat de Universiteit van Amsterdam studentenuitwisselingen met een drietal Israelische universiteiten organiseert: de Universiteit van Tel Aviv, de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem en de Ben Goerion Universiteit in Beersheva. Wie genoemde universiteiten nader onder de loep neemt stuit op het volgende:

Gebouwen van de Universiteit van Tel Aviv zijn gevestigd op grond die tot Al-Shaykh Muwannis behoorde – een Palestijns dorp dat in 1948 tijdens de Nakba door het Israelische leger werd verwoest. De Palestijnse bevolking werd etnisch weggezuiverd. Tel Aviv Universiteit is niet de enige Israelische universiteit die op gestolen grond is gebouwd. De Hebreeuwse Universiteit is gevestigd in Oost-Jeruzalem. Dit gebied is in 1980, in strijd met het internationaal recht, geannexeerd door Israel. De Ben Goerion Universiteit is gebouwd in de Naqab/Negev, op grond van Palestijnse Bedoeïenen, die daarmee uit het gebied verdreven werden.

Daar komt bij dat genoemde universiteiten broedplaatsen en kweekvijvers voor de Israelische strijdkrachten zijn. Zo werkt de Universiteit van Tel Aviv in het ‘Erez’-programma samen met het Israelische leger. Soldaten kunnen via dit programma een bacheloropleiding volgen, terwijl zij daarnaast worden bijgeschoold om hun militaire vaardigheden te vergroten. De Tel Aviv Universiteit is daar niet uniek in. Zo heeft de Hebreeuwse Universiteit het ‘Havatzalot’-programma voor potentiële medewerkers van de Israelische inlichtingendiensten. Op de Ben Goerion Universiteit worden luchtmachtpiloten onderwezen.

Dat de Universiteit van Amsterdam genoemde universiteiten als normale samenwerkingspartners ziet, is voor de demonstrerende studenten – in Amsterdam en elders – een onacceptabele zaak. Voor het College van Bestuur ligt hier een urgente taak: het verbreken van die relatie. Een kleine bijdrage aan het helpen ontmantelen van een systeem van onderdrukking en geweld door Israel van Palestijnen.

In hun existentie bedreigde Palestijnen – het meest duidelijk in Gaza – kan men niet langer laten wachten op de uitkomsten van eindeloze discussietafels, onderzoeken en onderhandelingsgesprekken.

Tot zover de universitaire wereld.

In dit nummer van Soemoed staan wij uitgebreid stil bij ontwikkelingen in Duitsland – meer specifiek de steeds beperktere politieke ruimte die de Palestina-beweging daar gelaten wordt. Daarbij onderscheidt de regerende sociaaldemocratisch/liberale regering zich in haar opstelling niet van de christendemocratische oppositie. De nazi/Holocaust-erfenis vormt de belangrijkste verklaring voor de naoorlogse steun aan en de identificatie in de buitenlandse politiek van Duitsland met de Staat Israel. Advokaat Nadija Samour ziet daarbij ‘Palestina’ als de lakmoesproef voor burgerlijke vrijheden in Duitsland. Straks ook in verrechtsend Nederland ? In de Tweede Kamer is al geopperd om het recht op demonstratie in te perken.

bericht uit Gaza | Gaza’s tenten zijn ovens geworden

Susan Abulhawa

Terwijl Gaza vaak is aangeduid als één groot concentratiekamp, zijn de omstandigheden daar nog slechter dan dit woord doet vermoeden.

Dit dichtbevolkte stukje aarde is een beerput geworden van ongezuiverd rioolwater, eindeloze velden met puin en verpulverd asbest, giftige deeltjes van explosieven en andere militaire chemicaliën, water- en luchtvervuiling en onontkoombare hopen vuilnis.

Het is een en al gif, door jong en oud in- en uitgeademd. Wonden zijn niet te vrijwaren van infecties en kunnen niet genezen.

Niets kan genezen.

De bomen zijn verdwenen. Platgewalst door Israel, samen met het grootste deel van de landbouwgrond.

Dieren creperen van dorst en honger en komen tot ontbinding waar ze zijn neergevallen. Ook overblijfselen van mensen vergaan waar deze zijn neergeknald door Israelische scherpschutters.

Gaza is niet te beschrijven met woorden die we doorgaans gebruiken. Zelfs het begrip concentratiekamp schiet tekort.

Het is een macaber laboratorium, dat de grenzen van ongebreidelde terreur op een weerloze, gevangen gehouden bevolking uittest. Het onophoudelijke gezoem van ‘zanana’-drones slechts onderbroken door moedwillige bombardementen; kapotte, verscheurde en dode lichamen, onder het puin vandaan gehaald.

Spoel dit terug en herhaal, dag na dag. Verhoogde cortisolspiegels die niet meer naar een normale stand dalen, niet kunnen dalen, verwoesten geest en lichaam.

Voedsel is schaars of ongezond. Het water vervuild.

Uitgeroeide ziekten tieren welig. Kleine voeten zijn bloot, vuil en bedekt met wonden.

Haar en lichamen maandenlang niet gewassen. Schurft, luizen.

Woede. Diepe wanhoop en somberheid.

Hopeloosheid. Angst. Terreur.

Zo ziet genocide eruit voor hen die nog leven.

De verhalen over soemoed (standvastigheid), moed en heldendom laten slechts de andere kant van ontmenselijking zien. De kant die de wereld laat geloven dat Palestijnen alles kunnen verdragen.

Dat kunnen ze niet. Er zijn grenzen.

Genoeg. Het is al lang genoeg.

De waarheid is grimmig en moeilijk om onder ogen te zien, maar deze moet niet worden gemaskeerd met romantische noties van een bovenmenselijke samenleving met een grenzeloos vermogen om te doorstaan wat nooit doorstaan zou mogen worden.

tenten als ovens

De nylon tenten waarin Israel de mensen dwong, zijn nu helaas hun ovens.

Hitteberoerten vormen de meest recente doodsoorzaak. Diverse kinderen zijn hierdoor al gestorven.

Zo ook twee Palestijnse christelijke vrouwen, een moeder-dochterpaar, dat onderdak had gezocht in een kerk in het noorden van Gaza, nadat Israel hun huizen had gebombardeerd en verwoest.

De negentienjarige Lara Grace Khalil al-Sayegh en haar moeder kregen eindelijk toestemming om via Egypte te vertrekken na de verplichte 5000 dollar per persoon betaald te hebben en wekenlang op hun beurt te hebben gewacht. Ze hadden geen andere keuze dan te voet in de verzengende hitte te vetrekken, in de hoop daar een gastvrijere plek te vinden.

Lara stortte onderweg in en stierf aan een hitteberoerte.

Haar moeder ligt nog in coma.

het rode stoffer & blik

De kinderen van mijn vriendin brengen hun dagen door met elkaar en hun ouders te vertellen over hun nu verwoeste huis.

‘Weet je nog dat je tweemaal op de knop van de afstandsbediening moest drukken om deze te laten werken?’

‘Weet je nog die rode korte broek met Spiderman die papa in huis droeg?’

Ze lachen. Maar het is geen echte lach.

Toen mijn vriendin de keuken aanveegde met een stuk karton in plaats van met een stoffer, zei haar jongste: ‘Herinner je je de rode stoffer onder het aanrecht? En herinner je je dat aanrecht?’

Mijn vriendin weet dat dit uitingen zijn van diepe trauma’s waarvan ze niet weet hoe daarin door te dringen, en ook al wist ze dat, dan zou ze dat niet kunnen opbrengen.

Ze houdt het zelf maar nauwelijks vol. En ze is nog een van de gelukkigen.

Ze heeft een baan met een bescheiden inkomen bij een internationale NGO.

Haar jongens hebben schoenen en één extra stel kleren, die ze elke dag na uitgeput thuis te zijn gekomen met de hand wast.

pijnlijk eenvoudige wensen

Kinderen stellen vragen aan hun ouders waarop geen antwoord is. ‘Wanneer kunnen we naar huis?’

Ze stellen vragen die veel te wijs zijn voor hun leeftijd en je vraagt je af of ze de betekenis ervan wel begrijpen.

‘Hoe gaat het met de staakt-het-vuren-onderhandelingen? Is er al een akkoord?’ Vragen van een 4-jarige.

Ik praat met kinderen zodra ik de kans krijg, en stel ze dan vaak dezelfde vraag: ‘Wat wil je het allerliefste van de wereld?’

Zonder uitzondering komt er als antwoord ‘dat de bombardementen stoppen zodat ze naar huis kunnen’. Waarna ik vraag wat ze daar willen doen.

Wat ze willen na een genocide? Helemaal niets.

Een veilig huis, tot zo ver gaan hun diepste verlangens.

‘Wat mis je het meest?’ vraag ik dan dom.

‘Mijn vader’ vertelt een jongen me.

Bij het uitspreken van het woord ‘baba’ kan hij zijn tranen niet bedwingen en hij begraaft zijn gezicht in mijn armen. Ik heb direct spijt van mijn vraag, bang hem nog meer getraumatiseerd te hebben.

De rest van die dag blijf ik praten met hem en zijn moeder, luisterend naar alles wat ze willen zeggen en ervoor zorgend dat ze genoeg voedsel en andere voorraden krijgen, in ieder geval voor de komende maand.

Ik weet niet of ik dit voor hen heb gedaan of om mijn schuldige geweten te sussen.

Gaza is een plek van stomme, zinloze, zoekende en pijnlijke vragen – zonder ook maar enig antwoord.

verdwenen vindingrijkheid

In het verleden is het de Palestijnen in Gaza altijd nog gelukt om uitwegen te vinden, ondanks de Israelische ‘grasmaai’-bombardementen [‘mowing the lawn’ in IDF-jargon]; ondanks het ‘dieet’ om hen op de rand van de hongerdood te brengen; ondanks de stroomonderbrekingen, de wrede belegering en het opgesloten zijn.

Ze richtten universiteiten op en slaagden erin de hoogst opgeleide bevolking van de regio te worden, met een alfabetiseringsgraad van meer dan 97 procent.

Ze bouwden bedrijven, vonden manieren om zich met de mondjesmaat gegunde elektriciteit te redden, richtten ingenieuze recyclingindustrieën op, produceerden diepgaande literatuur en kunst en creëerden een robuuste plaatselijke economie.

Israel had hier altijd de pest over in. De joodse Israeli’s hebben zich altijd rot  geërgerd aan onze levensvreugde en vindingrijkheid.

Zelfs nu de mensen zich ternauwernood aan het leven kunnen vastklampen, zieden de Israelische samenleving en mediapersoonlijkheden van woede bij het zien van in de zee spelende Palestijnse kinderen op een van de heetste dagen in de geschiedenis van Gaza.

Ze beweerden dat Israel hen niet hard genoeg heeft geraakt. Joodse Israeli’s willen blijkbaar onze glimlach voorgoed laten verdwijnen en onze kinderen tot absolute wanhoop brengen.

Tot op zekere hoogte zijn ze nu daarin geslaagd.

De mensen zijn diep depressief. De sociale en familiaire banden die de Palestijnse samenleving, vooral in Gaza, zo lang bijeen hebben gehouden, worden nu geleidelijk aangetast.

Maar voor een oud volk zoals de Palestijnen, met wortels ouder dan de Israelische, ouder dan die van het zionisme en die van het monotheïsme, zal deze ontreddering tijdelijk blijken te zijn.

Als de gesprekken doorgaan, vooral onder vier ogen nadat er tranen zijn gevloeid, tonen de mensen zich gretig en vastbesloten om hun samenleving weer op te bouwen. Zelfs degenen die omwille van hun kinderen van plan zijn te vertrekken, zweren om terug te keren en hier een nieuw bestaan op te bouwen.

bron: The Electronic Intifada (Chicago), 3 mei 2024

Susan Abulhawa is schrijver en activist; zij is oprichter en directeur van het Palestine Writes Literature Festival en Playgrounds for Palestine

vertaling: Margot Heijnsbroek

Ineenstorting gezondheidsstelsel Gaza: één van de doelstellingen van Israels genocide

Qassam Muaddi & Rareq S. Hajjaj

Israel vernietigt opzettelijk de hele gezondheidssector in de Strook van Gaza. Er zijn nog maar vier [van de 36] ziekenhuizen operationeel.

‘Wanneer deze ziekenhuizen stoppen met functioneren, zullen zij in massagraven veranderen, zoals het Nasser en het Shifa Ziekenhuis’, verklaart Muhammad Zaqout, algemeen directeur van de ziekenhuizen in de Strook van Gaza (hierna Gaza), tegenover Mondoweiss.

Rottende wonden, verhongering, baby’s die zonder verdoving in tenten geboren worden, de verspreiding van besmettelijke ziekten en een ernstig gebrek aan medicijnen maken allemaal deel uit van het nieuwe normaal voor ruim twee miljoen mensen die in Gaza wonen.

Vorige week zei het in Gaza gevestigde Palestijnse Ministerie van Volksgezondheid dat ongeveer 600.000 mensen in het noorden van Gaza geen toegang meer hebben tot enige vorm van gezondheidszorg. Het ministerie waarschuwde verder dat medicijnenkoelkasten en de enige zuurstoffabriek in Gaza stil dreigen te vallen door het nijpend gebrek aan brandstof. De World Health Organization (WHO) heeft gesteld dat Israel het gezondheidsstelsel in Gaza ‘systematisch ontmantelt’. Save the Children heeft op zijn beurt laten weten dat de aanvallen van Israel op de gezondheidszorg in Gaza groter zijn dan in enig ander conflict – 73 aanvallen per dag.

Maar een van de grootste klappen die het gezondheidssysteem van Gaza moest incasseren, viel begin april na een twee weken durend Israelisch beleg van het Shifa Ziekenhuis, waardoor het medische centrum volledig en permanent buiten werking raakte. In de nasleep van de belegering is duidelijk geworden dat daar een bloedbad heeft plaatsgevonden. Mondoweiss verzamelde getuigenissen van overlevenden over hoe dat door Israelische soldaten werd uitgevoerd: zij verzamelden alle mensen in het ziekenhuis, splitsten hen in groepen die herkenbaar waren aan verschillende kleuren armbanden en executeerden één van die groepen, die daarna in massagraven werd gedumpt.

Al-Shifa was het grootste Palestijnse medische complex in historisch Palestina. Het is in 1946 – ten tijde van het Britse Mandaat – opgericht en groeide in de loop der jaren uit tot het belangrijkste medische centrum in Gaza, waar 25 procent van het medisch personeel vandaan kwam. Het was het kloppend hart van het gezondheidssysteem in Gaza.

‘Al-Shifa vormde het centrum van alle medische diensten in de Strook. Het was de ultieme bestemming voor complexe medische aandoeningen’, vertelt Nebal Farsakh, een woordvoerder van de Palestinian Red Crescent Society (PRCS; de Palestijnse Rode Halve Maan), aan Mondoweiss. ‘Het was ook het opleidingscentrum van een groot aantal medische studenten en praktiserende artsen in opleiding.’

‘Tijdens vorige oorlogen ontving Al-Shifa de gecompliceerde verwondingen en ving het de overbelasting van andere ziekenhuizen op, omdat het de meest complete uitrusting had en een breed scala aan gespecialiseerde artsen voor de meeste medische specialisaties’, zo voegt Farsakh eraan toe. ‘Toch was Al-Shifa herhaaldelijk overrompeld tijdens de Israelische aanvallen van 2008 en 2014, die veel korter waren en veel minder slachtoffers veroorzaakten dan de huidige aanval.’

‘Mijn 19-jarige neef, Anas Abu Rass, verloor zijn been nadat hij door bomscherven was geraakt, terwijl hij in zijn bed lag te slapen’, vertelt Huda Amer, een inwoner van Gaza-Stad die daar nog altijd met haar familie woont, aan Mondoweiss. ‘Voor deze levensbedreigende verwonding zouden wij hem onder normale omstandigheden naar Al-Shifa hebben gebracht. Nu wordt hij behandeld in een klein basisgezondheidszorgcentrum waar de benodigde apparatuur niet aanwezig was. Zijn been moest geamputeerd worden.’

‘De meeste patiënten met geplande operaties op de lijst van de openbare ziekteverzekering werden behandeld in Al-Shifa. Nu wachten zij allen op hun beurt in de resterende overvolle ziekenhuizen en krijgen zij alle hulp die ze kunnen krijgen in kleine klinieken, zoals mijn neef’ zo voeg zij daaraan toe.

Het op één na grootste ziekenhuis in de Strook na Al-Shifa was het Nasser Ziekenhuis in Khan Younis. Tussen februari en april is het ziekenhuis wekenlang belegerd door Israelische troepen die met scherpschutters op Palestijnen daarbinnen schoten. Midden februari vielen Israelische troepen het ziekenhuis binnen en dwongen het medisch personeel en de patiënten het gebouw te verlaten, waarbij honderden van hen zijn gearresteerd.

Het Israelische leger trok zich begin april uit Khan Younis terug. Na de terugtrekking vonden Palestijnen honderden lichamen in massagraven in de buurt van het ziekenhuis – een herhaling van wat in Al-Shifa was gebeurd. Veel van de lichamen die zijn opgegraven, hadden nog slangen aan hun lichaam bevestigd, wat erop wijst dat het hier om patiënten ging. Anderen werden gevonden met hun handen vastgebonden met zip-ties met Hebreeuwse labels erop. Mondoweiss verzamelde getuigenissen van mensen die de massagraven opzochten, op zoek naar vermiste familieleden die maanden eerder waren verdwenen. Sommigen konden hen identificeren en het mysterie rondom hun verdwijning wegnemen. Anderen hadden niet zoveel geluk en vragen zich nog steeds af wat er met hun geliefden is gebeurd.

een zieltogende gezondheidssector

In wat er nog over is van de ziekenhuizen in Gaza is de situatie onvoorstelbaar. Patiënten en gewonden liggen verspreid op de vloer, terwijl artsen zich tussen hen in bewegen in een poging om zoveel mogelijk van hen te behandelen. Familieleden van patiënten dragen plastic infuuszakken en houden deze hoog zodat zij blijven leegstromen. De meeste verwondingen worden zonder verdoving gehecht. De meeste medicijnen voor chronische ziekten zijn niet langer in ziekenhuizen of privéapotheken verkrijgbaar. Alle nierpatiënten hebben maanden lang geleden onder het staken van hun dialysebehandelingen. Velen van hen zijn gestorven.

De verhalen van artsen en verpleegkundigen uit Gaza-Stad, die soms hun eigen familieleden zonder verdoving moesten opereren, zijn angstaanjagend. In een video op sociale media, vertelt dokter Hani Bseiso met pijn in het hart hoe hij de moeilijke beslissing nam om het been van zijn nichtje te amputeren – met een keukenmes.

‘Ik had moeilijke keuzes: Ahed laten doodbloeden of de mogelijkheden gebruiken die ik tot mijn beschikking had en haar behandelen’, zegt Bseiso. ‘Ik besloot mijn ogen en hart te sluiten, mijn pijn te verbijten en te doen wat eigenlijk niet gedaan kon worden.’ Hij voerde de operatie uit op de eettafel bij hen thuis. Hij had een keukenmes, een spons, water en zeep bij de hand.

Behalve Al-Shifa zijn alle andere ziekenhuizen in het noorden van Gaza verwoest, waaronder het Beit Hanoun Ziekenhuis en het Indonesische Ziekenhuis. Zij zijn alle door het Israelische leger bestormd, de apparatuur is geplunderd en de bedden zijn in brand gestoken.

Muhammad Zaqout, algemeen directeur van de ziekenhuizen in Gaza, zegt dat er vóór de oorlog 35 ziekenhuizen in bedrijf waren in Gaza (waarvan dertien overheidsziekenhuizen), maar dat er nu in de hele kustenclave nog maar vier ziekenhuizen open zijn.

‘De ziekenhuizen die nog open zijn, zijn het Aqsa Martelaren Ziekenhuis in Deir al-Balah met een capaciteit van 140 bedden, het Europese Ziekenhuis in Khan Younis met een capaciteit van 240 bedden en het Najjar Ziekenhuis in Rafah met een capaciteit van 65 bedden’ zegt Zaqout. ‘Er is één gespecialiseerde kraamkliniek, het Emirates Maternity Hospital. De overige ziekenhuizen in Gaza zijn allemaal buiten werking en zijn aangevallen en vernietigd of in brand gestoken.’

‘Er is ook geen kinderziekenhuis meer in Gaza’, voegt Zaqout eraan toe. ‘Zij zijn allemaal buiten dienst, zoals het Nasr-ziekenhuis in Gaza-Stad.’

‘De weinige overgebleven ziekenhuizen in Gaza die nog operationeel zijn, hebben alsmaar te maken met toegenomen druk’, zegt Zaqout. ‘Het Europese Ziekenhuis, nu het grootste ziekenhuis in Gaza, heeft zijn capaciteit voor patiënten verhoogd van 240 bedden naar bijna 800 bedden, als gevolg van de voortdurende druk op de gezondheidssector in Gaza. Door duizenden ontheemden binnen het ziekenhuis veranderden veel afdelingen in verblijfsruimtes.’

Het Europese Ziekenhuis is een verzamelplaats geworden voor tenten van ontheemden. De gangen, patiëntenkamers, binnenplaatsen en ingangen zijn overvol.

Organisaties, instellingen en landen proberen veldhospitalen op te zetten in verschillende delen van Gaza, naast ziekenhuizen en medische klinieken zoals het Jordaanse veldhospitaal in de stad Rafah. Zaqout wijst er echter op, dat deze veldhospitalen geen essentiële medische diensten kunnen leveren waar de mensen op rekenen en legt uit dat zij bijvoorbeeld geen mogelijkheid hebben om zuurstof te produceren.

Ondanks het enorme aantal gewonden als gevolg van de herhaalde bombardementen op alle delen van Gaza, kan het Ministerie van Volksgezondheid in Gaza de afvoer van slechts 20-30 gewonden per dag coördineren voor behandeling in ziekenhuizen in Egypte, Qatar, Turkije en in andere landen. Dit aantal is minimaal vergeleken met het aantal gewonden dat dringend behandeling buiten Gaza nodig heeft.

‘De situatie is catastrofaal. De ziekenhuizen kunnen de gewonden niet opvangen en het aantal mensen dat naar het buitenland wordt vervoerd voor behandeling is klein en staat niet in verhouding tot het aantal verwondingen’, zegt Zaqout. ‘De gezondheidszorg is in een verschrikkelijke staat en die wordt nog slechter door de herhaalde bedreigingen van de bezetting aan het adres van de overgebleven centra. Wanneer deze ziekenhuizen de werkzaamheden moeten staken, zullen zij in massagraven veranderen, zoals al gebeurd is met het Nasser Ziekenhuis en Al-Shifa Ziekenhuis.’

‘Het Israelische leger vernietigt de ziekenhuizen en verhindert dat deze opnieuw worden opgebouwd’, voegt hij eraan toe. ‘Het verhindert vervanging van de medische apparatuur die het heeft vernietigd en verhindert alles wat wij nodig hebben om de ziekenhuizen weer op te bouwen. De bezetting vernietigt met opzet de gehele gezondheidssector in de Strook van Gaza.’

bron: Mondoweiss (Verenigde Staten), 2 mei 2024

Qassam Muaddi en Tareq S. Hajjaj zijn redacteuren van Mondoweiss

vertaling: Frans Brons

‘Gaza | Jazeker, het is genocide

Amos Goldberg

De meeste genocideplegers, van Bosnië tot Namibië, van Rwanda tot Armenië, zeiden dat zij handelden uit zelfverdediging.

Wat er in Gaza gebeurt, lijkt niet op de Holocaust. Maar dat betekent niet dat er geen sprake is van genocide, zo schrijft Holocaust-deskundige Amos Goldberg.

Het is genocide. Dat is moeilijk en pijnlijk om toe te geven, maar hoezeer wij ook ons best hebben gedaan er  anders over te denken, is er na zes maanden brute oorlogvoering geen andere conclusie meer mogelijk. De joodse geschiedenis is voortaan besmeurd met het merkteken van Kaïn voor de ‘verschrikkelijkste misdaad’, die niet van haar voorhoofd is te wissen. Zo zullen toekomstige generaties erover oordelen.

We weten nog niet wat het Internationaal Gerechtshof (ICJ) in Den Haag uiteindelijk zal beslissen, maar afgaande op tussentijdse uitspraken en op wat steeds meer juristen, internationale organisaties en onderzoeksjournalisten melden, lijkt het redelijk duidelijk in welke richting de definitieve uitspraak zal gaan.

Al op 26 januari oordeelde het ICJ met overweldigende meerderheid (14–2) dat Israel mogelijk genocide pleegt in Gaza. Op 28 maart, na Israels opzettelijke uithongering van de bevolking in de Strook van Gaza, vaardigde de rechtbank aanvullende bevelen uit (dit keer met als enige tegenstem die van de Israelische rechter Aharon Barak), die inhielden dat Israel de rechten van de Palestijnen krachtens het Genocideverdrag moest respecteren.

Iets beslister was de conclusie in het goed beargumenteerde en beredeneerde verslag van Francesca Albanese, de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden. Dat voegt nog eens een laag toe aan het besef dat Israel daadwerkelijk genocide pleegt. Het gedetailleerde en steeds bijgewerkte rapport van de Israelische academicus Lee Mordechai, met gecompileerde informatie over de mate van het Israelische geweld in Gaza, bevat een gelijkluidende conclusie. Voor toonaangevende academici als Jeffrey Sachs, hoogleraar economie aan Columbia University (en een jood die welwillend tegenover het traditionele zionisme staat en bij wie allerlei staatshoofden te rade gaan over internationale kwesties), lijkt al vast te staan dat Israel genocide pleegt.

De beschuldiging krijgt nog meer gewicht door het uitstekende journalistieke werk van Yuval Avraham in het online +972 Magazine [Tel Aviv] – met name diens recente onderzoek naar de kunstmatige intelligentiesystemen die het leger gebruikt bij het selecteren van doelen voor liquidaties. Zo vond het leger de moord op 300 burgers en de vernietiging van een hele woonwijk geen te hoge prijs om één HAMAS-brigadecommandant uit te schakelen. Dit toont aan dat militaire doelen haast een bijkomstigheid zijn voor het doden van burgers en dat elke Palestijn in Gaza doelwit is van het Israelische leger. In dat geval mag je spreken van genocide.

Ja, ik weet het: al deze mensen zijn antisemieten of zichzelf hatende joden. Alleen joodse Israeli’s die hun wijsheid ontlenen aan verklaringen van woordvoerders van de Israelische Strijdkrachten en slechts worden geconfronteerd met beelden die Israelische media voor ze hebben uitgezocht, zien de werkelijkheid zoals die is. Alsof er niet uitputtend is geschreven over de sociale en culturele ontkenningsmechanismen van samenlevingen die ernstige oorlogsmisdaden begaan. Israel is een schoolvoorbeeld, een studieobject over genocide op universiteiten wereldwijd.

Het duurt nog enkele jaren voordat de rechtbank in Den Haag tot een uitspraak komt, maar wij moeten de catastrofale situatie niet puur juridisch bekijken. Wat er in Gaza gebeurt, is genocide omdat het niveau en het tempo van willekeurige moord, verwoesting, massale verdrijving, ontheemding, hongersnood, executies, het wegvagen van culturele en religieuze instellingen, het vernietigen van elites (inclusief het vermoorden van journalisten) en de ingrijpende ontmenselijking van de Palestijnen een totaalbeeld van genocide creëren, van een weloverwogen, bewuste vernietiging van het Palestijnse bestaan ​​in Gaza.

Palestijns Gaza bestaat niet langer als een herkenbaar geografisch, politiek, cultureel, menselijk complex. Genocide is de doelbewuste vernietiging van een collectief of een deel daarvan – niet van al zijn individuen. Dat is wat er in Gaza gebeurt. Het resultaat is zonder twijfel genocide. De talrijke genocidale uitspraken door hoge Israelische regeringsfunctionarissen en de algemene genocidale toon van het publieke discours waarop Haaretz-columnist Carolina Landsman terecht heeft gewezen, geven aan dat dit ook de bedoeling was.

Joodse Israeli’s denken ten onrechte dat een genocide op de Holocaust moet lijken om zo te mogen worden genoemd. Zij stellen zich treinen, gaskamers, crematoria, massamoorden, concentratie- en vernietigingskampen voor, en de systematische vervolging van alle leden van een gemeenschap, tot de dood erop volgt. Dit is inderdaad niet gebeurd in de Strook van Gaza. Evenzo denken de meeste joodse Israeli’s dat de slachtoffers van een holocaust zelf niet betrokken zijn geweest bij gewelddadige activiteiten of conflicten en dat de moordenaars hen uitroeien vanwege een waanzinnige, zinloze ideologie. Dat gaat evenmin op voor Gaza.

De aanval van HAMAS op 7 oktober was een verschrikkelijke misdaad. Rond 1200 mensen vonden de dood, onder wie ruim 850 joods-Israelische (en buitenlandse) burgers, onder hen weer kinderen en ouderen. Zo’n 240 joodse Israeli’s werden naar Gaza ontvoerd en er werden wreedheden gepleegd, zoals verkrachting. Deze traumatiserende gebeurtenis zal jarenlang diep doorwerken, zeker voor de directe slachtoffers en hun naasten, maar ook voor de Israelische samenleving als geheel. De aanval dwong Israel om uit zelfverdediging te reageren.

Hoewel elke genocide in omvang en karakter verschilt, is de grootste gemene deler dat elke genocide voortkomt uit een authentiek gevoel van zelfverdediging. Juridisch gesproken kan een gebeurtenis niet zowel zelfverdediging als genocide zijn. Deze twee categorieën sluiten elkaar uit. Historisch gezien is zelfverdediging echter niet onverenigbaar met genocide. Zelfverdediging is meestal een van de belangrijkste oorzaken, zo niet de belangrijkste.

In Srebrenica – waar volgens het Joegoslavië Tribunaal in juli 1995 genocide werd gepleegd – werden ‘slechts’ zo’n 8000 Bosnische moslimmannen en -jongeren van zestien jaar en ouder vermoord. De vrouwen en kinderen waren eerder verdreven.

De Bosnisch-Servische strijdkrachten waren verantwoordelijk voor de moorden, midden in een bloedige burgeroorlog, waarin beide partijen oorlogsmisdaden begingen (zij het dat de Serviërs er veel meer pleegden). De burgeroorlog brak uit na een eenzijdig besluit van de Bosnische Kroaten en Bosnische moslims zich los te maken van Joegoslavië en een onafhankelijke Bosnische staat te stichten, waarin de Serviërs een minderheid vormden.

De Bosnische Serviërs, die zich nog herinnerden hoe zij in de Tweede Wereldoorlog werden  vervolgd en vermoord, voelden zich bedreigd. De complexiteit van het conflict, waarin geen van beide partijen onschuldig was, weerhield het Internationaal Strafhof er niet van om het bloedbad in Srebrenica te erkennen als een genocide, die andere oorlogsmisdaden overtrof, en die niet door deze misdaden viel te rechtvaardigen. De rechtbank zette uiteen dat de Servische strijdkrachten opzettelijk het bestaan ​​van de Bosnische moslims in Srebrenica hadden vernietigd, door moord, verdrijving en vernietiging. Tegenwoordig wonen er trouwens weer Bosnische moslims en zijn enkele verwoeste moskeeën gerestaureerd. Maar de genocide blijft de nakomelingen van de slachtoffers en de moordenaars achtervolgen.

De genocide in Rwanda was totaal anders. Daar regeerde lange tijd de Tutsi-minderheid onder Belgisch koloniaal bewind, dat gebaseerd was op verdeel-en-heers. De Tutsi’s onderdrukten de Hutu-meerderheid. De jaren zestig brachten echter een omwenteling teweeg. Na de onafhankelijkheid van België in 1962 namen de Hutu’s de controle over en voerden zij een onderdrukkende en discriminerende politiek jegens de Tutsi’s, met ook dit keer weer de steun van de voormalige koloniale machten.

Geleidelijk aan werd de situatie ondraaglijk en in 1990 brak een meedogenloze, bloedige burgeroorlog uit, te beginnen met de invasie door een Tutsi-leger, het Rwanda Patriotic Front, dat voornamelijk bestond uit Tutsi’s die Rwanda waren ontvlucht na de val van het koloniale regime. Het Hutu-regime zag de Tutsi’s hierdoor collectief als een militaire vijand.

In de oorlog pleegden beide partijen ernstige misdaden. Op Rwandees grondgebied, maar ook in  buurlanden. Geen van beide partijen was absoluut onschuldig of absoluut slecht. De burgeroorlog eindigde met de Arusha-akkoorden, ondertekend in 1993, die bedoeld waren om Tutsi’s te betrekken bij overheidsinstellingen, het leger en staatsstructuren.

De overeenkomst liep spaak en in april 1994 werd het vliegtuig van de Rwandese Hutu-president neergeschoten. De daders zijn nooit geïdentificeerd, maar aangenomen wordt dat Hutu-strijders erachter zaten. De Hutu’s waren er echter van overtuigd dat het om Tutsi-verzetsstrijders ging en dat het land in gevaar was. De genocide op de Tutsi’s was in de maak. Officiële reden was de noodzaak om de existentiële dreiging van de Tutsi’s voor eens en altijd weg te nemen.

De genocide op de Rohingya, onlangs door de regering van Joe Biden erkend, is wéér heel anders. Na de onafhankelijkheid van Myanmar (voorheen Birma) in 1948 werden de islamitische Rohingya gezien als gelijkwaardige burgers en als een onderdeel van de overwegend boeddhistische nationale entiteit. Maar door de jaren heen, en vooral na de vestiging van de militaire dictatuur in 1962, werd het Birmese nationalisme gedicteerd door een aantal dominante, voornamelijk boeddhistische etnische groepen. De Rohingya vielen daarbuiten.

In 1982 en daarna werden er wetten uitgevaardigd waardoor de meeste Rohingya hun staatsburgerschap en basisrechten verloren. Zij werden gezien als buitenlanders en als  bedreiging voor het voortbestaan ​​van de staat. De Rohingya, die in het verleden kleine rebellengroepen telden, deden hun best om zich niet in gewelddadig verzet te laten meesleuren, maar in 2016 hadden velen het gevoel dat zij niets meer konden doen tegen de repressie waaraan zij blootstonden, het staats- en maffiageweld, rechteloosheid en geleidelijke verdrijving. En zo begon een ondergrondse Rohingya-beweging politiebureaus in Myanmar aan te vallen.

De reactie was wreed. Veiligheidstroepen verdreven de meeste Rohingya uit hun dorpen. Velen werden afgeslacht, hun nederzettingen volledig vernietigd. Toen minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken in maart 2022 in het Holocaust Museum in Washington erkende dat wat de Rohingya was aangedaan genocide was, zei hij erbij dat in 2016 en 2017 ongeveer 850.000 Rohingya naar Bangladesh waren gedeporteerd en ongeveer 9000 van hen waren vermoord. Dit was genoeg om te spreken van genocide. Dat deden de Verenigde Staten voor de achtste keer, afgezien van de Holocaust. De Rohingya-zaak herinnert ons aan wat veel genocide-wetenschappers hebben vastgesteld uit onderzoek en wat zeer relevant is voor de zaak-Gaza: een verband tussen etnische zuivering en genocide.

Dat verband is tweeledig – en ook die tweeledigheid is relevant voor Gaza. De overgrote meerderheid van de bevolking bestaat uit vluchtelingen. Door de weigering van Egypte om grote aantallen Palestijnen op zijn grondgebied op te nemen, werden die in Gaza opgesloten. Aan de ene kant duidt etnische zuivering op de bereidheid de vijandelijke groep koste wat het kost en zonder compromissen uit te schakelen, waardoor etnische zuivering gemakkelijk tot genocide kan vervallen of er deel van kan uitmaken. Aan de andere kant schept etnische zuivering doorgaans omstandigheden die gedeeltelijke of volledige uitroeiing van de groep slachtoffers mogelijk maakt of veroorzaakt (bijvoorbeeld door ziekte en hongersnood).

In het geval van Gaza zijn de ‘veilige zones’ vaak dodelijke valstrikken en doelbewuste uitroeiingszones, waar Israel de bevolking opzettelijk uithongert. Veel commentatoren menen daarom dat etnische zuivering het doel is van de gevechten in Gaza.

De genocide op de Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog had ook een context. In de laatste jaren van het Turks-Osmaanse Rijk ontwikkelden de Armeniërs een eigen nationale identiteit en eisten zij zelfbeschikking. Hun andere religieuze en etnische karakter, evenals hun strategische ligging op de grens tussen het Turks-Osmaanse en het Russische rijk, maakten hen tot een gevaarlijke bevolking in de ogen van de Turks-Osmaanse autoriteiten.

Al aan het einde van de 19e eeuw waren er gruwelijke uitbarstingen van geweld tegen de Armeniërs. Daarom stonden sommige Armeniërs sympathiek tegenover de Russen en zagen zij hen als potentiële bevrijders. Kleine Armeens-Russische groepen werkten zelfs samen met het Russische leger tegen de Turken en riepen hun broeders over de grens op zich bij hen aan te sluiten, waardoor het Ottomaanse regime nog meer de indruk kreeg dat zij een existentiële bedreiging vormden. En dat ook nog eens op een moment dat het rijk in een diepe crisis verkeerde. Dit was een belangrijke factor in de ontwikkeling van de Armeense genocide, die ook een proces van verdrijving op gang bracht.

De eerste genocide van de twintigste eeuw, die van de Duitse kolonisten tegen het Herero- en Nama-volk in Zuidwest-Afrika (het huidige Namibië), werd ook gepleegd uit ‘zelfverdediging’. Vanwege de hevige repressie door de Duitse kolonisten kwam de lokale bevolking in opstand en vermoordde bij een brute aanval op zijn minst 123 ongewapende mannen. Het gevoel van bedreiging in de kleine kolonistengemeenschap, die slechts een paar duizend zielen telde, was reëel en Duitsland vreesde dat het zijn afschrikking jegens de inboorlingen had verloren.

De reactie was navenant. Duitsland stuurde een leger onder leiding van een commandant met een vrijbrief en de meeste stamleden werden uit zelfverdediging tussen 1904 en 1908 vermoord – sommigen direct, anderen door ze te laten verhongeren, verdorsten, deporteren en in wrede internerings- en werkkampen onder te brengen. Een soortgelijke behandeling viel ook inheemse volkeren in Noord-Amerika ten deel, vooral in de 19e eeuw.

In al deze gevallen voelden de daders van de genocide een existentiële dreiging, die min of meer gerechtvaardigd was, en de genocide was een reactie. De vernietiging van de groep slachtoffers was niet in strijd met zelfverdediging: dat motief was authentiek.

In 2011 publiceerde ik in Haaretz [Tel Aviv] een kort artikel over de genocide in Zuidwest-Afrika, dat eindigde met de volgende woorden: ‘Wij kunnen van de genocide op de Herero en Nama leren hoe koloniale overheersing, gebaseerd op een gevoel van culturele en raciale superioriteit, door lokale rebellie kan ontaarden in verschrikkelijke misdaden zoals massale uitzetting, etnische zuivering en genocide. Het geval van de Herero-opstand zou als een gruwelijk waarschuwingssignaal moeten dienen voor ons hier in Israel, dat al één Nakba in zijn geschiedenis heeft gekend.’

bron: The Palestine Project (via Medium; internet), 18 april 2024

Amos Goldberg is Holocaust- en Genocideonderzoeker aan de Hebrew University (Jeruzalem); binnenkort verschijnt zijn boek VeZcharta – And Thou Shalt Remember: Five Critical Readings in Israeli Holocaust Remembrance

vertaling: Carl Stellweg

Duitsland |‘Zionisme über alles

Hans Kundnani

Het Duitse politieke establishment koesterde ooit de overtuiging dat het door de Holocaust een verantwoordelijkheid jegens de mensheid had. Die overtuiging is ingeruild voor een verantwoordelijkheid jegens uitsluitend Israel.

Na 7 oktober heeft het wereldwijd afschuw gewekt hoe Duitsland de herinnering aan de Holocaust gebruikte [misbruikte; red.] om de kritiek op de oorlog van Israel tegen Gaza te smoren. De reactie van de Duitse regering op het conflict zelf verschilde niet zo veel van die van de Verenigde Staten: beide hebben hun wapenleveranties aan Israel opgevoerd en steunden Israel tegen Zuid-Afrika bij het Internationaal Gerechtshof (ICJ). Maar Duitsland ging nog verder, met het vervolgen van demonstranten, kunstenaars en intellectuelen die sympathie voor en solidariteit met het Palestijnse volk betuigen. De verantwoordelijkheid voor een genocide in het verleden wordt nu als een soort morele autoriteit gebruikt.

Dit aanroepen van de Holocaust om kritiek op Israel in te perken, staat ver af van de Erinnerungskultur die ooit de bewondering van veel internationale waarnemers oogstte als een voorbeeldige vorm van afrekenen met het verleden. Zelfs de filosofe Susan Neiman, die vijf jaar geleden een boek schreef waarin de Duitse herinneringscultuur als voorbeeld werd gesteld voor de Verenigde Staten, vindt nu dat deze cultuur ‘op hol geslagen’ is. Neiman heeft het over een specifiek Duits ‘filosemitisch McCarthyisme’ – hoewel het misschien accurater is om het ‘zionistisch McCarthyisme’ te noemen, aangezien het ook vaak is gericht tegen joden die kritisch staan tegenover Israel, zoals schrijver Masha Gessen van weekblad The New Yorker en kunstenares Candice Breitz.

Hoewel er terecht veel aandacht is besteed aan deze individuele gevallen van vervolging, wordt het ontstaan en de ontwikkeling van de Duitse herinneringscultuur minder vaak aan de orde gesteld. Vooral in de Verenigde Staten veronderstellen velen die Duitsland als een relatief vooruitstrevend land beschouwden nu dat de Holocaust-herinneringscultuur altijd heeft gestaan voor onvoorwaardelijke steun aan Israel. Maar de realiteit is complexer – en veel vreemder. De Holocaust-herinnering raakte pas in de jaren tachtig verankerd in het politieke establishment van de bondsrepubliek. In de afgelopen twintig jaar heeft deze herinneringscultuur aan sterkte afgenomen, omdat Duitsland niet langer de overtuiging hanteert dat de Holocaust het land met een verantwoordelijkheid tegenover de mensheid heeft opgezadeld, maar deze heeft vervangen door een verantwoordelijkheid jegens uitsluitend Israel.

De schuld voor deze afzwakking van de herinneringscultuur ligt voornamelijk bij Angela Merkel, die de afgelopen twintig jaar de Duitse politiek grotendeels heeft gedomineerd. De afgelopen decennia hebben convergerende politieke krachten echter geleid tot een bizarre afstemming tussen Duits centrumlinks en Amerikaans en Israelisch rechts. Duitsland wordt vandaag de dag geleid door een coalitieregering van Sociaaldemocraten, de Groenen [die Grünen] en Vrije Democraten, die wat betreft Israel volgens Neiman ‘ergens rechts van AIPAC’ [American Israel Public Affairs Committee – pro-Israel-lobbygroep in de Verenigde Staten] lijkt te staan.

Om deze merkwaardige afstemming te begrijpen, is het nodig om naar de jaren zestig te kijken, toen de Duitse herinneringscultuur voortkwam uit Nieuw Links, dat de confrontatie aanging met het nazi-verleden. Dit verhaal heb ik verteld in mijn eerste boek, Utopia or Auschwitz – Germany's 1968 Generation and the Holocaust [Oxford: Oxford University Press, 2009; 320 pp.]. Deze activisten waren de eerste Duitsers die hun nationale identiteit koppelden aan de verantwoordelijkheid van het land voor de Holocaust. In tegenstelling tot het kortzichtige hyperzionisme dat vandaag de dag in Duitsland heerst, was hun benadering gebaseerd op een universalistisch begrip van de lessen van de Holocaust, in plaats van op een specifieke focus op Israel – ondanks het feit dat zij zich bezighielden met het sussen van Duitslands eigen geweten.

De generatie van 1968 en Israel

Zoals Amerikaanse babyboomers de kinderen waren van de generatie die tegen de nazi’s vocht – de ‘Greatest Generation’ – waren hun West-Duitse tegenhangers de kinderen van wat de ‘Auschwitz-generatie’ werd genoemd. Voor de Achtundsechziger – de generatie van 1968 – was de afrekening met het nazisme en het trekken van morele lessen uit de Holocaust van existentieel belang en tegelijkertijd uiterst persoonlijk. Toen zij volwassen werden, begonnen  zij de stilte over het niet al te verre nazi-verleden van Duitsland ter discussie te stellen.

De eerste bondskanselier van West-Duitsland, de christendemocraat Konrad Adenauer, had elke werkelijke betrokkenheid bij het nazisme verdonkeremaand. Velen van degenen die verbonden waren geweest aan het nazi-regime, werden gerehabiliteerd en in hun vroegere posities hersteld; midden jaren vijftig was de elite in het ambtenarenapparaat, de rechterlijke macht en de academische wereld grotendeels dezelfde als die van het Derde Rijk. Veel jonge mensen die in West-Duitsland opgroeiden hadden het gevoel dat zij ‘omringd waren door nazi’s,’ zoals een van degenen die ik interviewde het uitdrukte. Midden jaren zestig begonnen zij niet alleen een persoonlijke, maar ook een structurele continuïteit te zien: de bondsrepubliek was een fascistische, of op zijn minst een ‘pre-fascistische’ staat. De studentenbeweging ontstond bij wijze van protest tegen deze reële en ingebeelde continuïteit.

Op 2 juni 1967 doodde de West-Berlijnse politie een student, Benno Ohnesorg, tijdens een demonstratie tegen het bezoek van de shah van Perzië [Iran] aan de stad. Drie dagen later begon Israel de Juni-Oorlog. Tot dan toe was het West-Duitse Nieuw Links geneigd geweest Israel te steunen. Israel werd immers beschouwd als een socialistisch project. Maar toen de studentenbeweging radicaliseerde in de dagen na de moord op Ohnesorg keerde zij zich ook tegen Israel, dat zij nu begon te zien als een bruggenhoofd van Amerikaans imperialisme in het Midden-Oosten – een standpunt dat voor een deel een reactie was op de felle steun voor Israel van de gehate rechtse mediamagnaat Axel Springer. (Springer grapte dat hij tijdens de oorlog zes dagen lang Israëlische kranten in het Duits had gepubliceerd.)

In de loop van het volgende decennium, toen zij steeds meer gefocust en kritischer werden op Israel, overschreden sommige West-Duitse linksen de grens van antizionisme naar antisemitisme. Dit linkse antisemitisme bereikte een hoogtepunt in 1976, toen twee Palestijnen en twee West-Duitsers, voortgekomen uit de studentenbeweging in Frankfurt, een vliegtuig van Air France kaapten, ermee naar Entebbe in Oeganda vlogen en [op basis van paspoorten en ID’s] de Israelische passagiers scheidden van de andere passagiers, die werden vrijgelaten. (Benjamin Netanyahoes broer Yonatan werd gedood tijdens de daaropvolgende Israelische aanval om de gijzelaars te bevrijden – een gebeurtenis die hij noemt als het begin van zijn politieke leven.)

Entebbe schokte velen van West-Duits Nieuw Links, waaronder Joschka Fischer, een van de leiders van een groep uit Frankfurt, Revolutionärer Kampf. Hij kende een van de kapers, Winfried Böse, uit de linkse scene van Frankfurt. Fischer vertelde zijn biograaf later dat de kaping, en met name de scheiding van joodse en niet-joodse passagiers, voor hem illustreerde ‘hoe degenen die zich nadrukkelijk hadden gedistantieerd van het nationaal-socialisme en zijn misdaden, bijna dwangmatig de misdaden van de nazi’s hadden herhaald’. In de daaropvolgende jaren spatte als gevolg van de mislukking van het politieke project van Nieuw Links, en met name vanwege de banden van Nieuw Links met het terrorisme, het wereldbeeld van Fischer op beslissende wijze uiteen, waardoor hij werd gedwongen om veel van zijn politieke standpunten te heroverwegen. Het nazi-verleden en de Duitse verantwoordelijkheid daarvoor bleven voor hem centraal staan, maar de lessen die hij eruit trok veranderden.

Fischer nam vooral steeds meer afstand van zijn eerdere antizionisme. Toen Israel in 1982 bijvoorbeeld Libanon binnenviel, verdedigde hij dit tegen critici binnen de politieke partij waarbij hij zich kort daarvoor had aangesloten, de Groenen. Samen met veel van zijn voormalige kameraden verzoende hij zich ook met de bondsrepubliek, die voor gedesillusioneerde activisten nu een kwetsbaar democratisch bolwerk tegen het fascisme leek. De Duitse historicus Heinrich August Winkler noemde dit het ‘postume Adenaueriaanse links’ – dat wil zeggen een vorm van links die veel van de standpunten van Konrad Adenauer had omarmd: de belichaming van wat de studentenbeweging als een fascistische staat had beschouwd.

Auschwitz en de Duitse Staatsräson

Fischer werd steeds meer in beslag genomen door de implicaties van het nazi-verleden voor het Duitse buitenlandse beleid. In 1985, op de veertigste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa, schreef Fischer een artikel voor het weekblad Die Zeit [Hamburg] waarin hij concludeerde: ‘Alleen de Duitse verantwoordelijkheid voor Auschwitz kan de essentie van de West-Duitse Staatsräson zijn. Al het andere komt daarna.’ (De nogal archaïsche term Staatsräson wordt soms ten onrechte vertaald als raison d’être maar kan beter worden vertaald als raison d’état, zoiets als nationaal belang.) Fischer probeerde een visie voor het Duitse buitenlandse beleid af te leiden uit het principe van verantwoordelijkheid voor de Holocaust.

Destijds geloofde hij dat dit principe inhield dat het gebruik van militair geweld moest worden afgewezen. Maar hij veranderde dat standpunt na de val van Srebrenica in 1995. In navolging van zijn vriend Daniel Cohn-Bendit, de ster van les événements in Parijs in mei 1968, die naar Frankfurt was verhuisd en Revolutionärer Kampf had opgericht, steunde Fischer het idee van militaire strijd om genocide te voorkomen. Tot dan toe had alleen centrumrechts dit standpunt bepleit. De Groenen zagen het als een voorwendsel voor Duitse hermilitarisering. Maar als zijn generatie niet alle middelen zou inzetten om genocide te voorkomen, zo vroeg Fischer in een open brief aan zijn partij, zouden zij dan niet op dezelfde manier hebben gefaald als hun ouders tijdens het nazi-tijdperk ?

Drie jaar later, toen Fischer minister van Buitenlandse Zaken werd in de rood-groene regering onder leiding van de sociaaldemocraat Gerhard Schröder — ook een Achtundsechziger, maar dan eentje die niet Fischers preoccupatie met de Holocaust deelde – kreeg hij de kans om zijn ideeën in de praktijk te brengen. De kwestie van de implicaties van Auschwitz voor het Duitse buitenlandse beleid kwam bijna onmiddellijk in een stroomversnelling door het verzoek om militaire interventie teneinde etnische zuiveringen in Kosovo te voorkomen. Het debat was vooral intensief onder de Groenen, die zich hadden gecommitteerd aan het idee van vrede maar ook aan verantwoordelijkheid voor de Holocaust. Zij leken voor een keuze te staan tussen twee principes: ‘Nooit meer oorlog’, wat sommigen ertoe had gebracht zich te verzetten tegen de militaire interventie van de NAVO in Servië, of op zijn minst tegen Duitse deelname daaraan, of ‘Nooit meer Auschwitz’, wat anderen (zoals Fischer) ertoe had gebracht de interventie en Duitse deelname te ondersteunen.

Deze obsessie met Auschwitz leidde tot een narcistisch debat over het buitenlands beleid dat vaak minder over de regio in kwestie leek te gaan – in dit geval de Balkan – dan over Duitsland zelf. Desalniettemin, en ook verdedigde Fischer Israel meer dan hij voor Entebbe had gedaan, bleef zijn idee ‘Nooit meer Auschwitz’ een universalistisch streven om elke genocide waar ook ter wereld te voorkomen.

van universalisme naar particularisme

Hoewel Fischer in 1999 de discussie over Kosovo won – vier Duitse Tornado’s namen deel aan de NAVO-bombardementen op Servië, met steun van de Groenen – ontstond daarna consensus over het feit dat hij ‘Auschwitz had geïnstrumentaliseerd’ voor politieke doeleinden. Toen ik later Wolfgang Ischinger interviewde, toenmalig staatssecretaris van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken en vervolgens directeur van de Veiligheidsconferentie van München, vertelde hij mij dat zijn voormalige baas ‘het argument had overdreven om binnenlandse steun te winnen’. Vanaf dat moment werd Auschwitz niet langer aangevoerd in debatten over het Duitse buitenlands beleid zoals in de jaren negentig het geval was geweest.

Er werd echter een uitzondering gemaakt voor Israel. Duitse steun voor Israel ging terug tot Adenauer, die in 1952 had ingestemd met herstelbetalingen en het land van wapens begon te voorzien. En toen de verwijzing naar Auschwitz in debatten over buitenlands beleid uit de gratie raakte, begonnen sommigen ter rechterzijde de term Staatsräson te gebruikendoor Fischer in zijn artikel uit 1985 nieuw leven ingeblazen, om de verantwoordelijkheid van Duitsland jegens Israel scherper te verwoorden. Zoals journalist Patrick Bahners in 2002 schreef in de Frankfurter Allgemeine Zeitung, ‘Het is de Duitse Staatsräson dat Hitler niet postuum mag winnen’. Het joodse volk werd nog steeds omringd door vijanden – en het was evenzeer in het Duitse belang om deze vijanden niet te laten zegevieren, als om een nazi-overname van Duitsland zelf te voorkomen.

Aan de rood-groene regering kwam in 2005 een einde toen Merkel de functie van bondskanselier van Duitsland overnam – een positie die zij de komende zestien jaar zou behouden. In een toespraak voor de Knesset drie jaar na haar aantreden – de eerste door een Duitse bondskanselier – beweerde zij dat al haar voorgangers zich bewust waren geweest van de bijzondere historische verantwoordelijkheid van Duitsland voor de veiligheid van Israel. ‘Deze historische verantwoordelijkheid maakt deel uit van de Staatsräson van mijn land,’ verklaarde ze.

De toespraak van Merkel lijkt te zijn beïnvloed door Rudolf Dreßler, de Duitse ambassadeur in Israel van 2000 tot 2005, die in een essay uit 2005 schreef dat ‘een veilig bestaan voor Israel in het Duitse nationale belang is en dus deel uitmaakt van onze Staatsräson’. Hoewel de term oorspronkelijk van Fischer kwam, vonden de medewerkers van Merkel, volgens recente berichtgeving van het weekblad Der Spiegel [Hamburg], dat die als krachtige ‘christendemocratische taal’ klonk. Het was ook in een ander opzicht typerend voor Merkel: bekend om haar ‘er is geen alternatief’-benadering van de politiek, probeerde zij het Duitse beleid ten aanzien van Israel aan het democratische dispuut te onttrekken en van de verplichting voor wat betreft de Israelische veiligheid ‘een onbetwistbaar geen-alternatief principe‘ te maken, zoals verwoord door de historicus Jürgen Zimmerer.

Merkel slaagde daarin: wat betreft de verplichting jegens Israel als principe van de Duitse Staatsräson bestaat nu consensus over het gehele politieke spectrum. In 2021 bereikte de nieuwe coalitieregering van Sociaaldemocraten, Groenen en Vrije Democraten een scherp onderhandeld akkoord, dat een bekende regel bevatte: ‘Voor ons is de veiligheid van Israel Staatsräson.’ Bij het bezoek van bondskanselier Olaf Scholz aan Israel tien dagen na de aanslagen van
7 oktober – toen Israel al duizenden bommen op Gaza had laten vallen — herhaalde hij deze verklaring. (Zijn nationale veiligheidsadviseur, Jens Plötner, werkte op de Duitse ambassade in Israel toen Dreßler ambassadeur was.)

Sinds Merkel niet langer bondskanselier is, is er steeds meer kritiek op haar buitenlands beleid – vooral met betrekking tot China en Rusland, waar zij economische belangen boven veiligheid stelde. Na 7 oktober is het overduidelijk geworden dat Merkel ook een rampzalige erfenis heeft nagelaten voor wat betreft het Duitse beleid jegens Israel. In 2009, het jaar nadat zij haar toespraak in de Knesset hield, kwam Netanyahoe voor de tweede keer aan de macht – en sindsdien is Israel steeds verder naar rechts opgeschoven. Duitsland is vandaag de dag totaal niet in staat of bereid om Israel te bekritiseren, zelfs nu het de bevolking van Gaza verdrijft en uitroeit.

een hyperzionistisch Duitsland

In de jaren 2010 vroeg ik mij af of de teruglopende binnenlandse publieke steun zou kunnen leiden tot een verzwakking van de Duitse betrokkenheid bij Israel. Er vond een generatiewisseling plaats toen de Achtundsechziger, voor wie het nazi- verleden existentieel en persoonlijk was, werden opgevolgd door Duitsers met een meer afstandelijke en onverschillige houding tegenover dat verleden. (Een invloedrijk boek, Opa war kein NaziNationalsozialismus und Holocaust im Familiengedächtnis [Berlijn: S. Fischer Verlag, 2010; 256 pp.], illustreerde hoe leden van deze generatie zich niet konden voorstellen dat hun grootouders aan wreedheden hadden kunnen deelnemen.) Bovendien werd de Duitse samenleving ook diverser en hebben immigranten hun eigen opvatting van de lessen uit het nazi-verleden.

Tot mijn verbazing is er de afgelopen tien jaar geen post-zionistisch Duitsland maar hyper-zionistisch Duitsland ontstaan. Zelfs nu de collectieve herinnering aan de Holocaust wordt gecompliceerd door generatie- en demografische veranderingen, is de toewijding aan Israel van de Duitse elites verdubbeld. De reden hiervoor lijkt deels te zijn dat zij bang zijn dat hun begrip van de lessen uit het nazi-verleden niet langer breed wordt gedeeld, en dat zij dit niet-afdwingbaar willen maken voor het te laat is.

De opvolgers van Joschka Fischer bij de Groenen hebben niet alleen gevolg gegeven aan de verschuiving van een universalistisch begrip van de lessen uit het nazi-verleden naar een particularistisch begrip, maar zij zijn ook de meest agressieve verdedigers ervan geworden. Toonaangevende politici van de Groenen, zoals minister van Buitenlandse Zaken Annalena Baerbock en minister van Economie en Klimaat Robert Habeck, behoren tot de trouwste aanhangers van Israel en de felste critici van antizionistische en pro-Palestijnse stemmen. In tegenstelling tot de Amerikaanse conservatieven zien zij hun onvoorwaardelijke steun aan Israel echter als een uiting van anti-nazisme – met andere woorden, als een progressief standpunt. Fischer wordt herinnerd vanwege zijn botsing met Amerikaanse neo-conservatieven in de aanloop naar de invasie van Irak in 2003, waar hij tegen was. Maar tegenwoordig staan sommige Groenen dichter bij de neo-conservatieven dan bij links.

Het standpunt van het mediabedrijf van Springer ten aanzien van Israel is in feite het standpunt geworden van het gehele Duitse politieke establishment – inclusief de opvolgers van de Nieuw Linksen die geradicaliseerd werden door Springers steun aan Israel in 1967. Recentelijk heeft Springer een aantal heksenjachten tegen critici van Israel geleid, zoals tegen Nemi El-Hassan, een Palestijns-Duitse journaliste met wie de Duitse publieke omroep ZDF de samenwerking beëindigde. De werknemers van ZDF moeten een steunverklaring aan Israel ondertekenen. In één Duitse staat hebben de christendemocraten een soortgelijke steunverklaring aan Israel als voorwaarde gesteld voor staatsburgerschap, en andere staten hebben voorgesteld hetzelfde te doen – alsof alle Duitse burgers nu werknemers van Springer zijn.

Vorig jaar publiceerde het weekblad Die Zeit een schokkend onderzoeksrapport, gebaseerd op gelekte e-mails van Springer-CEO Mathias Döpfner. In een van de e-mails geeft vat hij zijn politieke overtuigingen samen. Hij eindigt met een opmerkelijke en huiveringwekkende leus die de politieke consensus die in de afgelopen decennia in Duitsland is ontstaan treffend typeert: ‘Zionisme über alles.’

bron: Dissent (New York), 15 maart 2024

Hans Kundnani is gastonderzoeker aan het Remarque Institute van de New York University en auteur van twee boeken over Duitsland, Utopia or Auschwitz – Germany's 1968 Generation and the Holocaust (Oxford: Oxford University Press, 2009; 320 pp.) en The Paradox of German Power (Oxford: Oxford University Press, 2015; 156 pp.)

vertaling: Carl Stellweg

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?