- Susan Abulhawa: De geschiedenis zal bewijzen dat Israel in Gaza genocide heeft gepleegd (pp. 4-7).
- Gaza is een plaats delict (pp. 8-12).
- Israel en het oorlogsrecht – een gesprek met de jurist Neve Gordon (pp. 13-17).
- Het verleden wordt in Palestina vernietigd – net als het heden (pp. 18-23).
- Jurist Raji Sourani: ‘De wet van de jungle die door Israel wordt gehanteerd, is een tweerichtingsverkeer – woede op het Westen neemt toe’ (pp. 24-26).
- Gaza-reporter Diaa al-Kahlout herinnert zich gevangenschap in Israel: ‘de zwaarste 33 dagen van mijn leven’ (pp. 27-28).
- ‘De spookbeelden van Gaza blijven mij najagen’ – een interview met fotojournalist Motaz Azaiza (pp. 29-30).
- Het ongekend hoge aantal moorden op journalisten is van grote invloed op de berichtgeving over Gaza (pp. 31-36).
- Gedicht Marwan Makhoul – fragment uit ‘Zondagspreek’ (p. 37).
- Bedoeïenen – de zwakste schakel in Israels oorlog tegen HAMAS (pp. 38-39).
- ‘Als je het gebied niet verlaat, vermoorden wij je’ – honderden Palestijnen vluchten voor joods kolonistengeweld in de Al-Khalil/Hebron-regio (pp. 40-43).
- Palestijnen houden eerste Gaza-oorlogsprotesten in Israel – na maandenlang te hebben moeten zwijgen (pp. 44-46).
- De vele uitdagingen op het gebied van burger- en mensenrechten voor de Palestijnse staatsburgers van Israel (pp. 47-48).
- Gaza – het eclatante falen van de Arabische Wereld (pp. 49-50).
- Het Egyptische publiek en de oorlog tegen Gaza (pp. 51-52).
- Palestina en de grenzen van toegestaan protest in Jordanië (pp. 53-54).
- Het oor te luisteren leggen aan de muren van de vluchtelingenkampen – Libanon sinds 7 oktober (pp. 55-56).
- De Verenigde Staten hebben minder invloed op Israel dan men denkt (pp. 57-60).
- Israels campagne om de UNRWA op te heffen (pp. 61-63).
Bij het ter perse gaan van dit nummer van Soemoed is de confrontatie tussen Israel en Iran verder geëscaleerd. Nadat Israelische F-35 gevechtsvliegtuigen op 1 april het Iraanse consulaat in Damascus (Syrië) hadden platgegooid met het doel om daar aanwezige, hoge Iraanse militairen te doden, vuurde Iran op 13 april ruim 300 drones, kruisraketten en ballistische raketten op doelen in Israel af.
Naar verluidt is 99 procent (?) van de Iraanse projectielen onderschept. Dat kon gebeuren omdat Iran de aanval ruim tevoren had aangekondigd. Het heeft de luchtmachten van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk en Jordanië in staat gesteld om de Israelische Strijdkrachten te hulp te schieten door projectielen in de lucht uit te schakelen. De zeven zware raketten – afgeschoten van een afstand van zo’n 1500 kilometer – die niettemin doorkwamen, bleken gericht te zijn op militaire doelen: een Israelische luchtmachtbasis op de Golan Hoogvlakte en twee luchtmachtbases in de Negev/Naqab. Er zijn geen doden gemeld.
Iran heeft bij zijn actie nadrukkelijk verklaard dat Israelische agressie in of tegen Iran voortaan met een directe aanval op doelen in Israel zal worden beantwoord. Wanneer een dergelijke aanval – anders dan nu – niet tevoren is aangekondigd en er een nog groter aantal projectielen bij is betrokken, die bovendien met een zware lading zijn uitgerust, dan heeft Israel een probleem. Het Israelische luchtafweersysteem zal zo’n massale aanval niet aankunnen. Datzelfde geldt wanneer het omvangrijke rakettenarsenaal van de Libanese verzetsbeweging Hizbollah tegen Israel wordt ingezet. Zoals bekend is Hizbollah nauw met de Iraanse machthebbers verbonden en zal het zich in een escalerende confrontatie tussen Israel en Iran actief aan de kant van Iran opstellen. Anders dan in het geval van Iran zal Hezbollah daarbij direct vanaf de noordgrens van Israel opereren.
De militaire doctrine van Israel is sinds jaar en dag gebaseerd op het beginsel van afschrikking (deterrence). Zoals ‘Gaza’ opnieuw heeft aangetoond, is Israel in het kader daarvan in staat – en bereid – om de Israelische Strijdkrachten bij het bestrijden van de tegenstander grote verwoestingen te laten aanrichten, waarbij steeds zeer veel non-combattanten omkomen. Maar werkt die doctrine eigenlijk wel ? Hebben Israels tegenstanders zich inderdaad laten afschrikken ? HAMAS, Iraanse leiders en Hizbollah in elk geval niet. En hoe zit het eigenlijk met de zo ‘superieur’ geachte Israelische Strijdkrachten ? Duidelijk is dat de Iraanse aanval van 14 april slechts met steun van bevriende luchtmachten kon worden afgeslagen. Eerder al – direct na de aanval van HAMAS vanuit Gaza op 7 oktober – moest Washington vlooteenheden naar het oostelijk deel van de Middellandse Zee sturen om Israel bij te staan in geval ‘Gaza’ op een twee fronten-oorlog zou uitdraaien – in het noorden van Israel met Hizbollah. Verder, na zes maanden zijn de Israelische Strijdkrachten er nog altijd niet in geslaagd om de Strook van Gaza – 1,5 keer de oppervlakte van het Waddeneiland Texel – onder controle te krijgen, laat staan de formeel gestelde oorlogsdoelen te bereiken: ‘de vernietiging van HAMAS en de bevrijding van de gijzelaars’ (moet zijn: krijgsgevangenen en gijzelaars).
Inmiddels hebben in Gaza het schokkende aantal burgerslachtoffers, de door Israel moedwillig gecreëerde en in stand gehouden humanitaire noodsituatie, evenals de ongekende schaal van de verwoestingen – ook van het historisch erfgoed– Israel internationaal in een groeiend politiek isolement gedrongen.
De bewust gekozen escalatie in de confrontatie met Iran/Hizbollah moet hier een uitweg bieden, zullen premier Benjamin Netanyahoe en de zijnen hebben gedacht. En inderdaad, de luchtsteun op 14 april maakt duidelijk, dat Israels westerse bondgenoten zich in een situatie van confrontatie aan de kant van Israel zullen scharen – waarmee Gaza tegelijk naar het tweede plan verhuist.
Dit nummer van Soemoed opent met een indringend reisverslag uit Gaza van de Palestijns-Amerikaanse schrijfster Susan Abulhawa. Het lijden van de Palestijnen daar is onbeschrijfelijk. Afgelopen week spraken wijzelf telefonisch met een oude Palestijnse vriendin die in Ramallah woont. Zij is haar hele leven politiek actief geweest, heeft zich actief tegen de Israelische bezetting verzet, wat haar in een Israelische gevangenis en later in gedwongen ballingschap heeft doen belanden. Zij zei ons: ‘Ik dacht te weten waartoe Israeli’s in staat zijn, maar wat er de afgelopen maanden door hen in Gaza is aangericht, gaat mijn bevattingsvermogen volstrekt te boven.’ Zij is daarin niet de enige.
Verder in Soemoed: Gaza-reporter Diaa al-Kahlout herinnert zich gevangenschap in Israel: ‘de zwaarste 33 dagen van mijn leven’. De mensenrechtenjurist Raji Sourani vertelt over de omstandigheden waaronder hij uit Gaza naar Egypte moest vluchten en over de genocide in Gaza. De fotojournalist Motaz Azaiza wordt nog altijd gekweld door spookbeelden van Gaza die hem blijven najagen.
Terwijl ook onze aandacht de afgelopen maanden sterk op Gaza gericht is geweest, gaat het drama van de door joodse kolonisten belaagde Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever onverminderd door. In dit nummer laten wij uit hun dorpen verdreven bedoeïenen aan het woord.
Ook inventariseren wij de stemming onder Palestijnen in Palestina’48/Israel en maken vandaar een overstap naar Egypte, Jordanië en Libanon, waarbij een beeld geschetst wordt van hoe de machthebbers daar omgaan met groeiend protest vanuit de samenleving tegen de misdaden van Israel in Gaza (consumentenboycots nemen daarbij in omvang toe). In veel gevallen cliënten van de Verenigde Staten, lijken de machthebbers zèlf vooral een afwachtende houding aan te nemen: geen verzet in de vorm van maatregelen tegen Israel of de Verenigde Staten en toekijken hoe de zaken zich ontwikkelen.
Wij sluiten af met een analyse over hoe Israel probeert om ‘Gaza’ aan te grijpen om de UNRWA om zeep te brengen – een lang gekoesterde wens om zo de kwestie van de Palestijnse vluchtelingen verder buiten beeld te drukken.
Susan Abulhawa
Het is 8 uur ‘s avonds in de Strook van Gaza, het einde van mijn vierde dag in Rafah en het eerste moment dat ik even rustig kan nadenken.
Ik heb geprobeerd om aantekeningen, foto’s of mentale beelden te maken maar dit moment is te groot voor een blocnote of mijn worstelende geheugen. Niets bereidde mij voor op wat ik zou meemaken.
Voordat ik de grens tussen Egypte en Rafah overstak, las ik elk stukje nieuws uit of over Gaza. Ik keek niet weg van video’s of beelden die vanaf daar werden gepost, hoe gruwelijk, schokkend of traumatiserend deze ook waren.
Ook hield ik contact met vrienden die rapporteerden over hun situatie in het noorden, midden en zuiden van Gaza – met in elk gebied een specifieke vorm van leed – en stelde mij constant op de hoogte van de laatste cijfers en politieke, militaire en economische manoeuvres van Israel, de Verenigde Staten en de rest van de wereld.
Ik dacht dus de situatie ter plaatse te begrijpen. Maar dat was niet zo.
Niets kan je echt voorbereiden op deze dystopie [het tegenovergestelde van utopie; red.]. Wat de rest van de wereld bereikt, is maar een fractie van wat ik tot nu toe heb gezien, wat weer maar een fractie van de totale verschrikkingen is.
Gaza is een hel. Een inferno vol naar adem snakkende onschuldigen.
Maar zelfs de lucht hier is verschroeid. Elke ademhaling schuurt en kleeft aan keel en longen.
Wat eens levendig, kleurrijk, vol schoonheid en tegen elke verwachting in ook mogelijkheden en hoop was, is nu gehuld in grauwe ellende en vuil.
nauwelijks nog een boom
Journalisten en politici noemen het oorlog. Geïnformeerde en oprechte mensen noemen het genocide.
Wat ik zie is een genocide – het onvoorstelbare dieptepunt van 75 jaar Israelische straffeloosheid voor onophoudelijke oorlogsmisdaden.
Rafah is het zuidelijkste deel van Gaza, waar Israel 1,4 miljoen mensen op een plek heeft gepropt ter grootte van het Londense Heathrow Airport.
Water, voedsel, elektriciteit, brandstof en voorraden zijn schaars. Kinderen kunnen niet naar school – hun klaslokalen dienen als geïmproviseerde onderkomens voor tienduizenden gezinnen.
Bijna elke centimeter van alle voorheen lege ruimte wordt nu bezet door flinterdunne tenten die een gezin herbergen.
Bomen zijn er nauwelijks meer nu mensen gedwongen zijn ze als brandhout om te hakken.
Mij viel de afwezigheid van groen pas op toen ik een rode bougainville tegenkwam, de bloemen stoffig en eenzaam in een ontluisterde wereld, maar wel nog in leven.
Die ongerijmdheid trof me diep en ik stopte de auto om er een foto van te nemen.
Nu speur ik naar groen en bloeiende bloemen waar ik ook kom – wat tot nu toe beperkt is tot het zuiden en midden van het gebied (hoewel het midden steeds moeilijker toegankelijk werd). Maar het enige dat er rest zijn kleine plukjes gras en hier en daar een boom die erop wacht opgebrand te worden, zodat een gezin brood kan bakken bij hun VN-rantsoen van bonen in blik, vlees in blik of kaas in blik.
Een trots volk met rijke culinaire tradities en gewend aan vers voedsel is nu aangewezen op een handvol deegwaren en ondefinieerbare brij die al zo lang op de schappen heeft gelegen dat hij alleen nog naar de metaalachtige ranzigheid van zijn blikken omhulsel smaakt.
In het noorden is het nog erger.
Mijn vriend Ahmad (niet zijn werkelijke naam) is een van de weinige mensen die nog internet hebben. Al werkt het sporadisch en zwak, wij kunnen elkaar nog berichten sturen.
Hij stuurde mij een foto van zichzelf, een schaduw van de jonge man die ik kende. Hij is meer dan 25 kg afgevallen.
Eerst namen mensen hun toevlucht tot paarden- en ezelvoer, maar dat is op. Nu eten zij de ezels en paarden.
Sommigen eten zwerfkatten en -honden, die zelf ook verhongeren en zich soms voeden met de menselijke resten van door Israelische scherpschutters op de straat neergeschoten mensen, die zich in het zicht van hun vizier hadden gewaagd. De ouderen en zwakken zijn al van honger en dorst gestorven.
Meel is schaars en waardevoller dan goud.
Ik hoorde over een man in het noorden die onlangs een zak meel (van normaal 8 dollar) had bemachtigd en daarvoor juwelen, elektronica en contant geld ter waarde van 2500 dollar werd aangeboden. Hij weigerde.
klein voelen
De mensen in Rafah voelen zich bevoorrecht dat zij aan meel en rijst hebben weten te komen. Dat vertellen zij je en jij voelt je klein omdat zij het weinige dat zij hebben nog met je willen delen.
En jij schaamt je dan, wetend dat je Gaza kunt verlaten en eten wat je wilt. Je voelt je hier klein omdat je niet in staat bent echt een deuk te slaan in hun catastrofale noden en verliezen en je begrijpt dat zij beter zijn dan jij, omdat zij op de een of andere manier genereus en gastvrij zijn gebleven in een wereld die al zo lang hoogst ongenadig en ongastvrij voor hen is.
Ik had zoveel meegebracht als ik kon, betaald voor zes stuks extra bagage en gewicht, en er nog eens twaalf in Egypte bijgedaan. Wat ik voor mezelf meenam past in mijn rugzak.
Met vooruitziende blik had ik vijf grote zakken met koffie meegenomen, wat het populairste cadeau voor mijn vrienden hier bleek te zijn. Koffiezetten en opdienen voor de mensen die op mijn logeeradres werken is mijn favoriete bezigheid vanwege de pure vreugde die elke slok lijkt te brengen.
Maar ook dat zal snel opraken.
moeilijk te ademen
Ik huurde een chauffeur om zeven zware koffers met voorraden bij Nuseirat af te leveren, die hij een paar trappen naar beneden droeg. Hij vertelde dat het hem weer een beetje mens deed voelen: voor het eerst in vier maanden was hij weer trappen op- en afgegaan.
Het herinnerde hem eraan hoe het is in een huis te wonen in plaats van in de tent waarin hij nu verblijft.
Ademen gaat hier, letterlijk en figuurlijk, moeilijk. Een dikke laag stof vermengd met verval en wanhoop verstikt de lucht.
De verwoesting is zo massief en overweldigend dat de nietige overblijfselen van het verpulverde leven geen tijd hebben om te bezinken. Vanwege gebrek aan benzine vullen mensen hun autotank met oude bakolie, die bij verbranding erg stinkt.
De eigenaardige stank ervan kleeft aan lucht, haren, kleren, keel en longen. Het kostte mij enige tijd om de bron ervan te identificeren, maar voor de mensen hier is dat makkelijk.
De schaarste aan stromend of schoon water treft de besten onder ons. Al doet iedereen zijn best voor zichzelf en zijn kinderen, op een gegeven moment maal je er niet meer om.
Op een gegeven moment is de vernedering van smerigheid onontkoombaar. Dan zit je gewoon op de dood te wachten en tegelijk toch ook op een staakt-het-vuren.
Maar wanneer een staakt-het-vuren zal zijn ingegaan, weten de mensen niet wat zij zullen doen.
Zij hebben foto’s van hun buurt gezien. Als er nieuwe beelden van de noordelijke regio zijn gepost, proberen mensen gezamenlijk uit te zoeken om welke buurt het gaat, of wiens huis die puinhoop ooit was. Vaak komen zulke beelden van Israelische soldaten die hun huizen aan het bezetten of opblazen zijn.
uitwissing
Ik sprak veel overlevenden die uit het puin van hun huis zijn gehaald. Zij vertellen met een uitdrukkingsloos gezicht wat er is gebeurd, alsof het niet hun overkomen is; alsof iemand anders’ familie levend begraven is; alsof hun eigen gebroken lichaam aan een ander toebehoort.
Psychologen zeggen dat het een verdedigingsmechanisme is, een soort bezwering van je geest om te kunnen overleven. De afrekening zal later komen – als zij dan nog leven.
Maar hoe houd je rekening met het verlies van je hele familie, met het zien en ruiken van hun ontbindende lichamen in het puin om je heen, wachtend op redding of de dood ? Hoe deal je met de totale uitwissing van je bestaan in deze wereld – je thuis, familie, vrienden, gezondheid, je hele buurt en land ?
Geen foto’s meer van je familie, huwelijk, kinderen, ouders; zelfs de graven van je geliefden en voorouders weg gebulldozerd. Dit alles terwijl de machtigste krachten en stemmen je belasteren en je de schuld geven van je ellendige lot.
Genocide is niet alleen massamoord. Het is opzettelijke uitwissing.
Van geschiedenissen. Van herinneringen, boeken en cultuur.
Uitwissing van mogelijkheden in een land. Uitwissing van hoop op en voor een plek.
Uitwissing is het doel van de vernietiging van huizen, scholen, gebedshuizen, ziekenhuizen, bibliotheken, culturele centra, recreatiecentra en universiteiten.
Genocide is de opzettelijke ontmanteling van andermans menselijkheid. Het reduceren van een trotse, goed opgeleide, hoog functionerende oude samenleving tot berooide objecten van liefdadigheid, die om te overleven onbenoembare dingen moeten eten; in vuiligheid en ziekte moeten leven met niets om op te hopen dan een eind aan de bommen en kogelregen op en door hun lichamen, hun levens, hun verleden en toekomst.
Niemand kan bedenken of hopen wat er zal komen na een staakt-het-vuren. Hun enige hoop is momenteel dat de bombardementen stoppen.
Het is een minimale wens. Een minimale erkenning van de Palestijnse menselijkheid.
Ondanks de afsluiting van de stroom en het internet door Israel, slagen de Palestijnen erin beelden van hun eigen genocide te live-streamen naar een wereld die dit laat doorgaan.
Maar de geschiedschrijving zal niet liegen. Die zal vastleggen dat Israel in de 21e eeuw een genocide heeft gepleegd.
____________
Op de bodem van genocide: zand, stront, ontbindend vlees en vreemde slippers
Met de toegang tot de wereld ontzegd en door prikkeldraad en elektrische hekken ingesloten, was de kust van de Middellandse Zee vroeger voor de Palestijnen in Gaza de enige plek waar zij de majesteit van Gods aarde konden inademen.
Hier maakten families plezier, verdiepten geliefden hun band en wisselden vrienden zittend op het zand vertrouwelijkheden uit.
Hier ging men nadenken over een wereld die zo ongenadig voor hen was.
Hier ging men heen om te dansen, shisha (waterpijp) te roken en herinneringen te maken.
Maar nu is die kust een marteling.
In dit kustgebied is de Gazaanse grond zanderig, en ook verder landinwaarts. Omdat bijna 75 procent van de bevolking nu in geïmproviseerde tenten woont, komt dit zand overal in terecht.
Het zit in het eten, het weinige dat er is, een onwelkome korrel in elke hap. Het raakt de hele tijd in ieders haar.
Het komt onder de hijab (hoofddoek) die vrouwen bij gebrek aan privacy nu de gehele dag moeten dragen. Hun hoofdhuid jeukt voortdurend en steeds vaker scheren de mensen hun hoofd kaal, een bijzonder pijnlijke beslissing voor vrouwen en meisjes – nog zo’n detail van die doelbewuste vernedering van een hele samenleving.
De gelukkigen die toegang hebben tot schoon water krijgen enige uren respijt voor het zand weer opdringt.
Overal waar zand is, zijn ook kleine zandluizen en naarmate het warmer wordt zullen er meer insecten volgen.
Een vriendin stuurde me foto’s van wat zij dacht dat huiduitslag op haar ledematen was, in de hoop dat ik een arts voor haar kon raadplegen. Ik vermoedde meteen dat het waarschijnlijk luizenbeten waren en twee artsen bevestigden dit.
Zij bezwoer mij dat zij haar slaapruimte dagelijks zorgvuldig had schoongemaakt, maar de dokters legden uit dat zulke beestjes te klein zijn om met het blote oog gezien te kunnen worden. De microscopische belagers van haar huid braken haar min of meer op, ondanks dat zij het ondraaglijke al had doorstaan – willekeurige bommen en kogels, het gebrek aan alles, vrijwel elke dag gruwelijke taferelen van dood en bederf, het voortdurende geestverwoestende zoemen van Israelische drones, het lichamelijk achteruitgaan van familieleden met behoefte aan niet-beschikbare medicijnen en de onmogelijkheid gewoon naar huis te gaan.
vernedering
Het veroordelen van een oude samenleving tot het meest basale niveau is pijnlijk om te zien. Een vriendin met een prachtig ‘smart home’ appartement en moderne apparatuur, die lesgaf op een basisschool en naschoolse programma’s verzorgde, vult haar dagen nu met twee afschuwelijke bezoeken aan een toilet in de open lucht, dat door honderden mensen wordt gedeeld.
Het is een smerig gat in de grond met erboven een emmer die in de huid snijdt. Zij weet niet waar het naartoe leidt, maar zo zegt zij: ‘het spoelt natuurlijk niet door.’
Sommige mensen doen hun behoefte naast dat gat in de gore grond en dan moet zij dus soms door de stront lopen. Eromheen zijn vier plastic muren, maar er is geen plafond, wat bij regen nog meer vernedering brengt.
Heel vroeg in de ochtend is de beste tijd om te gaan omdat de rij dan korter is. Zij let goed op wanneer zij eet of drinkt, anders moet zij op het verkeerde moment gaan.
Haar 6-jarige dochter leert het zo lang mogelijk op te houden. Haar oudere zoon mag met zijn vader mee naar zijn werk waar een functionerend toilet is, maar dit bezorgt de jongen een enorm schuldgevoel als hij zich ontlast, vertelt zijn moeder.
Ik bracht haar wat basale toiletartikelen en zij huilde bijna bij het zien van huidlotion.
‘Ik blijf maar denken dat ik op een dag wakker word en dit alles een nare droom blijkt te zijn’, zegt zij.
een afschuwelijke weg
Het is een gevoel waarover ik al vaker hoorde van mensen in verschillende delen van Gaza. De teloorgang van hun leven is zo plotseling en snel gegaan dat hun geest nauwelijks de werkelijkheid kan bijbenen.
‘Ik had nooit verwacht dat dit ooit mijn leven zou kunnen zijn’, zegt zij en voegt dan na een pauze toe: ‘Maar ik vind niet dat ik mag klagen want mijn familie leeft tenminste nog’.
Ook dit hoorde ik herhaaldelijk van mensen in Rafah.
Zij voelen zich schuldig omdat zij het overleefd hebben – tot nu toe. Zij voelen zich bevoorrecht omdat zij voedsel hebben, hoe ranzig of ontoereikend ook, terwijl hun vrienden, buren en andere familieleden in meer noordelijke gebieden langzaam verhongeren.
Dit zijn mensen die urenlang hebben gelopen met hun handen omhoog, bespot en beschimpt door Israelische soldaten, en doodsbang om naar beneden te kijken of iets van de grond te rapen, want dat was reden genoeg voor een scherpschutterskogel – een lot dat velen onderweg heeft getroffen. Van bijna iedereen werden de bezittingen door soldaten geplunderd, die alles wat zij niet wilden op de rijweg smeten.
‘Mijn kinderen zagen langs de weg dode mensen liggen, en ook menselijke resten in verschillende stadia van ontbinding. Wat zullen die beelden in hun hoofd doen ?’ zegt zij.
Haar 8-jarige zoon verloor zijn linker shibshib (slipper) toen zij op die afschuwelijke weg liepen, maar hij moest doorlopen met de overgebleven shibshib, want naar beneden kijken of – erger nog – bukken, kon zijn dood betekenen.
Terwijl hij alle onvoorstelbare terreur stoïcijns had doorstaan, was het zijn verloren schoen die hem van streek bracht. Hij bleef maar huilen en weigerde de shibshib van zijn moeder, tot een vluchteling naast hen, in dezelfde angst met de handen omhoog, erin slaagde een afgedankte shibshib over de grond naar hem toe te schuiven.
‘Gelukkig was het de linkervoet en had hij dus weer een paar, al pasten zij niet bij elkaar’, zei zijn moeder.
bron: The Electronic Intifada (Chicago), 6 & 8 maart 2024
Susan Abulhawa is schrijfster en activiste; deze tekst is geschreven tijdens haar bezoek aan Gaza, eind februari, begin maart
vertaling: Margot Heijnsbroek
Marya Hannun
De oorlog die Israel na de aanval van HAMAS op 7 oktober tegen Gaza voert, is de meest gewelddadige en destructieve in de geschiedenis van militaire campagnes in dat gebied.
In minder dan een maand tijd heeft Israel meer dan 25.000 ton [inmiddels ruim 65.000 ton; red.] explosieven op Gaza gegooid, waardoor het stadslandschap is verwoest en meer dan 10.000 Palestijnen [inmiddels 33.000; red.] zijn gedood. Gezien de enorme schaal van het geweld en de verwoesting van huizen, ziekenhuizen, scholen en de burgers die zich daarin bevinden, is het humanitair oorlogsrecht (ook bekend als internationaal humanitair recht) een nieuwe bron van debat en kritisch onderzoek geworden – meest recent na het bombardement op het Jabalia-vluchtelingenkamp op 31 oktober, toen bij een Israelische luchtaanval ten minste 50 Palestijnen werden gedood – een aanval die naar verluidt gericht was tegen één enkele HAMAS-commandant.
In 2016 schreef Lisa Hajjar in over de rol van Israel als ‘innovator’ als het gaat om het verleggen van de grenzen van het internationaal humanitair recht en het ter discussie stellen van de wettelijke bescherming van burgers [zie: ‘Israel as innovator in the mainstreaming of extreme violence’ ; in Middle East Report # 279 (2016); in vertaling afgedrukt in het vorige nummer van Soemoed; red.]. Destijds speculeerde Hajjar dat de nieuwe interpretaties van Israel de wettelijke normen zouden kunnen veranderen, waardoor extreem staatsgeweld zou worden genormaliseerd. Het stuk is belangrijk omdat het niet alleen gaat over de vraag of geweld legaal is, maar ook over het selectief hanteren van het internationaal humanitair recht door machtige staten. Om deze en andere facetten van het recht te bespreken, zoals het wordt ingezet in de voortdurende campagne van Israel tegen Gaza, sprak de hoofdredacteur van MERIP, Marya Hannun, met Neve Gordon, hoogleraar Internationaal Recht en Mensenrechten aan de Queen Mary University in Londen en coauteur (samen met Nicola Perugini) van Human Shields: A History of People in the Line of Fire (Berkeley: University of California Press, 2020; 312 pp.).
Marya Hannun: Voordat wij ingaan op de context van de HAMAS-aanvallen van 7 oktober op Israel en de door Israel verklaarde oorlog tegen Gaza die daarop volgde, zou u het eerst kunnen hebben over de elementaire verschillen tussen mensenrechtenwetgeving en oorlogsrecht ?
Neve Gordon: Er zijn twee soorten wetgeving die in het algemeen spraakgebruik vaak door elkaar worden gehaald. Zij zijn heel verschillend. De ene is de mensenrechtenwetgeving. Het andere is wetgeving inzake gewapende conflicten: het internationaal humanitair recht of humanitair oorlogsrecht. Zij verwijzen elk naar een ander wetssysteem.
Het fundament van het internationaal humanitair recht of het humanitair oorlogsrecht, is het principe van het maken van onderscheid. Dit principe roept strijdende partijen op om onderscheid te maken tussen strijders en burgers [non-combattanten]. Daarbij is het in het humanitair recht toegestaan om strijders en militaire locaties tot doelwit te kiezen, terwijl dit tegelijk burgers en burgerlocaties bescherming biedt.
Maar naast een wettelijk fiat dat regelt wat is toegestaan en wat verboden is, is er één ding dat ik, en vele anderen vóór mij, hebben aangetoond, namelijk hoe de oorlogswetten een beschavingskloof veroorzaken tussen degenen die ogenschijnlijk dit onderscheid maken en als ‘beschaafd’ worden bestempeld en degenen die dat niet doen. Wanneer een persoon of groep het principe van het maken van onderscheid niet erkent of zich er niet aan houdt, dan wordt die persoon of groep als onbeschaafd of barbaars bestempeld. Op die manier dragen de oorlogswetten bij aan de ontmenselijking van strijdende partijen. Historisch gezien zijn degenen die beschuldigd worden van barbaarsheid, vaak niet-statelijke actoren. Deze tweedeling werkt veelal langs de lijnen van kleur.
Wij hebben dit inderdaad in praktijk gezien met de aanhoudende steun van de regering van Joe Biden aan de Israelische bombardementen op Gaza – het scheppen van een kloof tussen wij en zij. Op 10 oktober – toen Gaza al drie dagen volledig van brandstof en elektriciteit was afgesneden en Israel actief burgers aan het doden was – merkte de president op dat in tegenstelling tot HAMAS, ‘wij [Israel en de Verenigde Staten] de wetten van de oorlog respecteren … En dat doet er toe.’
Precies. De wet maakt zo onderscheid tussen beschaafden en onbeschaafden, door in de populaire verbeelding een beperking of regulering van het geweld op te leggen. De oorlogswetten legitimeren en rechtvaardigen echter ook geweld in moreel opzicht en kunnen soms zelfs geweld in de hand werken. Wanneer de andere partij zich niet aan het principe van het maken van onderscheid houdt, maakt deze dat tot ‘barbaren’ zoals velen nu beweren in het geval van HAMAS. Dat zorgt vervolgens voor een morele rechtvaardiging om geweld op hen te los te laten.
Wanneer wij de aanvallen van HAMAS op Israelische militaire en civiele locaties en de gijzeling van ruim 200 mensen bekijken, evenals de niet aflatende Israelische bombardementen op Gaza, waarbij ziekenhuizen, scholen en ambulances doelwit zijn, ziet u hierin de toepassing van het oorlogsrecht ?
Het is voor iedereen die het oorlogsrecht bestudeert duidelijk dat HAMAS op 7 oktober het principe van onderscheid heeft geschonden door met gruwelijk geweld burgerbevolking aan te vallen. Hier zijn duidelijk oorlogsmisdaden begaan en de verantwoordelijken moeten daarvoor ter verantwoording worden geroepen. Het is tegelijk duidelijk dat Israel sinds 7 oktober in Gaza oorlogsmisdaden heeft begaan: Denk aan de collectieve bestraffing door het afsluiten van water en elektriciteit, de gedwongen verplaatsing van delen van de bevolking en vervolgens het ontketenen van geweldsuitbarstingen die duizenden Palestijnse burgers de dood injagen en de infrastructuur in de Strook van Gaza geheel vernietigen.
Daarbij bespeur ik een verandering in de manier waarop in de Hebreeuwse pers sinds 7 oktober 2023 over de kwestie van het oorlogsrecht wordt gesproken. Dit is de vijfde ronde van intensieve bombardementen op Gaza sinds 2008. In alle voorgaande rondes was het heel belangrijk voor Israel om juridische acrobatiek uit te voeren om zo te bewijzen dat het geen oorlogsmisdaden pleegde – dat het zich aan het oorlogsrecht hield. Of de internationale gemeenschap en rechtsgeleerden in het buitenland het daarmee eens waren of niet, was natuurlijk maar de vraag. In 2012 en 2014, terwijl de gevechten nog aan de gang waren, gebruikten de Israelische woordvoerders bijvoorbeeld verschillende juridische argumenten om het bombarderen van ziekenhuizen en het doden van burgers te rechtvaardigen. Hoewel dat zeker ook nu nog gebeurt, valt op de Israelische televisie en in de Hebreeuwse pers niettemin een ander geluid te horen. Zo zie of lees ik regelmatig de bewering dat de wet en het Israelische Hooggerechtshof beperkend zijn geweest en Israel niet ver genoeg hebben laten gaan en dat wij ons deze keer niet door de wet zullen laten tegenhouden. In het Engels heb ik deze minachting voor de wet bij de officiële Israelische commentatoren niet gezien, maar in het Hebreeuws uit de ene commentator na de andere zich in dergelijke termen. Dat is een verschil.
Je ziet ook een verschil op het strijdtoneel. In het verleden werd er meestal gewaarschuwd vóórdat de Israelische Strijdkrachten woonhuizen aanviel, zoals de wet voorschrijft. Dit werd niet alleen of noodzakelijkerwijs gedaan om de levens van burgers te sparen – vaak was de tijd tussen een zogeheten ‘roof knock’-waarschuwing en het moment van de luchtaanval zelf, voor burgers – vooral voor zieken en gehandicapten – te kort om tijdig een goed heenkomen te kunnen zoeken. Die waarschuwingen vooraf waren duidelijk ook onderdeel van een juridische rechtvaardiging achteraf. Bij de Israelische grootschalige bombardementen van na 7 oktober heeft Israel er deze keer echter overwegend afgezien van dergelijke waarschuwingen vooraf, uitgezonderd in sommige gevallen bij aanvallen op ziekenhuizen. Wellicht realiseert Israel zich daarbij, dat ziekenhuizen een andere symbolische waarde hebben dan reguliere, civiele veilige ruimten – die overigens volgens het humanitair oorlogsrecht ook beschermde ruimten zijn. Al met al lijkt het erop dat zowel op de grond als in het Hebreeuwse openbare debat de opstelling van het huidige Israelische leiderschap tot het internationaal recht verschoven is.
Staat deze verschuiving in verband met de inspanningen van de regering van Benjamin Netanyahoe om door middel van nieuwe wetgeving de bevoegdheden van het Israelische Hooggerechtshof in te perken ?
Absoluut. Het refrein dat het Hof zich buiten de oorlogsvoering moet houden, voedt heel duidelijk de verlangens van degenen die de gerechtelijke revisie pushen. Extreem-rechts in Israel ziet de liberale wetgeving als een bedreiging voor datgene waarop men zijn zinnen heeft gezet. Terzijde: het is in dit verband wellicht goed om te vermelden dat het uiteindelijke doel van de regering-Netanyahoe is om de betekenis van het begrip democratie te veranderen. De justitiële revisie maakt deel uit van een poging om de link tussen democratie en liberalisme ongedaan te maken en het begrip ‘apartheidsdemocratie’ te introduceren – dat een apartheidsregime ook een democratie kan zijn.
Maar zoals je eerder zei, worden er nog steeds pogingen gedaan om de internationale gemeenschap ervan te overtuigen dat Israel zich aan het humanitair oorlogsrecht houdt. In de Engelstalige media zien wij een discours rond vragen van intentionaliteit en proportionaliteit. Zelf heb je een tweet aangehaald van de Israelische jurist Yaniv Roznai, gepubliceerd op 24 oktober, waarin hij lezers opriep om te stoppen met het maken van vergelijkingen tussen Israelische en Palestijnse slachtoffers: ‘De dood van burgers is verschrikkelijk. Er is echter een groot verschil tussen het opzettelijk doden van burgers – wat een oorlogsmisdaad is – en het niet-opzettelijk en proportioneel doden van burgers bij het aanvallen van een militair doel, wat volgens de LOAC [Wetten op Gewapende Conflicten] is toegestaan. Dat is het hele verhaal. De ene kant richt zich op burgers en wil zoveel mogelijk burgers doden [sic] terwijl de andere kant zich inspant en voorzorgsmaatregelen neemt om het aantal burgerslachtoffers [sic] te minimaliseren bij het treffen van legitieme militaire doelen.’
Laten wij dit argument een beetje ontrafelen. Hier worden er twee juridische ideeën gebruikt om te suggereren dat, ook al heeft Israel veel meer burgers gedood dan HAMAS, het niet per sé oorlogsmisdaden heeft begaan. Laten wij eerst kijken naar de intentionaliteit. Ongeveer een maand geleden interviewde het Amerikaanse CBS nieuwsprogramma 60 Minutes Shira Etting, een Israelische pilote die actief was geweest in de protesten tegen de regering van Netanyahoe.
‘Als je wilt dat piloten kunnen vliegen en bommen en raketten op huizen kunnen afschieten, in de wetenschap dat zij daarbij kinderen kunnen doden,’ zei zij, ‘dan moeten zij het volste vertrouwen hebben in de [politici] die deze beslissingen nemen.’ Etting geeft nergens toe dat zij van plan was kinderen te doden. Maar zij erkent wel dat wanneer zij en haar collega-piloten op een missie boven Gaza vertrekken, zij begrijpen dat de raketten die zij afvuren heel goed – zoals vaak het geval is – niet-strijders kunnen doden.
Intentie en kennis zijn verschillend volgens het humanitair oorlogsrecht en daarom hebben piloten die bommen laten vallen, zelfs wanneer zij weten dat zij een van de dichtstbevolkte plaatsen ter wereld bombarderen en daarbij veel burgers zullen doden, niet noodzakelijkerwijs een oorlogsmisdaad begaan. Met andere woorden, wanneer de piloten weten dat zij burgers doden maar dat niet van plan waren (wat dat ook moge betekenen), dan moeten andere factoren zoals de principes van proportionaliteit en militaire noodzaak worden afgewogen om te bepalen of het hier om een oorlogsmisdaad gaat.
Hoe verhoudt zich dit tot het beginsel van proportionaliteit ?
Veel van deze principes, en in het bijzonder het beginsel van proportionaliteit, zijn erg dubbelzinnig, wat veel ruimte laat voor interpretatie. Op het eerste gezicht is het principe eenvoudig. Het zegt dat, wanneer je een legitiem militair doel aanvalt, het verwachte militaire voordeel groter moet zijn dan de te verwachten schade aan burgers. Hier komt nogal wat bij kijken.
Ten eerste, wat is het militaire voordeel ? Dat is natuurlijk voor interpretatie vatbaar. De partij die de aanval wil rechtvaardigen, kan de waarde van het militaire doel gemakkelijk aandikken. Nadat Israel op 31 oktober dichtbevolkte wooncomplexen in het Jabalia-vluchtelingenkamp had gebombardeerd, beweerde het land dat zich daar een geduchte HAMAS-leider schuilhield. Momenteel horen wij dat onder het Al-Shifa Ziekenhuis in Gaza-Stad het hoofdkwartier van HAMAS gevestigd is – wat kan worden opgevat als een preventieve juridische verdediging voor het geval Israel besluit inderdaad zo ver te gaan om een ziekenhuis te bombarderen. In beide gevallen is de achterliggende gedachte om te benadrukken dat de waarde van het doel extreem hoog is en dat Israel zich daarbij houdt aan het beginsel van proportionaliteit, zelfs wanneer er veel burgers bij omkomen. Ten tweede, wordt de waarde van het doelwit niet afgewogen tegen de schade die wordt toegebracht aan beschermde mensen en locaties, maar tegen de verwachte schade. Daarmee komt men op het terrein van juristen. Degenen die het bombardement willen rechtvaardigen, beweren dat het doel legitiem was, dat de waarde ervan erg hoog was en dat het aantal burgers dat naar verwachting gedood zou worden, redelijk was in vergelijking met de waarde van het doel. Wanneer er veel burgers werden gedood en het erop lijkt dat de schade die door hun dood wordt veroorzaakt zwaarder weegt dan het militaire voordeel – zoals bij het recente bombardement in het Jabalia-vluchtelingenkamp – dan kunnen de juristen aanvoeren dat Israel een dergelijk niveau van schade niet had voorzien. De recente beweringen dat zowel het Al-Shifa- en het Al-Quds Ziekenhuis bovenop het hoofdkwartier van HAMAS liggen, zijn zowel bedoeld om enerzijds het publiek op aanvallen voorbereiden, als om te anticiperen op een juridische verdediging die draait om kwesties van proportionaliteit en militaire noodzaak.
Tegelijkertijd zien wij hier de mobilisatie van een beschavings-discours dat de burgers die worden gedood en de burgerlocaties die worden vernietigd, kwalificeert als ‘nevenschade’. Het is een term die ik nooit zou gebruiken, behalve dan tussen aanhalingstekens. Het is een term die gebruikt wordt om al diegenen die gedood werden, neer te zetten als statische feiten, als nummers, als mensen die geen ouders, kinderen of familie hebben die voor hen zorgen; zij hebben geen relaties, aspiraties en dromen. Dit maakt deel uit van de politiek van rouw die onderscheid maakt tussen mensen die te rouwen hebben en anderen die dat niet hebben – die uiteindelijk het gebruik van geweld vergemakkelijkt.
Nog een Israelisch propagandapraatje dat is overgenomen door de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken en door President Joe Biden bij hun steun aan Israelische agressie, is dat HAMAS burgers gebruikt als menselijk schild. Wat houdt deze bewering juridisch in ?
Moderne oorlogsvoering in het algemeen, maar in het bijzonder in de context van Gaza, is stedelijke oorlogsvoering. Gaza is, zoals gezegd, een van de dichtstbevolkte plaatsen ter wereld en de helft van de bevolking bestaat uit kinderen. De oorlogswetten werden ontwikkeld in een tijd waarin gevechten plaatsvonden tussen twee legers die op een open vlakte tegenover elkaar stonden. Maar wat gebeurt er wanneer de gevechten plaatsvinden in een stedelijke omgeving ? En wanneer een van de strijdende partijen bovendien een niet-statelijke actor is in een oorlogssituatie die toch al zo asymmetrisch is ? Dit hier is een verbijsterend asymmetrisch conflict: Je hebt een kernwapenmacht met toegang tot de meest geavanceerde wapens ter wereld, de meest geavanceerde inlichtingendienst – en dan heb je de strijders die gebruik maken van tunnels, machinegeweren, raketten en misschien van wat drones. Zij verstoppen zich in stedelijke gebieden, omdat zij in het open veld geen kans hebben om te overleven. De oorlogswetten zijn niet echt gemaakt om met dit soort oorlogsvoering om te gaan. En toch is er het principe van het maken van onderscheid. Wanneer het principe van het maken van onderscheid van toepassing is, en je moet onderscheid maken tussen strijders en burgers, dan moeten degenen die een stad willen bombarderen om strijders te doden dat rechtvaardigen – en dat kunnen zij op een aantal manieren doen.
Eén manier is om duizenden burgers als menselijk schild te gebruiken. Wanneer een persoon op het slagveld wordt gedefinieerd als een menselijk schild – een kwetsbaar burgerlichaam dat al dan niet vrijwillig een oorlogsinstrument wordt dat als functie heeft een militair doel immuun te maken – verliest hij of zij een deel van de bescherming die het humanitair oorlogsrecht aan burgers toekent en ontstaat er een ethisch dilemma. Veel juridische commentatoren zeggen dan, dat zodra een strijdende partij menselijke schilden gebruikt, dodelijke vormen van geweld kunnen worden gebruikt die een ander situatie verboden zouden zijn in een civiele omgeving. Wel zijn er beperkingen aan het doden van menselijke schilden met betrekking tot de principes van proportionaliteit, voorzorg en militaire noodzaak. Maar in het algemeen kun je hele bevolkingsgroepen als menselijk schild gebruiken en dit verruimt dan de grenzen in het repertoire van dodelijk geweld dat kan worden gehanteerd.
Dit speelt in Gaza zowel in relatie tot grote bevolkingsgroepen als tot ziekenhuizen, scholen, universiteiten en andere beschermde locaties. Op 13 oktober gaf Israel bijvoorbeeld opdracht aan 1,1 miljoen burgers om van het noorden naar het zuiden te vluchten. Afgaande op de instructies die soldaten in 2014 ontvingen, gaat Israel ervan uit dat degenen die in het noorden achterblijven ofwel burgers zijn die deelnemen aan vijandelijkheden en daarom gedood kunnen worden volgens het humanitair oorlogsrecht, ofwel menselijke schilden zijn, waarna de geweldsrepertoires kunnen worden versoepeld en de betrokkenen ook te doden subjecten zijn. Wat Israel kan en zal beweren, is dat de dood van alle burgers die in het noorden zijn omgekomen nadat hun was opgedragen te vertrekken, juridisch gezien de verantwoordelijkheid is van HAMAS, omdat het hen als menselijke schilden gebruikte.
De politicoloog Nicola Perugini van de Universiteit van Edinburgh en ik hebben aangetoond hoe honderdduizenden mensen als menselijk schild zijn gebruikt in recente asymmetrische oorlogen tussen statelijke en niet-statelijke actoren in plaatsen als Mosoel, Sri Lanka en Gaza. In deze gevallen kan het argument van het menselijk schild gebruikt worden om een eliminatieproject te rechtvaardigen. Het wordt niet gebruikt om het doden van 20 burgers te rechtvaardigen, maar om een Nakba-achtige logica te legitimeren. Dit zijn gevallen waarin het humanitair oorlogsrecht wordt gebruikt om het hanteren van dodelijk geweld tegen de burgerbevolking te vergemakkelijken.
Sinds 7 oktober zijn er een aantal aanvallen op gezondheidszorginstellingen in Gaza geweest. 23 ziekenhuizen hebben een evacuatieorder gekregen. Israel heeft in het verleden medische voorzieningen aangevallen, maar niet op deze schaal. Hoe wordt het argument van het schild hier gebruikt ?
Perugini en ik hebben het ‘hospitaalschild’ argument in verschillende contexten vrij uitgebreid bestudeerd. Hoewel het nog altijd niet helemaal duidelijk is wie er verantwoordelijk is voor de raket op het Al-Ahli Ziekenhuis op 17 oktober, zijn er sinds 7 oktober door Israel systematisch ziekenhuizen en andere gezondheidszorginstellingen gebombardeerd. Daarbij zijn de aanvallen in tot ongekend niveau gestegen. Op 30 oktober documenteerde de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) in de Strook van Gaza 82 aanvallen op medische faciliteiten. De aanvallen hebben tot nu toe 36 gezondheidszorginstellingen getroffen (waaronder 21 ziekenhuizen) en 28 ambulances. 71 procent (51 van 72) van de eerstelijnsgezondheidszorgfaciliteiten functioneert niet langer, terwijl 12 van de 35 ziekenhuizen te kampen hebben met schade als gevolg van bombardementen en/of een ernstig gebrek hebben aan brandstof, elektriciteit of basismedicijnen. En die aantallen blijven stijgen. Dit toont op zichzelf al een duidelijke intentie gericht op eliminatie aan. Want ziekenhuizen zijn niet alleen ‘beschermde locaties’, zij zijn een fundamenteel onderdeel van de infrastructuur van het bestaan, verantwoordelijk voor het redden en in stand houden van de levens van de inwoners van Gaza, inclusief de zieken en gewonden.
Hoe kunnen menselijke schilden dienen als rechtvaardiging voor de aanvallen op medische faciliteiten ? De wetten die in geval van gewapende conflicten gelden, stellen dat medische faciliteiten ‘onder alle omstandigheden beschermd en gerespecteerd moeten worden’. Maar de wet kwalificeert dit categorische gebod onmiddellijk en introduceert twee uitzonderingen, waarin een medische faciliteit haar bescherming kan verliezen: wanneer zij strijders beschermt of wapens herbergt en wanneer het zich in de buurt van een militair doel bevindt. Israel heeft deze uitzonderingen uitgebuit en er de regel van gemaakt. Terugkomend op het gebeuren rond het Al-Ahli Ziekenhuis: onmiddellijk zagen wij – je zou kunnen zeggen reflexmatige – een reactie op X (voorheen Twitter) van social media influencer Hananya Naftali – een social media influencer die eerder als media-adviseur voor Netanyahoe heeft gewerkt. Daarmee gaf hij onbedoeld een inkijkje in het draaiboek van Israel in een situatie als deze. Kort nadat het nieuws bekend werd, beweerde Naftali – in een nadien verwijderde tweet – dat Israel ‘een terroristische basis van HAMAS in een ziekenhuis had getroffen’. Dit was bij voorbaat bedoeld als juridisch verweer en maakt deel uit van wat Perugini en ik medical lawfare noemen. Wij hebben deze uitdrukking bedacht om een strategie te beschrijven die herhaaldelijk door de Israelische Strijdkrachten en door de Israelische regering wordt ingezet om aanvallen op levensreddende en -beschermende infrastructuren te legitimeren. En wel door de schuld voor deze aanvallen op de Palestijnen af te schuiven. Alle ingrediënten waaruit het argument van de medical lawfare bestaat, zijn terug te vinden in Naftali’s tweet: liegen over wat er werkelijk is gebeurd; onmiddellijk het slachtoffer zelf de schuld van dood en verderf geven, door te beweren dat het ziekenhuis als schild is gebruikt; een kloof tussen de beschavingen creëren door te suggereren dat de andere kant zich niet houdt aan het principe van het maken van onderscheid; en deze kloof benadrukken met termen als ‘hartverscheurend’ om te suggereren dat de Israelische Strijdkrachten zich bekommeren om de bescherming van Palestijnse burgers. Dit soort rechtvaardiging is geenszins nieuw en kan worden teruggevoerd op de manier waarop Israel Al-Nakba [de Catastrofe van 1948; red.] rechtvaardigde, door de schuld van de dader naar het slachtoffer te verschuiven. Zoals eerder door de prominente Palestijnse intellectueel Edward Said (1935-2003) is opgemerkt, is een van de belangrijkste mechanismen waarmee Israel de menselijke tol van zijn successen verdoezelt, de verspreiding van een reeks mythen die de Palestijnen schuldig hebben gemaakt aan hun eigen ongeluk. Er bestaat een hele verzameling infografieken die Israel in het verleden heeft gebruikt om de Palestijnen de schuld te geven van Israels bombardementen op medische faciliteiten. De Israelische Strijdkrachten hebben een social media-eenheid, die naar ik aanneem samenwerkt met juristen die deze vertellen hoe men geweldsdaden moeten framen om deze legaal te maken.
Tot slot, in het licht van dit gesprek, ben ik benieuwd naar uw algemene beoordeling van het humanitair oorlogsrecht. Voor wie is het oorlogsrecht uiteindelijk bedoeld ? Kan het een effectief instrument zijn om mensen te beschermen ?
Kunnen wij erop vertrouwen dat de oorlogswetten mensen beschermen tegen staatsgeweld ? Ik denk van niet. Ten eerste, moeten wij in gedachten houden dat de wet de voorgeschiedenis van een gegeven situatie niet meeneemt en zich uitsluitend richt op het reguleren van de gevechtshandelingen. De context waarin een oorlog plaatsvindt en vooral de asymmetrie van de macht doen er niet werkelijk toe. Dit beperkte kader zet de zwakkeren sowieso al op achterstand bij het hanteren van het humanitair oorlogsrecht. Ten tweede, heeft het humanitair oorlogsrecht weinig of niets te zeggen over structureel geweld en gaat het alleen over eruptief geweld – geweld dat door actoren wordt aangejaagd en gedurende een bepaalde periode wordt ingezet, voordat het weer wegebt. Wij moeten in gedachten houden dat het zo zou kunnen zijn, dat er meer mensen in Gaza zullen sterven in de nasleep van de oorlog als gevolg van structureel geweld, dan degenen die reeds gedood zijn en nog gedood zullen worden als gevolg van eruptief geweld. De wetten van de oorlog hebben daar niets over te zeggen.
Ten derde, is het belangrijk om te onthouden dat het humanitair oorlogsrecht is geformuleerd door statelijke spartijen en werd opgesteld om geweld tussen staten te reguleren. Zoals de internationale rechtsgeleerde Antony Anghie ons heeft laten zien, is het oorlogsrecht altijd betrokken geweest bij het imperiale en koloniale project en hielp het dit project vooruit. De gekoloniseerde werd nooit gezien als een partij. Het recht hielp om hen als barbaren te bestempelen. Wanneer zij zich tegen de kolonisator verzetten, werden de oorlogswetten niet van toepassing geacht en hoefde de kolonisator zich er niet aan te houden bij het onderdrukken van het verzet. Niet-statelijke actoren zijn duidelijk in het nadeel in de internationale arena. Zij hebben niet deelgenomen aan het opstellen van de Conventies van Genève van 1949 en daarom worden hun standpunten en belangen niet noodzakelijkerwijs in de Conventies verwoord. De Aanvullende Protocollen van 1977 bij de Verdragen van Genève werden opgesteld na de dekolonisatie en er waren verscheidene staten bij betrokken die eerder gekoloniseerd waren geweest. Zij slaagden erin een enkele clausule op te nemen die niet-statelijke actoren toestaat wapens te gebruiken wanneer zij zich verzetten tegen koloniale overheersing, vreemde bezetting of racistische regimes. Maar in een oorlog tussen een staat en een niet-statelijke actor is het oorlogsrecht duidelijk in het voordeel van de staat. Niet-statelijke strijders worden vaak beschouwd als onwettige strijders en verliezen daardoor de bescherming en rechten die aan strijders van staten worden gegeven. Bovendien zijn de wetten in het algemeen in het voordeel van de sterken. Je kunt dat in de internationale arena op veel manieren zien – de productie van landmijnen is bijvoorbeeld verboden omdat deze willekeurige slachtoffers maken. Maar landmijnen zijn ook een goedkoop wapen. Kernwapens en grote bommen die enkele honderden burgers kunnen doden, zijn niet verboden, ook al maken zij zeer veel willekeurige slachtoffers. De wet loopt ook achter op de technologische ontwikkelingen. Daarom, wat wij nu zien in oorlogen is dat geavanceerde hightech staten grote delen van de oorlogshandelingen op afstand kunnen uitvoeren. Zij beschikken over chirurgische wapens en zij kunnen altijd beweren dat het niet hun bedoeling was om te doden. Dit vertroebelt de kwestie van intentionaliteit.
De wet is het gereedschap van de master, om Audre Lorde’s beeldspraak te gebruiken, en je kunt het gereedschap van de master niet gebruiken om diens huis ermee te vernietigen. Daarom denk ik niet dat de wetten waarover wij het hier hebben, kunnen worden gebruikt als een instrument voor emancipatie of bevrijding. Tegelijkertijd wordt aan vervolging voor oorlogsmisdaden en voor misdaden tegen de menselijkheid door het publiek nog altijd een belangrijke waarde toegekend. De wet is van belang bij het bepalen van de publieke opinie, en dat is wat wij nu zien: Het gaat minder om de impact in een echte rechtbank en meer om de impact in de rechtbank op de publieke opinie. In de rechtbank van de publieke opinie is het de rol van de oorlogswetten om de ethiek van het geweld te definiëren. Zij worden gebruikt om de gevechten in te kaderen en de moraliteit of immoraliteit van het geweld bloot te leggen. In bepaalde gevallen kunnen wij deze zeker strategisch gebruiken om vormen van eruptief geweld aan de kaak te stellen. Wellicht ook kunnen wij daarmee de opvattingen van de machthebbers beïnvloeden. Echter, om ons daarop te baseren binnen juridische fora is waarschijnlijk misplaatst.
bron: Middle East Report (Chicago), 6 november 2023
Marya Hannun is post-doctoraal onderzoeker aan het Institute for Arabic and Islamic Studies van de University of Exeter
vertaling: Frans Brons
Imad Abu Hawash
Joodse kolonisten zagen de Gaza-oorlog als een gouden kans om hun ambities op de Westelijke Jordaanoever te verwezenlijken en hebben daarbij hele Palestijnse gemeenschappen in C-Gebied verjaagd.
Om 22.00 uur op 13 oktober kreeg ik een telefoontje van Amer Abu Awad, een Palestijnse inwoner van Khirbet al-Radeem, een kleine plattelandsgemeenschap ten zuiden van Al-Khalil (Hebron) op de bezette Westelijke Jordaanoever. ‘De kolonisten vielen mij aan’, vertelde hij mij met bange stem, ‘sommigen droegen legeruniformen’. De aanvallers kwamen van de joodse kolonisten-‘buitenpost’ (outpost) Havat Meitarim en stonden onder leiding van Yinon Levy, die bij de Palestijnen van Al-Radeem berucht is. Twee maanden eerder had Levy al een andere inwoner bedreigd, waardoor deze en zijn familie zich gedwongen zag zijn huis te verlaten.
‘Zij vielen me aan, sloegen mijn bejaarde vader, duwden hem tegen de grond, sleepten hem door plassen water en richtten hun wapens op ons’, zo gaat Abu Awad verder, terwijl hij even pauzeert om op adem te komen. ‘Zij zeiden mij dat ik de volgende ochtend moest vertrekken, anders zou mijn familie en ik door hen worden afgemaakt.’
De volgende dag vroeg belde Abu Awad mij opnieuw. ‘Ik wil weg, maar de wegen zijn afgesloten.’ Na urenlange interventies slaagde hij er uiteindelijk in om met zijn gezin van vijf personen, samen met zijn kudde schapen, naar de stad Al-Samu te uit te wijken – met achterlating van zijn huis, meubilair en graan voor de schapen. Abu Awad en zijn gezin moesten bij hun vlucht te voet hun bezittingen zelf dragen. Het Israelische leger stond geen voertuigen in het gebied toe.
Later die nacht arriveerden kolonisten met een bulldozer in Al-Radeem en sloopten het huis en de stallen van Abu Awad, vernietigden zijn graan en beschadigden zijn zonnepanelen. Er bleef één grote ruïne over.
Al ruim een maand gaat de aandacht in de media vooral uit naar Gaza, nadat Israel na de aanval van HAMAS van 7 oktober daaraan de oorlog had verklaard. Veelal ziet men daarbij echter over het hoofd dat deze oorlogsverklaring ook de Westelijke Jordaanoever betreft. Want sinds 7 oktober zijn de aanvallen van kolonisten op Palestijnse gemeenschappen in het bezette gebied, vaak met steun van soldaten, sterk opgevoerd. Soms waren kolonisten daarbij zelf ook in legeruniform gestoken – zoals in het geval van Al-Radeem.
Deze campagne van geweld voltrekt zich op volle kracht in landelijke gebieden rond de stad Al-Khalil, in het zuidelijk deel van de Westelijke Jordaanoever. Op meerdere plaatsen zagen Palestijnen zich daar gedwongen hun woonhuizen te verlaten, onder druk van aanvallen van kolonisten die zowel overdag als ‘s nachts werden uitgevoerd. De kolonisten staken vervolgens hun huizen in brand, stalen schapen, blokkeerden wegen en vernielden eigendommen. Zij hebben verder Palestijnse inwoners neergeschoten, geslagen, bedreigd of gefouilleerd. Zelfs de stad Al-Khalil zelf is voor deze campagne van geweld niet gespaard gebleven. Daarbij heeft de Israelische bezettingsmacht met steun van kolonisten een lockdown oplegd in het [door Palestijnen bewoonde] staddeel dat door Israel aangeduid wordt met H2 en dat onder controle van het Israelische leger staat. Op basis van noodwetten werden kolonisten van elke aansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hen gehanteerde geweld gevrijwaard.
Als gevolg daarvan zijn verscheidene Palestijnse gemeenschappen rond Al-Khalil in C-Gebied – tweederde van het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever dat volledig door de Israelische bezettingsmacht wordt gecontroleerd en waar de joodse nederzettingen zich bevinden – volledig ontruimd en is hun grond door kolonisten in beslag genomen. Daarbij gaat het om Al-Radeem, Khirbet Zanuta, Atiriyah, Khirbet A’nizan, Maqtal Msalam en Al-Qanoub. Sinds 7 oktober zijn naar schatting 400 Palestijnen in de regio Al-Khalil – onder wie ruim 150 kinderen en 100 vrouwen – gevlucht om aan de verschrikkingen te ontsnappen.
‘De oorlog zal ooit eindigen, maar zullen de verdreven Palestijnen daarna kunnen terugkeren?’ zo vraagt Abu Awad zich af. Op die vraag is geen antwoord te geven. In elk geval behoort het leven van Palestijnen in Al-Radeem voor het moment tot het verleden. Maar ook de toekomst lijkt de bewoners weinig goeds te bieden te hebben.
gelegaliseerde ‘buitenposten’
Nog een voorval. Niet ver van het huis van de familie Abu Awad in Al-Radeem hebben kolonisten ook de familie van Issa Abu al-Kabash aangevallen. Zij waren afkomstig uit het naburige Asa’el, een ‘buitenpost’ die twee maanden eerder formeel was gelegaliseerd op basis van een besluit van de regering van Benjamin Netanyahoe – één van 10 die dit jaar op de Westelijke Jordaanoever gelegaliseerd zijn (alle joodse nederzettingen in het in het in de in 1967 bezette gebieden zijn illegaal volgens het internationaal recht).
De nieuw verworven status van Asa’el lijkt de daar woonachtige kolonisten te hebben aangemoedigd om hun aanvallen op Palestijnen te intensiveren. Zo hebben zij op geroofde Palestijnse grond wijngaarden aangelegd, om daarmee hun greep daarop te versterken. Klachten van Palestijnen daarover zijn door de Israelische autoriteiten in de wind geslagen.
Op 19 oktober vielen kolonisten Abu al-Kabash aan, waarbij zij dreigden hem te doden als hij en zijn gezin hun huis niet zouden verlaten. Daarop is hij met zijn gezin van twaalf personen naar elders uitgeweken.
De drieledige classificatie van de in 1967 bezette Palestijnse Gebieden die in het kader van de Oslo-Akkoorden in de jaren negentig van de vorige eeuw is doorgevoerd, heeft het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever en de bevolkingscentra in A-, B- en C-gebieden opgedeeld. In elk gebied is voor de daar woonachtige Palestijnen andere bezettingswetgeving van kracht. In C-gebied, waar de joodse kolonisten gevestigd zijn, werkt het Israelische bezettingsregime actief aan overheersing van Palestijnen door kolonisten.
Ondanks dat dit Oslo-frame de Palestijnen vrijwel al hun rechten en veel van hun grond had ontnomen, waren de kolonisten daarmee nog altijd niet tevreden, waarbij hun geduld opraakte. En toen was er 7 oktober. De daarop gevolgde oorlogsverklaring van Israel aan de Palestijnen in Gaza is door de kolonistenbeweging en hun extreem-rechtse bondgenoten direct gezien als een gouden kans om te proberen hun stoutste dromen te verwezenlijken door een golf van geweld tegen ongewapende Palestijnen te ontketenen. De straffeloosheid van de kant van de Staat Israel, maar ook het wegkijken van Israels westerse bondgenoten, is door hen daarbij gezien als een aanmoediging om hun eigen oorlog verder op te voeren.
Het Israelische leger heeft op zijn beurt in de regio Masafer Yatta in het zuiden van het Al-Khalil-heuvelland, twaalf Palestijnse gemeenschappen belegerd, onder het mom dat een groot deel van het gebied geclassificeerd is als een ‘militaire zone’. Begin 2022 keurde het [in het Westen zo opgehemelde] Israelische Hooggerechtshof de plannen van het leger goed om ruim 1200 Palestijnse inwoners uit de betreffende zone te verdrijven. Sindsdien is het geweld van zowel het leger als van de kolonisten tegen de dorpen geëscaleerd, waarbij de leefomstandigheden van de Palestijnse families steeds ondragelijker zijn geworden.
In het nabijgelegen dorp Tuba is voor Huda Zain Awad (60), haar dochter Dalal en haar tienerzoon Issa de nacht van 19 oktober moeilijk geweest. Gemaskerde, gewapende kolonisten – jongemannen uit de ‘buitenpost’ Ma’on – vielen toen hun huis aan, vernielden hun bezittingen, stalen hun schapen en zelfs hun keukengerei.
De volgende morgen kreeg de familie opnieuw met een aanval te maken, waarbij weer een andere groep kolonisten hun huis binnendrong. Ditmaal zaten er twee kolonisten onder die in legeruniform gestoken waren. Zij hielden Huda en haar familie onder schot en dwongen hen urenlang in de hete zon te zitten. Toen zij eindelijk weer vertrokken, riepen zij nog: ‘De volgende keer zullen wij jullie vermoorden’.
‘ons leven in Al-Qanoub is ten einde’
De Palestijnse bewoners van het gebied staan machteloos tegenover de kolonistenmilities. Op 9 oktober vielen ruim 40 kolonisten de gemeenschap van Al-Qanoub aan, ten oosten van Al-Sa’ir, even ten noorden van Al-Khalil. Sommige aanvallers droegen maskers en automatische wapens, anderen waren met knuppels uitgerust.
Mohammed Shalaldeh (76) en zijn gezin van tien kinderen woonden sinds jaar en dag in het dorp. Ik ken de familie-Shalaldeh al heel lang. Zij spraken altijd over hun liefde voor hun grond in Al-Qanoub en over sumud (standvastigheid). Deze laatste zou moeten verhinderen dat kolonisten hun grond in handen zouden krijgen. Desondanks is deze de familie ontstolen – haar enige bron van inkomsten.
‘Rond 16.00 uur omsingelden kolonisten het woonhuis van mijn familie en begonnen hun aanval met het kapot slaan de zonnepanelen’, vertelt Shalaldeh. ‘Het geschreeuw van de kolonisten toen zij onze woonkamers binnendrongen was angstaanjagend waardoor de kinderen begonnen te huilen. Wij waren doodsbang, raakten in paniek en konden ons daarbij eenvoudigweg niet bewegen. Wij probeerden zoveel mogelijk uit de buurt van de kolonisten te blijven, in de hoop dat zij ons geen kwaad zouden doen. Met mijn gezin nam ik mijn toevlucht in een kleine kamer van het huis. Dat bood de kolonisten een kans. Zij sloegen vervolgens alles kort en klein en lieten daarbij niets ongemoeid’.
Toen de kolonisten uiteindelijk vertrokken, namen zij de Shalaldehs kudde van 150 schapen mee en leidden deze naar de nederzetting Metzad. Shalaldeh wilde hen volgen, maar de kolonisten ‘richtten hun wapens op mij en dreigden mij te doden. Ik was in shock. De schapen waren alles wat wij bezaten. Die zal ik niet meer terugkrijgen. Ik ben alles kwijt’.
Zes uur later, om 22.00 uur, lanceerden kolonisten – als in een Hollywoodfilm – een derde aanval. ‘Het was overal donker’, vertelt Shalaldeh. ‘Er was geen licht, want de zonnepanelen die ons huis van elektriciteit voorzagen, waren eerder vernield. Wij staken een vuur aan en alles was stil’.
‘Plotseling omsingelden gemaskerde kolonisten ons huis en maakten daarbij angstaanjagende geluiden’, zo gaat hij verder. ‘Zij braken het huis binnen en schreeuwden ons toe. Anderen gingen naar de nabijgelegen grot [die de familie in gebruik heeft] en begonnen daar het meubilair kort en klein te slaan. Mijn familie en ik waren anderhalf uur lang doodsbang. Zij stalen ons geld, 10.000 Jordaanse dinars (rond 15.000 dollar), die ik had gespaard met de verkoop van schapen en dat ik hoopte te gebruiken om voor mijn kudde graan te kopen’.
Even later, zegt Shalaldeh, ‘begonnen de kolonisten opnieuw te schreeuwen en bevalen ons om ons huis te verlaten. Zij achtervolgden ons tot wij een nabijgelegen gebied bereikt hadden en zeiden ons dat wij voortaan uit de buurt moesten blijven. Ik probeerde tevergeefs met hen te praten. Ik vroeg hen: Waar moeten wij heen? Dit is mijn grond, dit is mijn huis’. Zij gaven geen antwoord, waarbij hun geschreeuw in het Hebreeuws niet veel goeds voorspelde.
Na een lange afstand in de duisternis te hebben afgelegd, zei Shalaldeh, ‘zagen wij licht van waar wij hadden gewoond. De kolonisten hadden mijn woonhuis in brand gestoken. Ons leven in Al-Qanoub is ten einde’.
‘het was niet mogelijk om de ouders te overtuigen te blijven’
In de daaropvolgende dagen verspreidde de angst zich snel over kleine Palestijnse gemeenschappen in de zuidelijke Al-Khalil-regio. In Umm A-Tiran, A’nizan, Maqtal Msalam en Atiriyah begonnen daarop negen families – samen ruim 70 mensen van wie de helft kinderen – hun huizen te ontmantelen en hun vee naar afgelegen gebieden over te brengen. Kolonisten zijn ‘s nachts meerdere woonhuizen binnengedrongen, hebben de bewoners in hun slaap aangevallen en vervolgens hun schapen gestolen.
In deze gewelddadige nachtmerrie zien veel Palestijnen zich omwille van hun veiligheid gedwongen te overwegen hun grond te verlaten. Eén van hen is Imad Abu Awad, uit Maqtal Msalam. Hoewel kolonisten uit ‘buitenposten’ als Asa’el en Havat Yehuda zijn dorp al eerder met geweld hadden aangevallen, waren daarbij nooit automatische wapens gebruikt. Maar dat is sinds 7 oktober veranderd.
‘Zij gooiden mij op de grond en dwongen mij om mijn schoenen en jas uit te trekken’, zegt Abu Awad over zijn meest recente confrontatie met gewapende kolonisten. ‘Zij zeiden tegen mij: Als je het gebied niet verlaat, dan vermoorden wij je’. De kolonisten vertrokken vervolgens lachend met de mededeling dat zij spoedig zijn grond in handen zouden krijgen.’
Op dezelfde manier zijn ruim 25 Palestijnse families, samen ongeveer 250 mensen, verdreven uit Khirbet Zanuta, ten zuidwesten van Al-Dhahiriya. Het dorp wordt al jaren belegerd door kolonisten die de bewoners de toegang tot hun weidegronden ontzeggen. De bewoners zijn eraan gewend geraakt om met waakzame ogen in tenten te slapen, wetend dat kolonisten op elk moment kunnen aanvallen. Een beslissing van het Israelische Hooggerechtshof uit 2012 was niet genoeg om het dorp te beschermen, omdat kolonisten zich aan geen enkele wet houden.
Op de ochtend van de aanval van HAMAS op 7 oktober vielen kolonisten de inwoners van Zanuta aan, gooiden stenen naar hun tenten en verhinderden hen om te vertrekken. Terwijl Israelische soldaten de weg naar het dorp blokkeerden, vernielden kolonisten de zonnepanelen van de gezinnen. In de dagen daarna begonnen de gezinnen aan hun uittocht.
‘Er heerste totale verwarring, niemand in het dorp kon helder denken’, zegt Adel a-Tal, een boer uit Zanuta. ‘Iedereen dacht na over hoe hun kinderen te beschermen. Het was niet mogelijk om de ouders te overtuigen om in het dorp te blijven. Er waren geen argumenten die weerlegd konden worden. Nu is het dorp volledig verlaten. De bewoners zijn vertrokken, in de hoop terug te keren nadat de oorlog is afgelopen – dat wil zeggen, als de kolonisten het dorp niet overnemen en er gaan wonen.’
de avonden zijn nachtmerrie-achtig
Niet alleen de dorpen op het platteland worden beheerst door angst. Ook in de stad Al-Khalil zijn veel Palestijnse buurten het doelwit van het Israelische leger en kolonisten. Hieronder valt ook de wijk Tel Rumeida – gelegen in H2, dat zoals gezegd onder controle van het Israelische leger staat – die al lange tijd te lijden heeft onder voortdurende aanvallen van kolonisten, maar die de afgelopen weken zijn toegenomen.
‘Met de oorlogsverklaring op 7 oktober was er een grote inzet van Israelische troepen in de wijk en in de nabijgelegen Shuhada-straat’, zegt Imad Abu Shamsiyya, een inwoner van Tel Rumeida. ‘Zij sloten het gebied af en zetten controleposten op, waardoor alle bewoners de buurt niet in of uit konden en er werd een avondklok ingesteld. De eerste week van de oorlog was een nachtmerrie. Het leven is niet veilig in de wijk’.
Het leger zette een legerpost op mijn dak en nog een naast mijn huis, zo gaat hij verder.‘Daarna lieten zij ons weten dat wij de buurt tussen 7.00 en 8.00 uur ‘s ochtends mochten verlaten en alleen tussen 6.00 en 7.00 uur ‘s avonds konden terugkomen. Tien families uit mijn buurt besloten daarop om definitief te vertrekken. Sommige van hun familieleden hebben kanker of nierfalen, en weer anderen opgroeiende kinderen. Ik neem het ze niet kwalijk’.
Ons lijden is nog niet voorbij, gaat Abu Shamsiyya met een bleek gezicht verder. ‘Integendeel, het begint wanneer wij het checkpoint van Itamar bereiken, dat 70 meter van mijn huis ligt. Soldaten doorzoeken en controleren onze spullen en wij moeten lang wachten voordat wij door mogen. De kinderen uit de buurt zijn sinds 7 oktober niet meer naar school gegaan’.
Abu Shamsiyya voegt eraan toe: ‘De avonden zijn nachtmerrie-achtig. Niemand kan slapen omdat de kolonisten ons elk moment kunnen aanvallen. Dezen lopen zelfs rond in militaire uniformen. Ongeveer 120 families in de buurt zijn volledig afgesloten van de buitenwereld. Het kan uren duren voordat wij iemand naar het ziekenhuis of een ambulance mogen brengen. Wij kunnen niet eens een gasleiding door het checkpoint brengen. Wij hebben al meer dan 20 dagen geen toestemming gekregen van het Israelische Coördinatie- en Verbindingskantoor om ons eigen huis binnen te gaan’.
In veel andere wijken van Al-Khalil geldt eveneens de avondklok: Wadi al-Hussein, Jabira, Al-Ras, Ghaith en Al-Salamiya. En zoals altijd het geval is geweest in de stad, is alles wat verboden is voor Palestijnen wel toegestaan voor kolonisten.
Areej al-Jabari, een moeder van vijf kinderen, woont in de wijk Al-Ras, die eveneens als H2 geclassificeerd is. Ten oosten van haar huis, niet meer dan 100 meter, staat een gebouw dat door kolonisten in beslag is genomen. Voor het huis loopt een weg die zij nu niet meer in mag. Wanneer soldaten of kolonisten haar daar zien, rennen zij op haar af en maakt zij dat zij wegkomt, voordat ze haar kunnen aanvallen. ‘Als dat allemaal zo doorgaat, wat doen wij dan?’ vraagt zij zich op angstige toon af.
Net als alle Palestijnse kinderen in het gebied, gaan de kinderen van Al-Jabari niet naar school. Een gevoel van angst heeft haar geest en haar hart sinds 7 oktober in zijn greep – een dag die zij zich nog levendig herinnert.
‘Wij werden wakker door het geluid van luidsprekers – er werd een avondklok afgekondigd’, vertelt zij. ‘Wij vroegen ons af wat er aan de hand was. Soldaten werden overal ingezet, schreeuwend, met hun automatische wapens in de aanslag. Zij vielen iedereen aan die zij in de buurt vonden. Zij waren agressief en vijandig, vloekten tegen vrouwen die voor hun ramen stonden en sloten de deuren van winkels. Wij waren geschokt. Ik wist niet wat er aan de hand was.
Wij zetten onze televisies en telefoons aan en beseften wat er was gebeurd’, vervolgt Al-Jabari. ‘Op dat moment vroeg ik mij af of de kolonisten wraak op ons zouden nemen. Alles leek anders en eng. Er was niemand op straat. Toen de avond viel, ging ik naar het raam om te kijken wat er buiten gebeurde. Een soldaat op straat zag mij en begon te schreeuwen. Hij richtte zijn wapen op mij en sommeerde mij het raam te sluiten’.
Naarmate de tijd verstreek, verslechterde de situatie verder, zo gaat Al-Jabari verder. ‘Op de derde dag van de oorlog hadden wij geen water meer. Ik stuurde mijn jonge zonen om plastic flessen te vullen bij de moskee vlakbij het huis. Plotseling hoorde ik soldaten schreeuwen. Ik rende naar de deur en zag dat de soldaten hun wapens op mijn kinderen hadden gericht. Mijn kinderen renden naar mij toe, wij gingen ons huis binnen en sloten de deur, terwijl de soldaten ons bleven uitschelden en toeschreeuwen’.
‘Sindsdien zitten wij binnen. De scholen zijn gesloten en alles ligt stil. Wij leven in een open gevangenis! Het voedsel kan binnenkort opraken. Er is geen uitweg. Wanneer je je huis verlaat, kun je gearresteerd of gedood worden.’
bron: +972 Magazine (Tel Aviv), 22 november 2023
Imad Abu Hawash is een Palestijnse activist en onderzoeker uit Al-Tabaqa bij Dura, ten zuidwesten van Al-Khalil/Hebron
vertaling: Marijke Kruyt