- Palestijnse verkiezingen uitgesteld: achtergronden en gevolgen (pp. 4-5).
- kolonisatie in de praktijk: Palestijnse burgers en de verkiezingen in Israel (pp. 6-7).
- In Israel is de grondroof nooit gestopt – deze wordt nu alleen geraffineerder aangepakt (pp. 8-10).
- Palestijnen: ‘Wij blijven zitten waar wij zitten’ (pp. 11-16).
- Hoe Israel onder drie premiers naar rechts opschoof (pp. 17-19).
- Waarom HRW Israels misdaden als apartheid aanmerkt – en wat het grote belang daarvan is (pp. 20-22).
- Nathan Thrall over de eindeloze bezetting & over nieuwe inzichten die beginnen door te dringen (pp. 23-24).
- Eenheid 8200: Israels cyberspionage agentschap (pp. 25-29).
- Jordanië – wankelt de troon ? (pp. 30-32)
- Waardering voor een groot talent: Hamid Dabashi overdenkt Edward Said (pp. 33-34).
- Wat wij Edward Said verschuldigd zijn (pp 35-39).
In Palestina zijn de verkiezingen op de valreep afgeblazen, in Israel brachten zij op de valreep een nog rechtsere regering aan de macht.
Het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) hoopte – met het aantreden van een nieuwe Amerikaanse regering zonder Donald Trump – een mandaat van de kiezer te krijgen. Een mandaat waarvoor, zullen veel Palestijnse kiezers zich daarbij afgevraagd hebben. Zelfs binnen FATAH – de partij van PNA-president Mahmoud Abbas – was er sprake van afnemend vertrouwen in de PNA/FATAH-leiding. Zo kondigde vanuit een Israelische gevangenis het populaire FATAH-kopstuk Marwan Barghouti aan dat hij een gooi naar het PNA-presidentschap zou doen. Bij de algemene verkiezingen zou hij samen optrekken met een andere hoge FATAH-dissident, Nasser al-Qudwa, die afgezien van zijn persoonlijke kwaliteiten ook nog een neef van wijlen FATAH-icoon Yasser Arafat is. Vervolgens kwam ook het in ballingschap levende voormalige FATAH-kopstuk Mohammed Dahlan in de race. Hij wordt algemeen gezien als een zetbaas van de machthebbers in de Verenigde Arabische Emiraten, die afgelopen jaar de relatie met Israel genormaliseerd hebben. En tenslotte was HAMAS erin geslaagd de gelederen te sluiten – een belangrijke voorwaarde voor een algemeen verwacht gunstig verkiezingsresultaat.
De westerse geldschieters van de PNA blijven echter gekant tegen de mogelijk leidende politieke rol van HAMAS en datzelfde geldt voor Israel en de Verenigde Emiraten (plus Saoedi-Arabië en Bahrein).
Kortom, met het verstrijken van de tijd nam de druk op Abbas en de zijnen zowel van binnenuit als van buitenaf toe. Daarbij drong de vraag zich op hoe ‘uitstel’ van de verkiezingen aan de buitenwacht verkocht kon worden. Een uitweg bood de weigering van Israel om de verkiezingen ook in Palestijns Oost-Jeruzalem te laten plaatsvinden. Israel heeft dat stadsdeel in 1967 veroverd en bij de formele annexatie in 1980 aangemerkt als ‘de eeuwige en ondeelbare hoofdstad van de Staat Israel’. Hoezo daar Palestijnse verkiezingen houden ?
Onder het aanroepen van het gelegenheidsargument-Oost-Jeruzalem maakte Abbas uiteindelijk drie weken voordat de eerste van drie verkiezingsronden – voor de samenstelling van de Palestijnse Wetgevende Raad (PNA), een nieuwe PNA-president en de samenstelling van de Palestijnse Nationale Raad (PLO) – zou plaatsvinden, bekend dat deze ‘voor onbepaalde tijd was uitgesteld’ (en daarmee impliciet ook de andere twee). Uitstel ‘voor onbepaalde tijd’ zal waarschijnlijk in de praktijk neerkomen op afstel.
De verhoudingen tussen FATAH/PNA enerzijds en HAMAS en andere politieke facties anderzijds, zijn er door deze ondemocratische gang van zaken vanzelfsprekend niet beter op geworden en hebben de politieke malaise een nieuwe dimensie gegeven. Juist nu er voor de strijd van de Palestijnen nieuwe perspectieven opdoemen.
Dat heeft veel te maken met ontwikkelingen in en rond Israel. Militair en economisch sterk en onverminderd gesteund door regeringen in het Westen, is de positie van Israel in de wereld niettemin in versneld tempo aan het eroderen: wie is nog overtuigd van ‘de vredeswil’ van Israel ?; de keiharde onderdrukking van Palestijnen; de voortgaande uitbreiding van de nederzettingen en de verstikkende blokkade van Gaza; een steeds verder naar rechts opschuivende samenleving en politieke leiding; vernietigende rapporten van onder meer B’Tselem en Human Rights Watch over Israelische apartheid in het gebied dat zich uitstrekt tussen de rivier de Jordaan en de Middellandse Zee (dus niet alleen in de sinds 1967 bezette Palestijnse Gebieden maar ook in Israel zelf); enzovoort.
Dat enzovoort is dan vooral de recente opleving van de escalatie tussen Israel en de Palestijnen in Oost-Jeruzalem, Gaza en in Palestina’48/Israel, waarbij de Palestijnen een ongekende mate van gelijk met elkaar optrekken hebben getoond. Er wordt gesproken over ‘de Intifada van de Eenheid’. Daarbij gaat het om een ontwikkeling die zich grotendeels buiten het traditionele Palestijnse leiderschap om voltrekt (bij dit nummer van Soemoed is een speciaal dossier over de recente ontwikkelingen in Oost-Jeruzalem, Gaza en in Palestina’48 gevoegd). De protesten tegen het Israelische geweld zijn ditmaal groter, het aantal kritische artikelen in de gevestigde media talrijker dan ooit geweest.
Joodse Israeli’s zijn vooral geschokt door de opstand in de zogeheten ‘gemengde steden’ in Palestina’48. Het heeft hen duidelijk gemaakt dat de strijd met de Palestijnen zich niet beperkt tot Gaza en de Westelijke-Jordaanoever/Oost-Jeruzalem. Dat zou een wake-up call moeten zijn, maar erg waarschijnlijk is dat niet.
Want de laatste verkiezingsronde in Israel heeft een verdere verschuiving van het politieke spectrum naar rechts tot extreemrechts te zien gegeven. Daarbij gaat het om een langlopende trend. De coalitieregering die de verkiezingsuitslag uiteindelijk opgeleverd heeft, is – ondanks de deelname van twee centrumlinkse partijen – dan ook van centrumrechtse tot extreemrechtse signatuur.
Voor het zich toespitsende conflict met de Palestijnen valt daarvan niet veel goeds te verwachten. Tegelijk zullen de voortgaande onderdrukking van de Palestijnen, de kolonisatie van hun leefomgeving en het periodieke grootschalige militaire geweld tegen hen de positie van Israel verder ondermijnen – ook hier is sprake van een langlopende trend.
Ondanks alle ellende die dat voor de Palestijnen vooralsnog met zich meebrengt, zal het hun strijd – aan de basis meer verenigd dan voorheen – ongetwijfeld de wind in de zeilen geven.
Adnan Abu Amer
Het besluit van president Mahmoud Abbas om de verkiezingen voor onbepaalde tijd uit te stellen, is door Palestijnen gekenschetst als een voorbeeld van ‘machtsmisbruik’ en een ‘vergrijp tegen de Constitutie’.
De afgelopen weken had het politieke team van de president van het Palestijns Nationaal Gezag (PNA), Mahmoud Abbas, al laten doorschemeren dat de voor 22 mei geplande verkiezingen voor de samenstelling van de Palestijnse Wetgevende Raad – het parlement van de PNA – zouden worden uitgesteld. De officiële aankondiging is uiteindelijk op 29 april gekomen, nadat duidelijk was geworden dat FATAH van Abbas, mede als gevolg van interne verdeeldheid, regelrecht op een stembusnederlaag afstevende.
FATAH was inmiddels in drie facties uiteengevallen: de ‘Storm’-factie van Mahmoud Abbas, de ‘Vrijheid’-factie van Marwan Barghouti en Nasser al-Qudwa, en de ‘Toekomst’-factie van Mohammed Dahlan. Zowel Barghouti als Dahlan zijn verklaarde tegenstanders van Abbas en zij maakten zich op om de positie van de PNA-president op de proef te stellen in een serie verkiezingen waarnaar door Palestijnen lang is uitgezien. Behalve voor de samenstelling van het PNA-parlement stonden later dit jaar eveneens verkiezingen gepland voor het PNA-presidentschap en voor de samenstelling van de Palestijnse Nationale Raad – het parlement van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO).
Palestijnse politiek
Het Abbas-team heeft lang geprobeerd Barghouti – een FATAH-activist die in Israel een levenslange gevangenisstraf uitzit – ervan te overtuigen zijn campagne voor het PNA-presidentschap te staken. Naaste medewerkers van Abbas waren ervan overtuigd geraakt dat Barghouti een groot aantal stemmen van FATAH-aanhangers in de wacht zou gaan slepen – uiteraard ten koste van Abbas. Twee leden van het Centraal Comité van FATAH – Hussein al-Sheikh en Mahmoud al-Alouli – zochten [dat moet met toestemming van de Israelische autoriteiten zijn gebeurd; red.] Barghouti in de gevangenis op, maar zij slaagden er niet in om hem ertoe te bewegen zijn kandidatuur in te trekken. Barghouti’s weigering heeft vervolgens de kans op uitstel van de verkiezingen dichterbij gebracht.
De verdeeldheid binnen FATAH speelde HAMAS politiek in de kaart. Opiniepeilingen leken een overtuigende stembusoverwinning aan te geven.
Het besluit van Abbas om de verkiezingen van 22 mei [en daarmee ook de andere twee] uiteindelijk voor onbepaalde tijd uit te stellen [gaat het hier om uitstel of afstel ?], werd dan ook vooral ingegeven door vrees voor een herhaling van het verkiezingsdebacle van 2006, toen HAMAS 76 van de 132 zetels in de Palestijnse Wetgevende Raad won.
In de aanloop naar de verkiezingen van dit jaar wist HAMAS de diverse facties binnen de partij op één lijn te krijgen, bracht het kandidaten met gedegen academische kwalificaties in de race en zinspeelde zij op de mogelijkheid om electorale allianties met andere partijen aan te gaan.
Volgens ingewijden ‘heeft Hamas zich grote inspanningen getroost om Abbas ervan te weerhouden de verkiezingen uit te stellen, nadat zij eerste geluiden daarover had opgevangen’. Na herhaalde mislukte pogingen om het Abbas-team tot andere gedachten te brengen, heeft de HAMAS-leiding en haar electorale basis ‘haar grote teleurstelling’ over de gang van zaken niet onder stoelen of banken gestoken.
Hoewel uitstel van verkiezingen op zich niet het einde van de Palestijnse democratie betekent, is de leiding van HAMAS ‘er inmiddels van overtuigd dat Abbas inzake de verkiezingen niet langer serieus genomen kan worden, noch dat deze in een later stadium alsnog zullen plaatsvinden. Daarmee ziet men zich binnen HAMAS voor een reeks nieuwe uitdagingen gesteld’.
regionale inmenging
Arabische buurlanden hebben zich van meet af aan met de verkiezingen bemoeid en bijgedragen aan het besluit tot uitstel ervan. Zo zijn de hoofden van de Egyptische en Jordaanse inlichtingendiensten – Abbas Kamel en Ahmad Hosni – half januari naar het hoofdkwartier van de PNA in Ramallah afgereisd voor een ontmoeting met PNA-president Abbas. De twee functionarissen hoopten de president ertoe te kunnen bewegen de verkiezingen, waartoe nog maar net besloten was, alsnog af te blazen, uit vrees voor een overwinning van HAMAS die repercussies zou hebben voor de binnenlandse politiek in hun eigen landen. Egypte is beducht voor een overwinning van HAMAS, omdat dit een legitimerende, morele steun voor de Moslim Broederschap zou betekenen. Voor het Jordaanse koningshuis – dat nog maar net een couppoging had weten te verijdelen – zou een overwinning van HAMAS de instabiliteit in Palestina – vooral op de Westelijke Jordaanoever – alleen maar vergroten. Tussen de koning en HAMAS is sprake van broze betrekkingen.
Mede om HAMAS de pas af te snijden, hebben Egypte en Jordanië zich eerder in de interne aangelegenheden van FATAH gemengd door verzoening te bevorderen tussen Abbas en Mohammad Dahlan – een in ongenade geraakt voormalig kopstuk van FATAH uit Gaza die als banneling in de Verenigde Arabische Emiraten woont. Pogingen van de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte om de positie van Dahlan in de Palestijnse politiek te versterken, zijn tot nu toe op niets uitgelopen. Abbas heeft daarbij een voorstel van Cairo en Amman om Dahlan opnieuw in de rangen van FATAH op te nemen, categorisch van de hand gewezen.
Israel was eveneens sterk gekant tegen een eventuele verkiezingsoverwinning van HAMAS. In maart stuurde de Israelische regering Nadav Argaman – het hoofd van Shin Bet, de Israelische binnenlandse [on]veiligheidsdienst – naar het PNA hoofdkwartier in Ramallah voor een ontmoeting met Abbas. Ook Israel probeerde in dat overleg Abbas ervan te overtuigen om alsnog van de verkiezingen af te zien. Voor Israel zou een overwinning van HAMAS een ‘nachtmerrie’ zijn, vooral voor de situatie op de Westelijke Jordaanoever. Mocht HAMAS daar terugkeren, dan vreesde Israel een opleving van gewapende acties tegen de Israelische bezettingsmacht en tegen joodse kolonisten. Met medewerking van de PNA heeft Israel er in de achterliggende jaren juist hard aan gewerkt om de infrastructuur van HAMAS daar op te rollen door aanhoudende arrestatiecampagnes.
Israel heeft de PNA onomwonden gedreigd dat een stembusoverwinning van HAMAS door Tel Aviv beantwoord zal worden met een algehele boycot van de PNA, stopzetting van de overdracht van geïncasseerde BTW-gelden en bevriezing van de ‘veiligheidscoördinatie’. Vanwege de verstrengeling van de financiële- en veiligheidsrelaties van de PNA met Israel was de boodschap aan het adres van de PNA-leiding duidelijk.
Oost-Jeruzalem als voorwendsel
De combinatie van interne verdeeldheid, inmenging en druk door derden heeft Abbas uiteindelijk doen besluiten de verkiezingen af te blazen – naar buiten toe met het argument dat Israel verhinderde dat deze ook in [geannexeerd] Oost-Jeruzalem zouden plaatsvinden. Door Palestijnen is dit argument niet serieus genomen en breed afgekeurd. Volgens hen zijn er voor wat betreft Oost-Jeruzalem andere opties voorhanden en dient uitstel louter om de greep van Abbas op de macht te bestendigen. Israel liet op zijn beurt weten dat het nooit met de PNA had gesproken in termen van een weigering om verkiezingen in Oost-Jeruzalem te houden [klopt: campagne voeren in Oost-Jeruzalem was al niet toegestaan, laat staan dat daar verkiezingen zouden hebben kunnen plaatsvinden; red.].
De Europese Unie – zelfbenoemd bemiddelaar inzake de verkiezingen – wees het argument van Abbas eveneens van de hand. Functionarissen van de Palestijnse Centrale Verkiezingscommissie waren naar verluidt op de hoogte van het EU-aanbod van alternatieve verkiezingslocaties in Oost-Jeruzalem. Stembureaus zouden daar van faciliteiten van de Verenigde Naties of van Europese ambassades gebruik hebben kunnen maken. Elektronisch stemmen voor kiezers in Oost-Jeruzalem zou eveneens tot de mogelijkheden hebben behoord. Maar deze mogelijkheden zijn door de PNA op voorhand afgewezen.
HAMAS en andere Palestijnse partijen hadden eerder al te kennen gegeven dat zij bereid waren om met de PNA mee te denken over de vraag hoe de Palestijnse inwoners van Oost-Jeruzalem praktisch in staat gesteld konden worden om van hun grondwettelijke recht op deelname aan verkiezingen gebruik te maken. Voordat het besluit tot uitstel was gevallen, hadden zij de PNA er tevens toe opgeroepen om van de kwestie van de verkiezingen in Oost-Jeruzalem een politiek strijdpunt met Israel te maken – om zo de aandacht van de internationale gemeenschap op de kwestie te vestigen – en samen op te trekken om van de verkiezingen een succes te maken.
Na het eenzijdig door Abbas genomen besluit tot uitstel voor onbepaalde tijd is het onduidelijk of en hoe het verkiezingsproces kan worden hervat. Beschuldigingen dat de PNA-president er op uit is om andere partijen van de macht te blijven uitsluiten, zijn niet van de lucht.
Omgekeerd is in diverse hoofdsteden in de regio – met name in Caïro en Amman – het uitstel toegejuicht. Dat gold eveneens voor Israel, ondanks de vrees voor de korte termijn dat een en ander tot verhoogde spanningen kan leiden, mocht HAMAS besluiten op de Westelijke Jordaanoever met gewapende acties en vanuit Gaza met beschietingen te beantwoorden.
Een uitzondering vormden de Verenigde Arabische Emiraten waar men de kans zag afnemen om via Dahlan in de bezette Palestijnse Gebieden een politiek steunpunt te vestigen.
Het besluit om de verkiezingen voor onbepaalde tijd uit te stellen heeft in de Palestijnse politiek een schok teweeg gebracht en naschokken zullen ongetwijfeld nog volgen. Nu al hebben FATAH en HAMAS elkaar ervan beschuldigd bewust (meer) verdeeldheid te willen zaaien. Het uitstel vergroot verder de kans dat de PNA unilaterale stappen zal zetten – bijvoorbeeld de vorming van een nieuwe regering zonder de deelname van HAMAS. Dat zou elk perspectief op verzoening tussen beide partijen de grond in boren.
bron: Sada Journal (Washington, DC: Carnegie Endowment for International Peace), 11 mei 2021
Adnan Abu Amer is hoofd van de afdeling Politieke Wetenschappen van de Ummah Universiteit in Gaza
vertaling: Koen Bos
Suha Arraf
Van het aanroepen van Britse Mandaatwetten tot het bestemmen van grond als nationale parken, Israel onteigent tot op de dag van vandaag de grond van Palestijnse staatsburgers van Israel, zegt advocaat Salim Wakim.
Voor Palestijnse staatsburgers van Israel was het 30 maart jl. voor de 45e keer de zogeheten Dag van het Land (Yom al-Ard) – de jaarlijkse herdenking van de massastakingen en protesten die op 30 maart 1976 werden georganiseerd als reactie op een plan van de Israelische regering, destijds geleid door Yitzhak Rabin, om duizenden dunams [1 dunam is een 0,1 hectare] grond van Palestijnen in Galilea [Noord-Israel] in beslag te nemen. Bij die protesten schoten Israelische troepen zes demonstranten dood.
In de loop der jaren is de Dag van het Land uitgegroeid tot een belangrijk moment voor Palestijnen over de hele wereld om te protesteren tegen het discriminerende landregime en het onteigeningsbeleid van de Staat Israel. Hoewel de methoden die Israel gebruikt om Palestijnse grond binnen de grenzen van 1967 te onteigenen in de loop van de decennia zijn veranderd – vooral na het opheffen van het militaire bestuur over Palestijnse burgers van Israel in 1966 [dat vanaf 1948 van kracht was geweest; red.] – wordt dit beleid van de Staat tot op de dag van vandaag verder uitgebouwd.
Salim Wakim (67) is een vooraanstaand advocaat die zich de afgelopen 43 jaar heeft ingezet voor de bescherming van wat er van binnen Palestina‘48 nog over is van het Palestijnse grondbezit.
Wakims vader kwam oorspronkelijk uit het dorp Al-Bassa, waarvan de inwoners in 1948 werden verdreven. Na de Nakba kwam zijn vader terecht in het dorp Mi’ilya in Galilea. Hij trouwde en voedde een gezin op van academici, intellectuelen en politieke activisten, die aan de wieg hebben gestaan van de Abnaa al-Balad-beweging (Zonen en Dochters van het Land). Ondanks zijn diepe band met Mi’ilya, heeft Wakim zijn wortels nooit vergeten. Hij zegt dat dit hem ertoe heeft gebracht zich te specialiseren in het recht inzake grondbezit.
+972 Magazine sprak met Wakim over de geschiedenis van de Israelische grondpolitiek en hoe de herdenking van de Dag van het Land de sleutel is geweest tot het bevorderen van het bewustzijn en het versterken van de band van Palestijnse burgers met de grond.
Onteigent Israel nog steeds Palestijnse grond binnen de Groene Lijn ? [de bestandslijn van 1949 tussen Israel en Jordanië; red.]
Na de Dag van het Land in 1976 werden de onteigeningen aanvankelijk stopgezet, maar kregen daarna een andere vorm. In het verleden vond de meeste onteigening plaats op basis van Britse Mandaatwetten. Eén van deze wetten was de ‘Landverordening’ (acquisitie voor openbare doeleinden) uit 1943. De Mandaat-autoriteiten gebruikte die wet voor openbare doeleinden – bijvoorbeeld voor de aanleg van verharde wegen of voor de bouw van ziekenhuizen. Israel misbruikte de wet echter om zoveel mogelijk grond van Palestijnen in beslag te nemen en er joodse nederzettingen op te bouwen.
De eerste ronde van onteigening op basis van deze wet vond plaats in de jaren zestig. Het betrof grond die toebehoorde aan de Palestijnse dorpen Ein Mahil, Reineh en Al-Mashhad – wat nu de Israelische stad Nof Hagalil is. De tweede ronde vond plaats in 1974 in gebieden als Karmiel, Bi’ina en Deir al-Asad.
Maar daarvóór al greep Israel naar twee wetten om miljoenen dunams grond te onteigenen. De eerste was de zogeheten wet ‘Eigendom van Afwezigen’, uit 1950. Voor het beheer van deze eigendommen werd er namens de Staat een Zaakwaarnemer [Custodian] aangesteld. De grond zou onder de hoede van de Zaakwaarnemer vallen totdat de ‘afwezigen’ [Palestijnse vluchtelingen die tijdens de oorlog van 1948 waren verdreven of gevlucht] in het kader van een vredesregeling naar hun grond zouden zijn teruggekeerd. Die zogenaamde ‘Zaakwaarnemer’ heeft de grond tot de dag van vandaag in beheer.
De betreffende gronden werden vervolgens overgedragen aan de zogeheten ‘Ontwikkelingsautoriteit’, waarmee zij eigendom werden van de Staat.
Deze wet was echter niet toereikend genoeg. Daarom voerde Israel in 1953 ook de zogeheten ‘Landverwervingswet’ in – een van de meest draconische en destructieve wetten voor Israels Palestijnse staatsburgers.
De wet machtigde de Israelische minister van Financiën om grond die op 1 april 1952 ofwel niet geregistreerd stond op naam van de Palestijnse eigenaren, ofwel die tussen 14 mei 1948 en 1 april 1952 door Israel werd gebruikt voor veiligheids-, nederzettingen- of ontwikkelingsdoeleinden, dan wel daarna nog steeds nodig was voor die doeleinden, over te dragen aan de zogeheten ‘Ontwikkelingsautoriteit’. De wet vereiste niet dat de eigenaar in kennis werd gesteld van het bevel tot confiscatie. Sommige eigenaren hoorden dan ook pas vele jaren na dato dat onteigening had plaatsgevonden.
Wij vonden de bewijzen daarvoor in de Staatsarchieven en waren geschokt over de manier waarop de Staat grond in handen had weten te krijgen. Vóór de oprichting van de Staat Israel in 1948 was 92 procent van de grond in bezit van Palestijnen. Tegenwoordig bezitten zij minder dan 4 procent. In het verleden was het gebruikelijk om een kleine geldelijke vergoeding toe te kennen aan degenen die konden bewijzen dat zij voor hun levensonderhoud afhankelijk waren van de landbouw. Of zij kregen andere grond in ruil voor wat beslag werd genomen. Maar Israel annuleerde deze regeling.
Er zijn daarna nog andere onteigeningswetten ingevoerd, zoals de zogeheten ‘Braakliggende-grond-wet’, die de Israelische minister van Landbouw de mogelijkheid gaf om grond die een bepaalde periode niet door de eigenaren voor landbouwdoeleinden of het planten van bomen was gebruikt, als ‘braakliggende grond’ bestempelen en deze vervolgens in beslag te nemen en te verdelen over allerlei aan de staat gelieerde instanties.
In de jaren vijftig en zestig leefden de Palestijnse staatsburgers van Israel onder militair bestuur. De mensen wisten niet dat er confiscatie-bevelen waren uitgevaardigd. Op die slinkse wijze slaagde de Staat erin om tienduizenden dunams te onteigenen.
De wetten uit de jaren vijftig zijn tot op de dag van vandaag van kracht. Nadat de Staat Israel was gesticht, trok deze veel Britse Mandaatwetten in, met uitzondering van onder meer die welke betrekking hadden op grondonteigening.
Wat gebeurde er na de Dag van het Land in 1976 ?
Na het eerste Dag van het Land-protest werd grondonteigening vrijwel geheel stopgezet – niet omdat de autoriteiten ineens aardig waren geworden, eenvoudigweg omdat er vrijwel niets meer te onteigenen viel. Wat is overgebleven, is de grond die nu in gebruik is. Mensen zijn tegenwoordig veel alerter en stappen naar de rechter om het bezit van hun grond te verdedigen.
Onteigening is vervolgens in een andere vorm doorgevoerd, bijvoorbeeld door een gebied tot nationaal park of natuurreservaat te bestempelen. Dit is gebeurd met de grond van het dorp Jisr al-Zarqa. Een paar jaar geleden verklaarden de Israelische autoriteiten grond van Mi’ilya tot nationaal park, in Yanuh deden zij hetzelfde.
Op basis van deze kunstgreep blijft de grond weliswaar in handen van de eigenaren, maar die mogen het niet langer voor landbouw of voor bebouwing gebruiken. Het enige wat zij daar nog mogen doen, is vogels grootbrengen. Het doel is om deze eigendommen te transformeren van landbouwgronden naar grond die niet kan worden gebruikt.
Ik heb de zaak van verscheidene families uit het dorp Jish en Mi’ilya op mij genomen. Wij konden bewijzen dat de grond daadwerkelijk in gebruik was. Op deze manier zijn wij erin geslaagd om de betreffende percelen te behouden. Maar weinig mensen waren zich bewust van wat er speelde en de meesten van hen hebben als gevolg daarvan hun grond verloren.
Een andere truc om grond in beslag te nemen, is om op basis van de zogeheten ‘Wet op de Ruimtelijke Ordening en Bebouwing’ de bestemming van grond te veranderen. Dit gebeurde bijvoorbeeld toen de Israelische autoriteiten ‘Route 6’ – een belangrijke noord-zuid autosnelweg – op Palestijnse grond gingen aanleggen. Om degenen van wie grond werd geconfisqueerd een alternatief perceel te kunnen toewijzen, richtten de autoriteiten een speciaal fonds op. Een paar stukken grond zijn vervolgens inderdaad uitgegeven, maar daar kwam al snel een eind aan met het argument dat zij geen grond meer over was op uit te geven. In plaats daarvan werd voortaan een kleine geldelijke compensatie verstrekt.
Weer een andere truc is het instellen van ‘militaire zones’ – oefenterreinen waar met scherp wordt geschoten. Ik behandelde een geval van iemand uit het dorp Maghar die zijn grond bij het kadaster wilde laten registreren. De autoriteiten weigerden echter de grond te registreren, waarbij zij beweerden dat deze zich in een ‘militaire zone’ bevond. Dat betekent dat alleen iemand alleen die in het bezit is van een speciale vergunning toegang krijgt tot zijn eigen grond. Dit is een praktijk die al uit de jaren vijftig dateert.
Sommige schietzones zijn opgeheven, zoals 20 jaar geleden Zone 9 tussen Sakhnin en Arrabe. Desondanks zijn de meeste beperkende bepalingen nog steeds niet ingetrokken. Kortom, tegenwoordig wordt er op een meer geraffineerde manier onteigend.
Hoeveel successen heb je de afgelopen 43 jaar geboekt ?
Niet veel. De wetten zijn zo opgesteld dat zij moeilijk aan te vechten zijn. Het zijn racistische wetten. Wel heb ik vaak compromissen kunnen sluiten.
Zijn de masterplannen van de Israelische autoriteiten voor Palestijnse dorpen een verkapte vorm van onteigening ?
Absoluut, aangezien er geen grond is om op te bouwen, raken de dorpen verstikt. Ook dit blijkt in de praktijk een methode van de Israelische autoriteiten om grond in bezit te krijgen, omdat mensen in de gegeven situatie vaak bereid zijn om tien dunams landbouwgrond te ruilen voor een halve dunam met een bouwbestemming. In de meeste dorpen is geen bouwgrond of zijn er geen bouwkavels. Mensen hebben daarom geen keus. Inmiddels zijn sommige lokale Palestijnse besturen zich meer van het gevaar ervan bewust en proberen zij de plannen dienovereenkomstig aan te passen.
Wanneer kreeg u het gevoel dat het bewustzijn van Palestijnen over de onteigening van hun grond groeide ?
Het was na de Dag van het Land en na de oprichting van het ‘Comité voor de Bescherming van de Grond’. Voordien waren voornamelijk activisten en politici van de Communistische Partij bij de kwestie betrokken. Zij waren op de hoogte van de kwestie en probeerden de grond te verdedigen.
Het verschil tussen vroegere onteigening en die van na 1976 is dat het in het laatste geval grond betrof van Palestijnen die in de Staat Israel waren achtergebleven, niet die van ‘Afwezigen’. De Dag van het Land was een leerzame gebeurtenis. De jaarlijkse herdenking ervan versterkt de band met de grond en helpt mensen de zionistische strategie achter de onteigening in te zien. Met het jaar neemt de bewustwording op dit punt toe.
Ik kom oorspronkelijk uit het dorp Al-Bassa waarvan de inwoners in de periode 1948-1949 zijn verdreven en dat nadien met de grond gelijk is gemaakt. De grond van het dorp is geconfisqueerd. Zo zijn wij onze grond kwijt geraakt. Los daarvan maakt mijn werk deel uit van mijn visie, mijn missie. Bij elke vierkante meter grond die ik weet te behouden, krijg ik een ultiem geluksgevoel – alsof het feest is.
bron: +972 Magazine (Tel Aviv), 31 maart 2021
Suha Arraf is filmregisseur, scenarioschrijver en producer; zij publiceert over de Arabische samenleving, Palestijnse cultuur en over feminisme
vertaling: Marijke Kruyt