maart-april 2018 | nr 2

Inhoud | jaargang 46, nummer 2 |
  • Met ‘de Grote Mars van de Terugkeer’ eisen Palestijnen een leven in waardigheid (pp. 4-5).
  • Gaza – opnieuw het hart van de Palestijnse mobilisatie (pp. 6-7).
  • Wij doen een beroep op het geweten van de wereld (pp. 8-9).
  • Israelische leiders moeten vervolgd worden voor de slachtpartij in Gaza (pp. 10-11).
  • 150 Europese organisaties roepen de EU op om Israel niet langer militair te steunen (p. 12).
  • ‘De politisering van Palestijnse kinderen is hun redding’ (pp. 13-15).
  • Hoog tijd om de mythe dat Palestijnse moeders niet van hun kinderen zouden houden, te ontzenuwen (pp. 16-17).
  • De perspectieven van geweldloos Palestijns volksverzet (pp. 18-19).
  • Interview – Waar Rasmea Odeh is, is er een ‘community’ (pp. 20-22).
  • Hoe Trump een politieke groepering de kant van Israel liet kiezen (pp. 23-25).
  • Hoe het nucleaire verdrag met Iran stukje bij beetje om zeep wordt geholpen (pp. 26-28).
  • Staat Israel schouder-aan-schouder met de Golfstaten tegen Iran ? (pp. 29-31).
  • ‘Joodse natiestaat’-wet: een terugslag voor Israels Palestijnse staatsburgers (pp. 32-33).
  • Nieuw Israelisch wegenplan: naar de facto annexatie van de Westelijke Jordaanoever (pp. 34-35).
  • Ontmoet de Amerikaanse NGO die Israelische bewakers financiert die Palestijnen terroriseren (pp. 36-39).
Redactioneel
de Grote Mars van de Terugkeer

In een recent interview met het Israelische dagblad Haaretz stelt de opperbevelhebber van de Israelische Strijdkrachten, luitenant-generaal Gadi Eisenkot, dat Israel anno 2018 van zijn buurlanden niet veel te vrezen heeft, ook niet van Iran, dat zich strikt houdt aan het in 2015 afgesloten nucleaire akkoord.

Zorgen maakt de generaal zich over de Palestijnen onder Israelische bezetting. De ‘complexe situatie’ kan volgens hem de komende maanden escaleren. Zo is er op 30 maart de herdenking van Yom al-Ard (Dag van het Land; een bloedbad in 1976), op 15 mei 70 jaar Nakba (de Catastrofe; de massale verdrijving van Palestijnen in 1948-1949) en de versnelde verplaatsing van de Amerikaanse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem rond laatstgenoemde datum.

Voortgaande kolonisatie van bezet Palestijns gebied, de aanhoudende blokkade van Gaza en recente ontwikkelingen rond Jeruzalem versterken de malaise.

Dit laatste verklaart waarom het initiatief van de in Gaza woonachtige Palestijnse journalist Ahmad Abu Artemah zoveel weerklank heeft gevonden. Deze lanceerde in januari via facebook het idee van een geweldloze massa-actie langs het hek (dit is geen grens !) dat de Strook van Gaza van Palestina’48 (Israel) scheidt.

De actie kreeg de naam ‘de Grote Mars van de Terugkeer’ en zou zes weken duren – van 30 maart tot en met 15 mei. Men streefde naar 100.000 deelnemers (in de Strook van Gaza wonen twee miljoen Palestijnen). Centrale eis: uitvoering van het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen van 1948 en later, plus hun nakomelingen (twee derde van de inwoners van Gaza heeft een achtergrond als vluchteling).

Het ging hier – veelzeggend voor de interne politieke verhoudingen – om een initiatief van buiten de gevestigde partijen – HAMAS inbegrepen, die het sinds 2007 in Gaza voor het zeggen heeft.

Sinds januari is er breed gemobiliseerd. Gevestigde partijen en civil society-organisaties namen onbevangen aan de voorbereidingen deel. Die egalitaire aanpak leidde ertoe dat toen de Mars op 30 maart feitelijk van start ging, er geen partijvlaggen waren te zien, alleen Palestijnse vlaggen.

Wat zijn de kansen op succes voor geweldloze massa-actie in de Palestijnse context ?

Deze speelt zich af in een klein, betrekkelijk gemakkelijk te controleren gebied. De kleine omvang van het gebied wordt gecompenseerd door een grote bevolkingsdichtheid: er wonen in totaal vijf miljoen Palestijnen. Israel houdt de bewoners van beide gebieden strikt van elkaar gescheiden en heeft een ijzeren greep op zowel de Strook van Gaza (van buitenaf) als op de Westelijke Jordaanoever (van binnenuit).

Op de Westelijke Jordaanoever voeren Palestijnen al jaren op meerdere plaatsen geweldloos actie tegen de Israelische bezettingsmacht. Het gaat hier om geïsoleerde acties. Pogingen tot coördinatie stuiten op concrete obstakels als gevolg van de fragmentatie van het gebied en op geweld van de alom aanwezige Israelische bezettingsmacht.

Op de Westelijke Jordaanoever is er geencoördinatie gekomen vanuit de Palestijnse politieke elite – belichaamd in het Palestijns Nationaal Gezag (PNA)– die in ruil voor donorgelden feitelijk onderaannemer van de Israelische bezettingsmacht is geworden. Dat die elite na 25 jaar ‘Oslo’ tegenover de eigen bevolking met lege handen is komen te staan, heeft vooralsnog niet geleid tot een fundamentele herziening van het gevoerde beleid. Zo wordt de gehate ‘veiligheidssamenwerking’ met Israel gewoon voortgezet. Sterker, geweldloze massa-actie tegen de Israelische bezettingsmacht wordt gevreesd, omdat deze zich ook tegen de PNA-elite kan keren.

De Israelische regering zal er – net als in het verleden – niet voor terugdeinzen om geweldloze massa-actie met grof en langdurig geweld te beantwoorden. Onlangs hebben wij gezien waartoe dat leidt. Scherpschutters schoten in de Strook van Gaza vanachter het hek tientallen Palestijnse demonstranten als konijnen af en verwondden vele honderden anderen (op facebook zijn juichkreten van soldaten te horen wanneer er ‘raak’ werd geschoten). Het levert beelden op die Israel zullen achtervolgen – net als die van de niet te blussen witte fosfor op burgerdoelen en van platgebombardeerde woonwijken in de Gaza-oorlogen van 2008-2014 – en dat zal de positie van Israel internationaal verder ondermijnen (ofwel meer wind in de zeilen van de BDS-campagne geven).

Kopstukken van Israelische politieke partijen verdrongen elkaar in loftuitingen aan het adres van de strijdkrachten. Noemenswaardige protesten vanuit de Israelische samenleving zijn er niet geweest – de mensenrechtenorganisatie B’Tselem uitgezonderd die soldaten opriep de orders van hun commandanten niet op te volgen. De overgrote meerderheid van de joodse Israeli’s schaart zich achter de aanpak van regering en leger.

Gegeven de machtsongelijkheid is in een situatie als deze druk van buitenaf van cruciaal belang.

Van de kant van Westerse en Arabische regeringen valt echter weinig te verwachten. Afgezien van woorden van afkeuring heeft men het gehouden bij de gebruikelijk oproep tot instelling van een onafhankelijk onderzoek naar het door Israel gebruikte geweld. Israel verzet zich hier categorisch tegen. Ongetwijfeld met succes, waarmee het opnieuw met zijn geweld tegen Palestijnen wegkomt.

Dit alles betekent dat de Palestijnen voor hun geweldloos verzet een zeer hoge prijs zullen betalen – een nog hogere dan de afgelopen weken al is gebeurd. Tot hoever zijn zij bereid te gaan ? Wellicht heel ver, blijkens interviews met jonge Palestijnse demonstranten: ‘Wij hebben niets meer te verliezen.’

De komende weken wordt duidelijk of de ‘complexe situatie’ zodanig is, dat de zaken rondom de eerdergenoemde data in een stroomversnelling raken. Opperbevelhebber Eisenkot sluit die mogelijkheid in ieder geval niet uit.

Wij doen een beroep op het geweten van de wereld

Hamza Abu Eltarabesh

Er is al veel geschreven en gezegd over de bloedige gebeurtenissen op 30 maart – de eerste dag van ‘de Grote Mars van Terugkeer’.

Een deel daarvan wordt overschaduwd door het bloedvergieten op de tweede dag van de Mars, op 6 april, waarbij Israel op dezelfde voorspelbaar gewelddadige wijze op geweldloos massaprotest heeft gereageerd.

De datum van het eerste protestdag viel samen met de herdenking van Yom al-Ard (Dag van het Land) van 1976, toen Palestijnen in Israel die protesteerden tegen voortgaande landonteigening bloot zijn komen te staan aan dodelijke crowd control tactics, waarbij zes ongewapende demonstranten werden doodgeschoten.

Op 30 maart 2018 was de tol echter bloediger. Veertien demonstranten kwamen om, anderen bezweken in de dagen daarna aan hun verwondingen. Daardoor kwam het totaal aantal dodelijke slachtoffers op 17 te liggen.

Human Rights Watch heeft geen bewijs gevonden dat er ook maar een enkele geloofwaardige bedreiging van de kant van de demonstranten is uitgegaan naar de Israelische soldaten – die op basis van shoot-to-kill instructies handelden.

Nadat de week daarop nog eens negen demonstranten gedood werden onder wie een journalist, en een andere demonstrant eerder in de week was doodgeschoten, liep het totale aantal dodelijke slachtoffers van ‘de Grote Mars van de Terugkeer’ op tot 27. Sinds het van start gaan van de Mars raakten bijna 2000 Palestijnen gewond – ruim de helft van hen door scherpe munitie.

Tot de Mars die tot 15 mei zal voortduren – de datum waarop de Palestijnen de etnische zuivering van Palestina in 1948 herdenken – is opgeroepen om de eis van het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen opnieuw onder de aandacht te brengen.

Het recht op terugkeer is een kwestie – als deze überhaupt al aan de orde wordt gesteld – die slechts ternauwernood aandacht krijgt van niet-Palestijnen en die in de buitenlandse en Israelische media steeds opnieuw snel terzijde wordt geschoven.

Toch vormt deze de kern van de kwestie Palestina.

Het is een recht om aan de volgende generatie door te geven. Dit is de reden waarom Halima Aqel (76) op 30 maart een van de protestbijeenkomsten bijwoonde.

Zij nam haar zeven kleindochters mee naar een terrein aan de oostelijke rand van de Zaytoun-wijk – aan de rand van Gaza-Stad, nabij de handelsoverslagpunt Karni, dat nauwelijks in bedrijf is vanwege de al 10-jaar durende blokkade door Israel van de Strook van Gaza. Zij nam hen niet mee naar het 900 meter lange hek en de betonnen muur, die Israel rond de inmiddels totaal verpauperde kuststrook heeft opgetrokken.

‘Ik droom er nog steeds van om naar mijn dorp terug te keren,’ zegt Aqel na met haar kleindochters een selfie te hebben gemaakt.

Aqel was zes jaar toen zij en haar familie het dorp Burayr moesten verlaten. Zoals zovelen van haar generatie draagt ​​zij nog steeds de sleutel van het ouderlijk huis bij zich – een sleutel die haar vader op zijn sterfbed aan haar overhandigde en die zij op haar beurt aan een van haar zonen zal doorgeven.

‘Mijn aanwezigheid hier vandaag is om de hoop op terugkeer tot uitdrukking te brengen. Als ik dan niet tot de generatie behoor die zal terugkeren, dan ben ik hier om het belang daarvan wakker te houden in de hoofden en harten van mijn kleindochters,’ zegt zij. ‘Zij kunnen na ons de terugreis aanvaarden.’

Het is nu 70 jaar geleden dat de Nakba (Catastrofe) plaatsvond, toen ruim 750.000 Palestijnen zich genoodzaakt zagen om voor oorlogsgeweld weg te vluchten, dan wel met gericht geweld van hun grond zijn verdreven. Sindsdien heet dat gebied Israel.

Zij hebben nooit mogen terugkeren om hun bezittingen opnieuw in handen te krijgen, die ofwel door de nieuwe staat in beslag zijn genomen en verdeeld over joodse kolonisten, of zoals in het geval van rond 500 dorpen met de grond gelijk zijn gemaakt.

Iets verder naar het noorden, in een gebied dat met Malaka wordt aangeduid en dat op slechts 700 meter van de rand van Gaza ligt, zijn 22 tenten opgetrokken, elk met de naam van een dorp of stad die in Palestina’48 (Israel) ligt.

Een daarvan is gevuld met leden van de familie Labad en draagt de naam Al-Majadal Asqalan – verwijzend naar deze vele eeuwen oude stad. Na 1948 is de naam van de stad verjoodst tot Ashkelon en is deze inmiddels uitgegroeid tot één van de grootste steden in het zuidelijk deel van Israel. Tot 1948 woonden daar ruim 10.000 Palestijnen.

een signaal aan de wereld
Ismail Labad (58), vertelt The Electronic Intifada dat de tenten zijn opgezet in een poging om het internationale bewustzijn te vergroten en ‘te bewerkstelligen dat het recht op terugkeer door de internationale gemeenschap wordt geïmplementeerd.’

Labad, een kledingverkoper, is aan het woord terwijl een tiental leden van zijn familie de lunch voorbereidt voor de witte tent die de naam draagt van de plaats die zij als hun thuis beschouwen. Een van zijn zonen, Ibrahim (12) is druk bezig de Palestijnse vlag aan de tent te bevestigen.

Honderden soortgelijke tenten zijn – van het zuiden tot aan het noorden van Gaza – opgezet. Zowel op 30 maart als op 6 april namen duizenden mannen, vrouwen en kinderen deel aan de demonstraties. De mensen werden niet afgeschrikt door het Israelische geweld op het eerste protestdag en kwamen de tweede week met vele duizenden terug. Dat zal ongetwijfeld ook op de derde protestdag het geval zijn.

Het protest creëert een gevoel van eenheid onder Palestijnen, rond een kernkwestie die de verschillen tussen de diverse facties overstijgt. Demonstranten zwaaien met Palestijnse vlaggen, niet met partijvlaggen.

De organisatoren zeggen dat de reeks protesten een poging is om de wereld te herinneren aan zijn verantwoordelijkheden tegenover de Palestijnse vluchtelingen, wier recht op terugkeer niet alleen in december 1948 is vastgelegd in Resolutie 194 van de Algemene Vergadering van de VN, maar ook in Artikel 13 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

‘Het massale karakter van “de Grote Mars van de Terugkeer” is een signaal aan Palestijnen aan de wereld om zich opnieuw rekenschap van onze zaak te geven,’ verklaart Yahya Sinwar, de leider van HAMAS in de Strook van Gaza, tegenover journalisten bij de aanvang van het protest op 30 maart.

‘De activiteiten in het kader van de Mars zullen doorgaan totdat wij zijn teruggekeerd naar de grond die 70 jaar geleden door Israel in bezit is genomen.’

bron: The Electronic Intifada (Chicago), 7 april 2018

Hamza Abu Eltarabesh is journalist te Gaza
vertaling: Rudi Cornelissen

Israelische leiders moeten vervolgd worden voor de slachtpartij in Gaza

Marjorie Cohn

Op 30 maart schoten Israelische soldaten vanachter het hek dat Israel van de Strook van Gaza scheidt, met scherpe munitie op ongewapende Palestijnse demonstranten, waarbij 17 doden en 1400 gewonden vielen, van wie 20 in een kritieke toestand raakten.

De demonstranten marcheerden om het, in het internationaal recht verankerde recht op terugkeer van vluchtelingen naar hun steden en dorpen – in wat nu Israel is – te eisen.

De Israelische leiders die opdracht voor het bloedbad gaven, handelden duidelijk in strijd met het internationaal recht. Zij moeten daarom voor oorlogsmisdaden worden vervolgd.

gebruik van dodelijk geweld tegen vreedzame demonstranten met voorbedachten rade
Het gebruik van dodelijk geweld tegen de vreedzame demonstranten gebeurde met voorbedachten rade. De Israelische leger zette honderd scherpschutters aan de Israelische kant van het hek dat Israel scheidt van de Strook van Gaza, waar zich op 30 maart 30.000 tot 40.000 Palestijnen hadden verzameld in het kader van ‘de Grote Mars van de Terugkeer’. In een vernietigende tweet, die later van het internet is verwijderd, liet het leger weten: ‘Niets is ongecontroleerd uitgevoerd, alles was nauwkeurig en afgemeten, en wij weten waar elke kogel terechtkwam.’

Jihad al-Juaidi, directeur van de intensive care unit van het Al-Shifa Ziekenhuis in Gaza-Stad verklaarde tegenover Al-Jazeera dat alle gewonden die naar het ziekenhuis zijn gebracht in het hoofd, in de bekkengewrichten of in de kniegewrichten waren geschoten. ‘Dit toont aan dat Israelische troepen ‘were shooting-to-kill, or to cause disabilities’.

De Israelische mensenrechtenorganisatie B’Tselem karakteriseerde de militaire orders als ‘shoot-to-kill ongewapende Palestijnse demonstranten’.

‘Israelische soldaten gebruikten niet louter buitensporig geweld, maar handelden daarbij blijkbaar op basis van orders die wel op een bloedige militaire confrontatie met de Palestijnse demonstraties moest uitdraaien,’ stelde Eric Goldstein, adjunct-directeur van de Midden-Oosten en Afrika divisie van Human Rights Watch (HRW).

Hoge legerofficieren verklaarden voorafgaande aan het protest tegenover het Israelische dagblad Haaretz, dat Israel een groot aantal slachtoffers ‘op de koop toe moet nemen om te voorkomen dat demonstranten door het hek breken’.

Israelische leiders brachten de valse informatie in omloop dat HAMAS achter het protest zat. Jason Greenblatt, de Amerikaanse gezant voor de Israelisch-Palestijnse onderhandelingen, blies hierin zijn partijtje mee en tweette: ‘HAMAS moedigt een vijandige mars aan de grens tussen Israel en Gaza aan’ en beschuldigde de organisatie ervan ‘tot geweld tegen Israel aan te zetten’.

Maar de demonstratie was in werkelijkheid georganiseerd door verscheidene Palestijnse maatschappelijke organisaties. ‘Geen enkele Palestijnse factie, organisatie of groep kan deze mars claimen. HAMAS is gewoon met de stroom meegegaan,’ schreef Jamil Khader op Mondoweiss. Er waren geen partijvlaggen, alleen Palestijnse vlaggen.

Door de Israelische autoriteiten zijn burgers als terroristen neergezet en is het geplande militaire geweld geframed als het antwoord op een veiligheidsrisico. Men duidde de Strook van Gaza aan als een ‘gevechtszone’.

dodelijke geweld kan alleen gehanteerd worden als er gevaar voor eigen leven dreigt
Op basis van het geldende internationaal humanitair recht is het strafbaar  om op ongewapende burgers te schieten. Sommige demonstranten gooiden met stenen en verbrandden autobanden. Maar HRW vond ‘geen bewijs van een demonstrant met een vuurwapen, noch voor enige claim van het leger dat er bij de demonstraties met vuurwapens is gedreigd’. Geen Israelische soldaat is gedood en ‘het leger heeft geen melding gemaakt van gewonde soldaten’.

‘Zelfs wanneer een Palestijn een steen had gegooid, dan was de kans oneindig klein geweest dat dit [voor de soldaten] een direct levensbedreigende situatie zou hebben betekend – de enige situatie waarin het gebruik van dodelijk geweld volgens het internationaal recht gerechtvaardigd is,’ schreef Yousef Munayyer, directeur van de American Campaign for Palestinian Rights, in de digitale HuffPost. ‘Zelfs wanneer Palestijnen hadden geprobeerd over het hek te klimmen, dan nog zou dat Israel niet het recht hebben gegeven om dodelijk geweld in te zetten.’

Sarah Leah Whitson, directeur van de Midden-Oosten en Noord-Afrika divisie van HRW, is het hiermee eens en verklaarde: ‘Israelische beschuldigingen dat sommige demonstranten geweld zouden hebben gebruikt, veranderden niets aan het feit dat het gebruik van dodelijk geweld op grond van internationale wetgeving is verboden, behalve wanneer het gaat om een direct levensbedreigende situatie.’

Inderdaad, de UN Basic Principles on the Use of Force and Firearms specificeert, ‘dat intentioneel dodelijk gebruik van vuurwapens alleen is toegestaan wanneer dat strikt onvermijdelijk is om leven te beschermen.’

‘Hoge Israelische leiders die onwettig [in strijd met het internationaal recht] hebben opgeroepen tot het gebruik van scherpe munitie tegen Palestijnse demonstranten die geen onmiddellijke bedreiging vormden voor het leven [van de soldaten], zijn verantwoordelijk voor de doden en gewonden,’ zo stelt HRW in een verklaring. Daarbij gaat het concreet om de premier van Israel Benjamin Netanyahoe, de minister van Defensie Avigdor Lieberman en opperbevelhebber van de Strijdkrachten Gadi Eisenkot.

B’Tselem, die Israelische soldaten heeft opgeroepen de orders van hun commandanten niet op te volgen, noemde in dit verband de wettelijke plicht om bevelen die in strijd zijn met het internationaal recht te negeren: ‘Het is een strafbaar feit om duidelijk illegale bevelen te gehoorzamen; wanneer soldaten in het veld de order ontvangen om met scherp op ongewapende burgers te schieten, dan rust op hen de plicht om te weigeren deze order uit te voeren.’

vervolging Israelische leiders door het Internationaal Strafhof
 Israelische leiders die op 30 maart verantwoordelijk zijn geweest voor het doden en verwonden van ongewapende Palestijnse demonstranten, moeten door het Internationaal Strafhof (ICC) in Den Haag worden vervolgd.

Volgens de Vierde Conventie van Genève heeft een bezettende mogendheid de wettelijke plicht om de bezette bevolking te beschermen. Ernstige inbreuken op de conventie vormen oorlogsmisdaden. Daarbij gaat het om doelgerichte moord, het moedwillig veroorzaken van veel leed of ernstig letsel, het uitvoeren van doelgerichte aanvallen op de burgerbevolking, en het uitvoeren van aanvallen in de wetenschap dat deze tot verlies van leven leiden van, of letsel toebrengen aan burgers.

Het leger heeft zich op 30 maart aan al deze ernstige overtredingen schuldig gemaakt.

Bovendien heeft het leger volgens het internationaal humanitair recht niet voldaan aan de beginselen van het maken van onderscheid en van evenredigheid. Het maken van onderscheid houdt in dat partijen bij een conflict hun aanvallen uitsluitend richten tegen mensen die aan vijandelijkheden deelnemen. Proportionaliteit verbiedt een aanval wanneer de schade aan de burgerbevolking groter zal zijn dan het militaire voordeel dat van de aanval wordt verwacht. Het leger heeft op 30 maart beide principes geschonden.

Een onafhankelijke onderzoekscommissie die in opdracht van de UN Human Rights Council het bloedbad van Israel in 2014 in Gaza heeft onderzocht, documenteerde de dood van 2251 Palestijnen, onder wie 1462 burgers, en 11.231 gewonden. Aan Israelische zijde vielen toen 73 doden, van wie 67 soldaten en 6 burgers, en 1600 gewonden. De commissie concludeerde dat Israel – en in mindere mate Palestijnse strijdgroepen – zich schuldig had gemaakt aan schendingen van internationaal humanitair recht en internationale mensenrechtenwetgeving. In sommige gevallen ging het daarbij om oorlogsmisdaden.

Op dit moment doet ICC-hoofdaanklager Fatou Bensouda een eerste onderzoek naar het bloedbad in 2014. Zij zou haar opdracht moeten uitbreiden om ook de gebeurtenissen van 30 maart 2018 in haar onderzoek mee te kunnen nemen.

Washington blokkeert VN-Veiligheidsraadresolutie inzake een onderzoek
 VN-Secretaris-Generaal António Guterres en de Hoge Vertegenwoordiger Buitenlandse Zaken van de EU, Federica Mogherini, hebben beide opgeroepen tot een onafhankelijk onderzoek naar het gebruik op 30 maart van dodelijk geweld door het Israelische leger langs het hek dat Israel van Gaza scheidt. De dag na het bloedbad maakten de Verenigde Staten van hun vetorecht gebruik tegen een resolutie van de VN-Veiligheidsraad, waarin een oproep wordt gedaan voor een ‘onafhankelijk en transparant onderzoek’, waarbij tegelijk het recht op vreedzaam protest van Palestijnen werd bevestigd.

Minister van Defensie Lieberman liet weten dat zijn soldaten juist ‘een medaille verdienden’ voor het beschermen van ‘de grens’. ‘Wat een onderzoekscommissie betreft, die zal er niet komen,’ zo zei hij via de radiozender van het Israelische leger.

Premier Benjamin Netanyahoe prees de troepen voor ‘het bewaken van de landsgrenzen’, wat ‘Israelische burgers in staat heeft gesteld om het Paas-reces in vrede door te brengen’. Om daar nog aan toe te voegen: ‘Goed gedaan, soldaten !’

Rabbi Alissa Wise, adjunct-directeur van Jewish Voice for Peace, stelde in een verklaring: ‘Voor de Israelische legerleiding geldt kennelijk, dat wanneer Palestijnen op enigerlei wijze hun basisrechten uitoefenen, zij hen als gewelddadige elementen zal aanmerken en met dodelijk geweld tegemoet zal treden.’

De Palestijnse protesten zullen volgens de plannen tot 15 mei doorgaan – de dag waarop Palestijnen de Nakba herdenken, de Catastrofe van 1948, toen 800.000 Palestijnen door Israel uit hun land zijn verdreven om zo [een door joodse kolonisten gedomineerd] Israel te kunnen creëren. Ongeveer 70 procent van de twee miljoen inwoners van de Strook van Gaza is vluchteling.

‘Ik denk dat de enige manier om in deze kwestie werkelijk vooruitgang te boeken, is om te erkennen dat er een oorzaak is: 70 jaar Nakba,’ stelt Wise.

bron: Truthout (Verenigde Staten), 6 april 2018

Marjorie Cohn is emeritus-hoogleraar aan de Thomas Jefferson School of Law, oud-voorzitter van de National Lawyers Guild, adjunct-secretaris-generaal van de International Association of Democratic Lawyers en lid van de adviesraad van Veterans for Peace.

vertaling: Koen Bos

Interview: Waar Rasmea Odeh is, is er een ‘community’

Carl Stellweg

Zij werd een jaar voor de Nakba (1948) geboren. Doorstond etnische zuivering, marteling, gevangenisstraf en deportatie. En toch: overal waar Rasmea Odeh verscheen, leek de mensheid zich een beetje op te richten. Interview met een markante en invloedrijke Palestijnse activiste.

Het zal ergens in de eerste jaren van dit millennium zijn geweest dat de oudere donkerharige vrouw zonder land en het kleine donkerharige meisje zonder speelkameraadjes elkaar troffen in een park in Chicago. De oudere vrouw vroeg het meisje waarom het huilde en niet speelde met de kinderen die zich even verderop vermaakten en haar klasgenoten bleken te zijn. ‘Dat mag ik niet van mijn moeder,’ luidde het antwoord.

De dag daarop stond Rasmea, nu 71, aan de deur bij de moeder van het meisje. Niet om haar de les te lezen, maar om te vragen wat er aan de hand was. En of zij kon helpen. Dat zat in haar natuur. Haar leven lang had zij mensen in haar omgeving bijgestaan wanneer die worstelden met sociale problemen – of het nu ging om mede-Palestijnen in vluchtelingenkampen, of om medegedetineerden in de gevangenissen waar zij zelf om dubieuze redenen vastzat. Kwestie van een betrokkenheid die sommige mensen nu eenmaal in het bloed zit, en in Rasmea’s geval bijna altijd werd herkend. Zoals zij zelf zegt: ‘Ik houd van de community en de community houdt van mij.’ Als haar levensverhaal iets aantoont, dan is het dat communities op de moeilijkste plekken tot bloei kunnen komen – zolang je maar iemand als Rasmea Odeh bij de hand hebt.

Zij wist niet eens wat de nationaliteit van het meisje en haar moeder was, vertelt zij zo’n vijftien jaar later in een huiskamer in Den Haag: ‘Ik dacht misschien Mexicaans,’ zegt ze met de luide stem die past bij haar extraverte persoonlijkheid. ‘Maar wat bleek: zij waren Palestijns, net als ikzelf. En wat de reden was van het omgangsverbod dat de moeder het meisje had opgelegd ? Angst. Angst voor de golf van racisme en islamofobie die over de Verenigde Staten spoelde na de aanslagen van 11 september 2001, waardoor de meeste gemeenschappen van moslim-migranten zichzelf zo onzichtbaar mogelijk probeerden te maken.

‘Ik zei tegen die moeder: “Maar dat kind van jou zit elke dag urenlang met niet-moslimkinderen in de klas! Die onzichtbaarheid is een illusie.” De vrouw bleef onvermurwbaar. Op mijn vraag of iedereen in haar gemeenschap er net zo over dacht als zij, antwoordde ze bevestigend. Waren zij en haar vriendinnen dan bereid om eens een keer samen met mij te praten, bij een kopje thee ? Daar werd schoorvoetend mee ingestemd. En zo veranderde in korte tijd toch vrij veel. Want ik kan je dit vertellen over de Arabische vrouw: ook al is zij nog zo angstig, wanneer zij voelt dat je echt wilt helpen, dat je bedoelingen oprecht zijn, geeft zij snel haar vertrouwen – dat komt recht uit het hart. De vrouwen die ik ontmoette, werden gaandeweg zelfbewuster, de culturele kloof met hun deels verwesterde kinderen slonk, en wat ook niet onvermeld mag blijven: de gezinnen van Palestijnse komaf gingen zich dieper interesseren in – en zich verantwoordelijker voelen voor – de Palestijnen in Palestina.’

‘Of dat laatste aspect iets te maken heeft met de rest ? Ja. Het hangt allemaal met elkaar samen. Met de strijd vóór emancipatie, en tegen sociale ongelijkheid en racisme. De manier waarop migranten en minderheden in Amerika worden behandeld, kun je niet los zien van de wijze waarop naar de situatie in Israel wordt gekeken. Het zijn dezelfde vooroordelen. In de Palestijnse kwestie draait het in essentie om gelijkberechtiging, om gelijkwaardigheid, en dat speelt ook in andere delen van de wereld: tussen meerderheden en minderheden, tussen wit en zwart, tussen man en vrouw.’

En zo begon Rasmea Odehs Amerikaanse loopbaan als sociaal activiste. Een loopbaan gericht op het openbreken van het isolement waarin met name Arabische vrouwen leefden. Een buitengewoon succesvolle loopbaan werd het, getuige de lofprijzingen van academici voor het door haar opgerichte Arab Women’s Committee – een zeer actief netwerk van 600 Arabische vrouwen, en de sympathiebetuigingen van veteranen in de activistenwereld als Angela Davis. En toch, of misschien juist daarom, kwam aan die loopbaan na een kleine vijftien jaar een wrang einde, toen zij voor de tweede keer in haar leven werd gedeporteerd.

De reden: zij had een vraag op haar immigratie- en naturalisatieformulier onjuist beantwoord. Die vraag luidde: bent u ooit om enige reden gearresteerd, gedagvaard, aangeklaagd en gevangengenomen door rechtshandhavers ? Rasmea vinkte het hokje ‘nee’ aan. Maar zij had ‘ja’ moeten aanvinken, want ze was in 1970 door een Israelische militaire rechtbank tot tweemaal levenslang veroordeeld wegens vermeende betrokkenheid bij een aanslag op een supermarkt in Jeruzalem waarbij twee doden vielen (zij kwam tien jaar later vrij in het kader van een gevangenenruil). Als de Amerikaanse autoriteiten dat hadden geweten, zou zij nooit een verblijfsvergunning hebben gekregen.

Tja, jokken mag niet, zou het oppervlakkige oordeel kunnen luiden, dus de uitzetting was terecht. Maar zoals vaker het geval is als het om de lotgevallen van Palestijnen gaat, verhult de oppervlakkige lezing van gebeurtenissen een veel complexere werkelijkheid. De door Rasmea verzwegen veroordeling geschiedde op basis van een bekentenis die zij onder dwang zegt te hebben ondertekend. De legitimiteit van een militaire rechtbank die niet-militairen berecht, is per definitie al discutabel. Wanneer bekentenissen door marteling worden afgedwongen, zoals dat in het geval van Rasmea is gebeurd, blijft er van die legitimiteit niets over. En wat doe je dan als je op een formulier een vraag tegenkomt die zeer onaangename herinneringen oproept, en het ook nog eens niet duidelijk is of de vraag betrekking heeft op je tijd in de Verenigde Staten of ook op de tijd daarvoor ? Dan bescherm je jezelf wellicht en kruis je het vakje ‘nee’ aan. Dat is misschien niet helemaal correct, en ook niet verstandig, maar het is iets anders dan bewuste, kwaadwillige misleiding.

Hoe dan ook, als Rasmea’s getuigenissen over marteling op waarheid berusten – en daar zijn sterke aanwijzingen voor – dan kwam haar uitzetting niet alleen neer op de uitzetting van een slachtoffer van marteling, dan werd zij uitgezet omdat zij een slachtoffer was van marteling. Of anders gezegd: op grond van een door marteling afgedwongen veroordeling.

De Israelische versie van de gebeurtenissen is uiteraard geheel anders. Volgens bewaard gebleven processtukken zou Rasmea al een dag na haar arrestatie een gedetailleerde bekentenis hebben afgelegd, werd de door haar advocaat geuite beschuldiging van marteling onderzocht maar als onbewezen weerlegd, en zou er bij de hele zaak een vertegenwoordiger van het Internationale Comité van het Rode Kruis aanwezig zijn geweest, die een eerlijke rechtsgang constateerde. Vreemd dan, dat het proces na zo’n snelle bekentenis nog zes maanden duurde, en dat niet meer is na te gaan wie die vertegenwoordiger van het Rode Kruis was.

Rasmea’s beschrijving van de mishandelingen die zij onderging zijn, behalve weerzinwekkend, tamelijk geloofwaardig. Seksuele vernedering speelde een belangrijke rol, en dat strookt met een groot aantal andere getuigenissen van Palestijnen door de jaren heen: ‘Ik had het grootste deel van de tijd geen kleren aan,’ zegt zij nu. ‘Mijn ondervragers dreigden zich aan mij te vergrijpen. Zij dreigden mij uit te leveren aan andere mannelijke gevangenen die, zo zeiden zij, ‘al een hele tijd geen seks hebben gehad’. Maar het allerergste was toen ze mijn vader, die ze samen met mijn twee zusters ook hadden gearresteerd, binnenleidden en hem wilden dwingen seks met mij te hebben. Hij viel flauw. In een getuigenis die ik vele jaren later van hem las, verklaarde hij dat hij op dat moment had willen sterven. Ik heb nooit een woord met hem over het voorval gewisseld, maar ook hij heeft er later een getuigenis over afgelegd.

‘De hele bedoeling van deze seksueel getinte folteringen was natuurlijk om onze gemeenschap zo van schaamte en walging te vervullen dat wij geen geloof en energie zouden hebben om verzet te plegen. Maar daar bleef het niet bij. Traditionelere methoden als een pak slaag, elektrische schokken en peuken uitdrukken op het lichaam bleven niet achterwege. Maar uiteindelijk werkten hun methodes niet bij mij. Mijn lichaam begon aan te voelen als iets externs, waarover ik geen controle had, en dat dus ook niets meer met mijn eer te maken kon hebben, wat zij er ook mee deden. Mijn eer draaide enkel om de bescherming van mijn vaderland. Dat was de enige gedachte die ik had, en misschien wel het enige wat mij in leven hield.’

‘Uiteindelijk ondertekende ik een bekentenis om mijn vader en mijn twee zusters te redden. Ik was bang dat mijn vader het als oudere man niet zou overleven, en een van mijn zusters was verlamd geraakt. Ik had haar in een aangrenzend vertrek horen gillen. Ik werd veroordeeld en ging naar een vrouwengevangenis in Israel waar ik en andere activisten met gewone criminelen de ruimte deelden. Die waren door de gevangenisautoriteiten flink tegen ons opgezet en er waren aanvankelijk ook incidenten met kokend water, brandstichting en vuilnis dat op onze bedden werd gegooid. Toen wij ontdekten dat wij dezelfde mode, films en liedjes leuk vonden, werden wij uiteindelijk een soort vriendinnen. Dat was natuurlijk niet de bedoeling en wij werden weer uit elkaar gehaald. Wat overbleef, was een hechte gemeenschap van politieke gevangenen die door grote vasthoudendheid, soms door hongerstakingen, hun omstandigheden wist te verbeteren, op de een of andere manier altijd wist wat er zich buiten de gevangenismuren afspeelde, en de gevangenis zelf omtoverde tot een school waar politiek, economie, filosofie en literatuur werden onderwezen.’

In 1979 kwam ze vrij dankzij een gevangenenruil en zij werd gedeporteerd naar Libanon. Zij ging in opdracht van de PLO sociaal werk doen in vluchtelingenkampen. Onder haar leiding richtten vrouwen verenigingen op, bekwaamden zich in ambachten, begonnen bedrijfjes. Zij klom op tot lid van de Palestijnse Nationale Raad [het parlement van de PLO; red.] en trok in 1994 naar de Verenigde Staten om haar vader, die daar woonde en aan kanker leed, terug te begeleiden naar Ramallah, waar hij wilde sterven. Daarop vertrok zij weer naar Amerika, omdat de hele familie daar inmiddels woonde. En zo ontpopte zij zich, na de ontmoeting met het huilende kleine meisje in het park in Chicago, tot een vooraanstaand activiste in het land dat Israels grootste beschermheer is.

De vraag is waarom pas na 20 jaar werd ontdekt dat Rasmea Odeh haar immigratie- en naturalisatieformulier verkeerd had ingevuld. Het kan toeval zijn, of niet. Feit is dat het toenemende activisme ten gunste van de Palestijnse zaak in de Verenigde Staten – vooral de kruisbestuiving en de onderlinge solidariteit van zwart en Palestijnse activisme – het Amerikaanse gezag niet was ontgaan en niet zal hebben gezind. Het American Arab Action Network, een organisatie waarvan Rasmea  inmiddels plaatsvervangend directeur was, was nauw gaan samenwerken met een aantal zwarte bevrijdingsbewegingen, waaronder de Chicago Alliance Against Racist and Political Repression. En tweeënhalf jaar geleden, zo valt er te lezen in het vakblad Middle East Report (Washington; Summer 2017), publiceerden meer dan 1000 Amerikaanse zwarte activisten, academici en kunstenaars een zogeheten Black Solidarity Statement with Palestine, terwijl korte tijd later meer dan 60 zwarte en Palestijnse activisten, onder wie Angela Davis en Rasmea Odeh, een indringende video maakten met een titel die geen verdere uitleg behoeft: When I see them, I see us.

Dit alles speelde zich af in een toenemend klimaat van repressie tegen zwarte en Palestijnse activisten. Al in 2010 doorzocht de FBI de kantoren en woningen van 23 pro-Palestijnse activisten op verdenking van contact met terreurorganisaties. In het kader van het onderzoek, dat overigens niets opleverde, werden stapels documenten bij Israel aangevraagd, en om wat voor reden dan ook zat daar iets tussen waaruit bleek dat Rasmea Odeh in de gevangenis had gezeten wegens betrokkenheid bij een dodelijke aanslag op een supermarkt. Het vermoeden bestaat dat dit een ‘troostprijsje’ was voor het feit dat de FBI-actie verder niets had opgeleverd. ‘Zij wisten al lang dat ik in een Israelische gevangenis had gezeten,’ zegt Rasmea nu. ‘In ieder geval wist het Amerikaanse consulaat in Jeruzalem het.’

Niet alleen het proces zelf bevreemdde doordat de rechter aanvankelijk geen belastend materiaal toestond  over Israelische martelpraktijken – ook de behandeling van de verdachte zelf voldeed in de verste verte niet aan de normen van een rechtsstaat. Vanwege ‘ontsnappingsgevaar’ werd Rasmea drie weken lang in een piepkleine en ijskoude isoleercel opgesloten. Later heette het dat dit was om haar tegen medegevangenen te beschermen. ‘De werkelijke reden was dat ik relaties probeerden op te bouwen met vrouwelijke medegevangenen,’ zegt Rasmea, ‘en omdat ik protestacties probeerde te organiseren tegen de zeer slechte gevangenisomstandigheden.’

‘Het meest aanjagende aspect van eenzame opsluiting is het idee dat degenen die je dit aandoen totale controle over je willen uitoefenen,’ vervolgt zij. ‘Je lichaam, je geest, je ziel. Op den duur wil je niet meer slapen, want als je slaapt, ben je weerloos, als je slaapt, ben je niet in staat weerstand op te bouwen tegen je omstandigheden, terwijl het bittere noodzaak is dat zo veel mogelijk te doen. Het idee is om je van je menselijkheid te beroven, om je in totale hopeloosheid onder te dompelen. Vijf weken in die isoleercel leken tien jaar. Ik heb met mijn eigen oren gehoord hoe lotgenotes naar de rand van de waanzin werden gedreven, ik heb ze horen gillen en schreeuwen, alsof ze daarmee wilden voelen dat ze nog steeds mens waren en nog steeds leefden. Wat mij in ieder geval voor eens en altijd duidelijk is geworden, is dat mensen sociale wezens zijn en dat wanneer je van anderen wordt afgesneden, je ook wordt afgesneden van jezelf.’

Hoewel Rasmea – deels met succes – in beroep ging tegen de straf van 18 maanden en de intrekking van haar Amerikaanse nationaliteit, waarbij zij zich bovendien mocht verheugen in solidariteitsbetuigingen van vele honderden sympathisanten, accepteerde zij uiteindelijk een zogeheten plea bargain, een schikking. De reden is in één woord samen te vatten: Trump. Een Arabisch immigrante die van terrorisme wordt beschuldigd, kan maar beter zo snel mogelijk aan de groteske slagschaduw van deze nieuwe wereldleider ontsnappen. Er hing haar destijds een gevangenisstraf en een boete boven het hoofd vanwege de veronderstelde leugen; wanneer zij die straf zou hebben uitgezeten, zou alsnog haar Amerikaanse nationaliteit worden ingetrokken, waarop deportatie volgde. Ze koos, mede door het politieke klimaat dat Trump meebracht, voor de kortste route: onmiddellijke uitzetting.

Anderzijds is zij niet eens ontevreden met Trump, ook al is het zaak bij hem uit de buurt te blijven. Je hoort het vaker in linkse kringen: dat Trump nieuwe energie geeft, dat je met hem tenminste weer precies weet waar je het voor doet en waar je tegen bent. Belangrijker voor Rasmea is de verwachting dat hij niet aan binnenlands-economische verwachtingen zal voldoen. ‘Veel Amerikaanse jongeren zijn al op onze hand, en nog actiever sinds Trump aan de macht is. Straks volgen de ouderen. Als de beloofde banen uitblijven, zullen ook die zich afvragen waar dat eeuwige aanschurken tegen Israel goed voor is, en waarom daar zoveel geld naartoe moet.’

En Rasmea zelf ? Zij heeft nu een relatief comfortabel leven in Amman. Het lost de vraag niet op wat zij met de rest van haar leven gaat doen. Zij is van huis uit juriste en zou een praktijk kunnen beginnen. Zij zal zich ongetwijfeld inspannen voor de vele –Syrische, Iraakse, Palestijnse – vluchtelingen in Jordanië. ‘In ieder geval,’ belooft zij, ‘ga ik niet de rest van mijn leven in de keuken rommelen.’ En niet voor het eerst tijdens het gesprek, waarin de nodige gruwelijkheden de revue zijn gepasseerd, klinkt een schallende lach. Na de etnische zuivering, de martelingen, de gevangenisstraf en de deportaties die zij doorstond, is Rasmea Odehs rol waarschijnlijk nog niet uitgespeeld.

Carl Stellweg is journalist en Midden-Oostenspecialist

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?