maart-april 2017 | nr 2

Inhoud | jaargang 45, nummer 2 |
  • Waarom wij in Israels gevangenissen in hongerstaking zijn gegaan (pp. 4-50).
  • Stop de detentie van Palestijnse kinderen ! (pp. 6-7).
  • Palestijnen staken massaal uit solidariteit met honger stakende politieke gevangenen (p. 7).
  • Een president die gek is op generaals (pp. 8-11).
  • Dahr Jamail: James Mattis is een oorlogsmisdadiger (p. 12).
  • Gilbert Achcar: ‘De Arabische wereld zit in een langdurig revolutionair proces’ (pp. 13-15).
  • Syrië – hoe het Assad-regime wint (pp. 16-20).
  • Saoedisch hegemoniestreven gaat in rook op (pp. 21-22).
  • Componist en dichter aan weerszijden van de oceaan slaan handen ineen voor de kinderen van Gaza (pp. 23-25).
  • ‘Groene cake’ kan de feniks worden die oprijst uit Gaza’s as (pp. 26-27).
  • 30 maart – Dag van het Land (Yom al-Ard) (pp. 28-29).
  • VN-rapporteur: Israel ontzegt Palestina het recht op ontwikkeling (p. 29).
  • Israel pikt vruchten toerisme Westelijke Jordaanoever in (pp. 30-31).
  • VN-rapport: Israel & apartheid (pp. 32-36).
  • Wat maakt Israelische apartheid ‘speciaal’ ? (pp. 37-38).
  • Under BDS Pressure, G4S Ends Most Illegal Business with Israel (p. 39).
Redactioneel
confrontatie

Zoals zovelen proberen wij grip te krijgen op de snel veranderende omstandigheden in het Westen, waarvan de overwinning van Donald Trump een belangrijk symptoom is. Rechts-populisme is in opmars: behalve in de Verenigde Staten ook in Frankrijk en natuurlijk in Nederland. De PVV mag dan niet de grootste partij zijn geworden, zij is wel gegroeid; zij kan – wat ons betreft terecht – buiten de regering gehouden worden, maar daarmee is zij als politieke factor natuurlijk niet uitgeschakeld. En er is altijd weer een volgende verkiezingsronde.

Hoewel de Verenigde Staten een supermacht op hun retour zijn, zijn de gevolgen van de nieuwe politieke, sociale en economische koers nog altijd van grote invloed op de verhoudingen in de wereld.

Op het economische vlak is door Trump en de zijnen een handels-oorlog ontketend met zo ongeveer de rest van de wereld. Het ene na het andere handelsverdrag wordt opgezegd of zal niet langer met deelname van de Verenigde Staten tot stand komen. Het structureel wegwerken van de grote tekorten op de Amerikaanse handelsbalans is daarbij de belangrijkste drijfveer.

Wat de EU betreft vormt Duitsland, als grootste economische macht , het Trumps belangrijkste doelwit – en daarbij Duitslands toonaan-gevende auto-industrie. Die kaart kan via Mexico gespeeld worden, waar Duitse auto’s voor lage lonen worden geassembleerd en zonder noemenswaardige importheffingen in grote aantallen op de Amerikaanse markt afgezet worden. Hier ligt voor Trump een mogelijkheid om rake economische klappen uit te delen.

Brexit wordt door Trump en diens geestverwanten – binnen en buiten de Verenigde Staten – als splijtzwam in de onderlinge Europese verhoudingen toegejuicht. Een eventuele rechts-populistische overwinning in de presidentsverkiezingen in Frankrijk zal een en ander een krachtige nieuwe impuls geven. Zo niet, ook voor de Franse rechts-populisten geldt,   dat er altijd weer een volgende verkiezingsronde is.

De EU en westerse regeringen lijken ook doelwit van Rusland te zijn, dat met het verspreiden van desinformatie de politieke verhoudingen tracht te beïnvloeden. In Frankrijk ontvangt het in opmars zijnde rechts-populistische, anti-EU Front National (FN) naar verluidt fondsen uit Rusland, van geldschieters die tot de kringen van president Vladimir Poetin behoren. Franse banken weigeren geld aan het FN te lenen.

Opgevoerde bombardementen op Syrië en een scherpe – vooralsnog verbale – escalatie met Noord-Korea doet de vrees voor een militaire benadering van problemen door Trump en de zijnen toenemen.

Zo ook rondom Iran. De kop van een van de bijdrage in dit nummer van Soemoed luidt: ‘Een president die gek is op generaals – staat in Washington oorlog met Iran op de agenda ?’

Israel is jarenlang de aanjager geweest van de confrontatie met Iran omwille van zijn nucleaire programma. Onder Barack Obama moest Israel op dit dossier uiteindelijk bakzeil halen. Nu lijkt Tel Aviv nieuwe kansen te ruiken. Eerder stelden wij dat een zogenaamde ‘existentiële dreiging’ die van Iran richting Israel zou uitgaan, een kunstgreep in de Israelische politiek is om de aandacht af te leiden van de voortgaande kolonisatie van Palestina en de tegenkrachten die deze oproept evenals de negatieve publiciteit die deze oplevert.

Over negatieve publiciteit gesproken: op 16 april zijn ruim 1000 Palestijnse politieke gevangenen voor onbepaalde tijd in honger-staking gegaan. Daarmee protesteren zij tegen de miserabele omstandigheden in Israelische gevangenissen, de slechte behandeling en tegen zogeheten ‘administratieve detentie’, waarbij Palestijnen, zonder door een rechtbank te zijn veroordeeld, langdurig vastgezet kunnen worden.

In de achterliggende 50 jaar zijn volgens de mensenrechten-organisatie Addameer ruim 800.000 Palestijnen door Israel gevangen gezet of aangehouden – ofwel zo’n 40 procent van de mannelijke bevolking in bezet Palestijns gebied.

Momenteel zitten rond 6500 Palestijnse politieke gevangenen in Israelische gevangenissen, onder wie enkelen die de twijfelachtige eer hebben het wereldrecord gevangenschap in handen te hebben. Er is nauwelijks één familie in Palestina te noemen, die het leed bespaard is gebleven, dat door gevangenschap van een of meerdere van haar leden wordt veroorzaakt.

Israel hield begin vorig jaar 440 Palestijnse kinderen gevangen, onder wie 104 in de leeftijdscategorie 12-15 jaar. Sinds 2012 zet Israel elke maand gemiddeld 200 Palestijnse kinderen achter de tralies.

De straffen voor bijvoorbeeld het gooien van stenen zijn absurd zwaar – voor de kinderen (10-20 jaar) of voor hun families (hoge geldboetes). Kinderen staan in Israelische gevangenissen aan diverse vormen van dwang en intimidatie bloot en zijn veelal verstoken van elementaire voorzieningen. Een dergelijke behandeling is in strijd met internationale mensenrechtenverdragen en met het internationaal humanitair recht. Dit laatste bepaalt dat staten een apart jeugdrechtssysteem moeten hebben, dat de bijzondere status van kinderen erkent, minderjarigen beschermt tegen geweld en gericht is op rehabilitatie en re-integratie.

‘De enige democratie in het Midden-Oosten’ kan er sinds jaar en dag mee wegkomen. Dat zegt veel over onze politieke vertegenwoordigers en over onze regeringen.

Waarom wij in Israels gevangenissen in hongerstaking zijn gegaan ?

Marwan Barghouti

Hadarim-gevangenis, Israel – De afgelopen 15 jaar heb ik in een Israelische gevangenis doorgebracht en ben daarmee zowel getuige als slachtoffer van Israels onwettige systeem van massale en willekeurige arrestatie en van de slechte behandeling van Palestijnse politieke gevangenen. Nadat ik alle andere opties had uitgeprobeerd, kwam ik voor mijzelf tot de conclusie dat er geen andere keuze restte om tegen genoemde misbruiken weerstand te bieden, dan in hongerstaking te gaan.

Rond 1000 Palestijnse gevangenen hebben zich bij de hongerstaking aangesloten. Deze is vandaag begonnen – op de dag die wij met ‘Gevangenendag’ aanduiden.

Hongerstaken is de meest vreedzame vorm van weerstand bieden die er is. Het veroorzaakt alleen pijn voor degenen die eraan deelnemen en voor hun geliefden. De hoop is dat de lege magen van de hongerstakers en hun opoffering het bericht over de hongerstaking zullen helpen versterken tot ver buiten de muren van hun donkere cellen.

Decennialange ervaring heeft geleerd, dat Israels onmenselijke systeem van koloniale en militaire bezetting erop is gericht de geesten van gevangenen en het volk waartoe zij behoren, te breken. Door hen lichamelijk leed toe te brengen, te scheiden van hun families en hun gemeenschappen en door hen aan vernederende maatregelen te onderwerpen, wordt gepoogd hen ertoe te bewegen de handdoek in de ring te gooien. Ondanks dit alles zullen wij niet capituleren.

Israel, de bezettende macht, schendt al bijna 70 jaar en in meerdere vormen internationale rechtsregels – en heeft daarmee steeds weg kunnen komen. Het heeft tot schade van het Palestijnse volk ernstige inbreuken op de Conventies van Genève gedaan. De behandeling van gevangenen – mannen, vrouwen en kinderen – is daarvan een voorbeeld.

Ikzelf was pas 15 jaar oud, toen ik voor het eerst in de gevangenis belandde. Op mijn 18e dwong een Israelische ondervrager mij – terwijl ik naakt in een ondervragingsruimte stond – mijn benen te spreiden, waarna hij mij op mijn geslachtsdelen sloeg. Ik viel flauw van de pijn. Die val heeft mij een litteken op mijn voorhoofd bezorgd. De ondervrager bespotte mij en zei dat ik niet langer kinderen zou kunnen maken. Mensen als ik brengen volgens hem alleen maar terroristen en moordenaars voort.

Een paar jaar later – ik zat opnieuw vast in een Israelische gevangenis – leidde ik een hongerstaking, toen mijn eerste zoon werd geboren. In plaats van snoepjes uit te delen, zoals bij ons gebruikelijk is bij een dergelijke heugelijke gebeurtenis heb ik mijn mede-gevangenen zout gegeven. Toen mijn zoon nog geen 18 was, ben ik opnieuw gearresteerd, waarop ik vier jaar in Israelische gevangenissen heb moeten doorbrengen.

De oudste van mijn vier kinderen is inmiddels een man van 31 jaar oud. Zelf zet ik onze strijd voor vrijheid onverminderd voort, samen met duizenden gevangenen, miljoenen Palestijnen en met steun van zovelen in de wereld. Hoe kan het zijn dat arrogantie de bezetter en onderdrukker zo doof maakt voor de volgende eenvoudige waarheid: Onze ketenen zullen verbroken worden voordat wij gebroken zijn. Want het ligt in de aard van de mens om aan de roep om vrijheid vast te blijven houden, ongeacht de prijs die daarvoor moet worden betaald.

Israel heeft bijna al zijn gevangenissen in Israel staan, in plaats van in het bezet gehouden gebied. Daarmee heeft het Palestijnse burgers – in strijd met internationale rechtsregels – en onder dwang elders gevangen gezet. Van deze situatie is vervolgens gebruik gemaakt om familiebezoeken te beperken en aan gevangenen leed toe te brengen door toedoen van langdurige transporten onder wrede omstandig-heden. Het heeft ertoe geleid dat elementaire rechten, die op grond van internationale rechtsregels moeten worden gewaarborgd – inclusief die welke dankzij eerdere hongerstakingen zijn verworven – verworden zijn tot privileges die de gevangenisautoriteiten naar believen aan gevangenen kunnen verstrekken of hen kunnen onthouden.

Palestijnse gevangenen hebben geleden onder marteling, onmenselijke en vernederende behandeling en medische nalatigheid. Sommigen zijn in gevangenschap gedood. Volgens de laatste telling van de Palestijnse Gevangenenclub gaat het daarbij sinds 1967 om ongeveer 200 gevallen. Palestijnse gevangenen en hun gezinnen blijven voorts een primair doelwit in Israels beleid om collectieve strafmaatregelen op te leggen.

Met onze hongerstaking proberen wij te bewerkstelligen dat er een eind komt aan dergelijk machtsmisbruik.

In de achterliggende vijf decennia zijn volgens de mensenrechten-organisatie Addameer ruim 800.000 Palestijnen door Israel gevangen gezet of aangehouden – ofwel zo’n 40 procent van de mannelijke bevolking in bezet Palestijns gebied. Momenteel zitten rond 6500 Palestijnen in hechtenis, onder wie enkelen die als politieke gevangenen de twijfelachtige eer hebben het wereldrecord gevangenschap in handen te hebben. Er is nauwelijks één familie in Palestina te noemen, die het leed bespaard is gebleven, dat door gevangenschap van een of meerdere van haar leden wordt veroorzaakt.

Hoe valt deze ongelooflijke situatie te verantwoorden ?

Israel heeft een tweeledig rechtssysteem ingesteld – een vorm van gerechtelijke apartheid – dat straffeloosheid biedt voor joodse Israeli’s die misdaden tegen Palestijnen plegen, terwijl tegelijkertijd de Palestijnse aanwezigheid en Palestijns verzet wordt gecriminaliseerd. Israelische rechtbanken zijn een juridische poppenkast – overduidelijk instrumenten van koloniale, militaire bezetting. Volgens de Ministerie van Buitenlandse Zaken ligt het percentage veroordelingen voor Palestijnen bij de militaire rechtbanken op bijna 90 procent.

Onder de honderdduizenden Palestijnen die door Israel gevangen zijn gezet, zitten kinderen, vrouwen, parlementariërs, activisten, journalisten, verdedigers van de mensenrechten, academici, politieke persoonlijkheden, militanten, omstanders, familieleden van gevangenen, enzovoort. Dit alles met één doel: de legitieme aspiraties van een natie onderuit halen.

Onbedoeld zijn Israels gevangenissen de kraamkamer geworden van een aanhoudende beweging die strijdt voor zelfbeschikking van het Palestijnse volk. De hongerstaking zal opnieuw aantonen, dat de beweging van de gevangenen het kompas is waarop onze strijd vaart – een strijd voor Vrijheid en Waardigheid. Dat laatste is het motto dat wij voor deze nieuwe stap op de lange weg naar vrijheid hebben gekozen.

Israel heeft geprobeerd ons neer te zetten als terroristen, om zo zijn schendingen van rechtsregels te kunnen legitimeren, met inbegrip van massale en willekeurige arrestatie, marteling, bestraffing en het opleggen van ernstige beperkingen. Als onderdeel van Israels inspanning om de Palestijnse strijd voor vrijheid te ondermijnen, heeft een Israelische rechter mij veroordeeld tot vijf maal levenslang plus 40 jaar, in een politiek showproces dat door internationale waarnemers is veroordeeld.

Israel is niet de eerste bezettende of koloniale macht die zijn toevlucht tot deze methoden neemt. Elke nationale bevrijdings-beweging weet zich, terugblikkend, soortgelijke praktijken te herinneren. Daarom scharen ​​zoveel mensen die tegen onderdrukking, kolonialisme en apartheid hebben gestreden, zich aan onze zijde. De Internationale Campagne voor de Invrijheidstelling van Marwan Barghouti en Alle Andere Palestijnse Gevangenen, die in 2013 is gelanceerd door anti-apartheidsicoon Ahmed Kathrada – samen met Nelson Mandela zat hij op Robben Eiland gevangen – en mijn vrouw Fadwa, heeft inmiddels de steun gekregen van acht Nobelprijs-winnaars, 120 regeringen en honderden leiders, parlementariërs, kunstenaars en academici van over de hele wereld.

Hun solidariteit toont Israels morele en politieke dwaling aan. Rechten worden niet door een onderdrukker verleend. Vrijheid en waardigheid zijn universele rechten, die inherent zijn aan de mensheid, om door elk volk en ieder mens genoten te worden. Palestijnen zullen daarop geen uitzondering vormen. Alleen beëindiging van de bezetting zal aan onrecht een eind maken en de geboorte van vrede markeren.

uit: The New York Times van 16 april 2017

Marwan Barghouti is een prominente Palestijnse leider en parlementariër

vertaling: Koen Bos

VN-rapport: Israel & apartheid

Een half jaar geleden kregen de prominente rechtskundigen Richard Falk en Virginia Tilley van de Economic and Social Commission for West Asia (ESCWA) van de VN het verzoek om onderzoek te doen naar de toepasbaarheid van het internationale strafrechtelijke concept van apartheid op het beleid en de praktijken van de Staat Israel jegens het Palestijnse volk.

Op 15 maart is hun 75 pagina’s tellende rapport vrijgegeven. De conclusie laat aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘Dit rapport concludeert dat er zoveel bewijzen voorhanden zijn, dat zonder enige redelijke twijfel kan worden gesteld dat Israel schuldig is aan het opleggen van een apartheidsregime aan het Palestijnse volk, hetgeen neerkomt op het begaan van een misdrijf tegen de menselijkheid en dus volgens dwingend internationaal gewoonterecht verboden. De internationale gemeenschap, met name de VN en haar organen en haar lidstaten, hebben de wettelijke plicht om binnen hun mogelijkheden voorvallen van apartheid die op verantwoordelijke wijze onder hun aandacht zijn gebracht, te voorkomen en te bestraffen.’

Enkele uren na het vrijgeven van het rapport brak de hel los: de ambassadeur van de Verenigde Staten bij de VN, Nikki Haley, veroordeelde het rapport en eiste dat de VN het introk. Zij werd op haar wenken bediend door de nog maar pas aangetreden secretaris-generaal van de VN, António Guterres. Deze sommeerde de Uitvoerend Secretaris van de ESCWA, Rima Khalaf, het rapport in te trekken. Zij gaf er echter de voorkeur aan om zelf terug te treden, dan om voor oneigenlijke druk te zwichten. Kort daarop is het rapport van de ESCWA-website verwijderd.

Zo gaat dat wanneer de politiek van Israel aan de kaak gesteld wordt. De lotgevallen van het Goldstone-Gaza-Rapport liggen nog vers in het geheugen.

Hieronder drukken wij de Samenvatting van het rapport in vertaling af.

Israels praktijk ten opzichte van het Palestijnse volk en het vraagstuk van Apartheid

Samenvatting
Dit rapport komt tot de conclusie dat Israel een apartheidssysteem in het leven heeft geroepen dat het Palestijnse volk als geheel overheerst. De auteurs zijn zich bewust van de ernst van deze beschuldiging, maar concluderen dat de beschikbare bewijzen zonder enige redelijke twijfel aantonen dat Israel zich zowel in zijn beleid als in de praktijk schuldig maakt aan het misdrijf van apartheid, zoals gedefinieerd in het internationaal recht.

De analyse in dit rapport berust op dezelfde documenten van internationaal humanitair recht en beginselen als die welke antisemitisme en andere raciale discriminerende ideologieën verwerpen, waaronder: het Handvest van de Verenigde Naties (1945), de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) en de Internationale Conventie inzake de Eliminatie van alle Vormen van Rassendiscriminatie (1965). Het rapport is voor zijn definitie van apartheid vooral uitgegaan van artikel II van de Internationale Conventie inzake de Onderdrukking en Bestraffing van het Misdrijf van Apartheid (1973), hierna de Apartheid-Conventie genoemd:

De term ‘het misdrijf van apartheid’ dat soortgelijk beleid en praktijk van raciale segregatie en discriminatie omvat zoals ten uitvoer gebracht in Zuidelijk Afrika, is van toepassing op … onmenselijke handelingen begaan met als doel het vestigen en in stand houden van overheersing door een bepaalde raciale groep van personen over een andere raciale groep en het systematisch onderdrukken daarvan.

Hoewel de term ‘apartheid’ oorspronkelijk werd geassocieerd met de specifieke situatie in Zuid-Afrika, heeft deze tegenwoordig betrekking op een bijzonder soort misdrijf tegen de menselijkheid onder internationaal gewoonterecht en het Statuut van Rome van het Internationale Strafhof, volgens welke:

‘Het misdrijf van apartheid’ betekent onmenselijke handelingen … begaan in de context van een geïnstitutionaliseerd systeem van systematische onderdrukking en overheersing door een bepaalde raciale groep over een andere raciale groep of groepen, en begaan met de bedoeling dat systeem in stand te houden.

Tegen deze achtergrond weerspiegelt dit rapport de consensus onder deskundigen, dat het verbod op apartheid universeel is en, ondanks de ineenstorting van de apartheid in Zuid-Afrika en Zuidwest Afrika (Namibië), geen hypothetische kwestie is geworden.

De juridische benadering van apartheid in dit rapport dient niet verward te worden met de betekenis ervan in het alledaags spraakgebruik als een vorm van schandalig gedrag. Wanneer men apartheid beschouwt als bepaalde handelingen en praktijken (zoals de ‘Apartheidsmuur’), dan kan een verschijnsel dat tot stand is gekomen onder bepaalde structurele condities, zoals kapitalisme (‘economische apartheid’), of persoonlijke sociale gedragingen door bepaalde raciale groepen jegens anderen (sociaal racisme) in een bepaald kader worden geplaatst. Echter, dit rapport baseert zijn definitie van apartheid op internationaal recht, zoals vastgelegd in de internationale wetgeving, waaraan afzonderlijke staten zich hebben te houden.

De keuze van het bewijsmateriaal wordt bepaald door de Apartheid-Conventie, die uiteenzet dat het misdrijf van apartheid bestaat uit afzonderlijke onmenselijke handelingen, maar dat dergelijke daden pas de status van misdrijf tegen de menselijkheid verkrijgen indien zij raciale overheersing als opzettelijke doelstelling hebben. Het Statuut van Rome specificeert in zijn definitie de aanwezigheid van een ‘geïnstitutionaliseerd systeem’ dat de ‘doelstelling’ van raciale overheersing dient. Aangezien de termen ‘opzettelijk’ en ‘doelstelling’ de kern vormen van beide definities, onderzoekt dit rapport factoren die aantoonbaar los staan van de Palestijnse dimensie – in het bijzonder de doctrine van de joodse soevereiniteit, zoals neergelegd in wetten en in de grondbeginselen van Israelische staatsinstellingen – om buiten enige twijfel de aanwezigheid van een dergelijk kerndoel vast te stellen.

De bewijzen dat het Israelische systeem ontworpen is voor dit kerndoel, werden gevonden in het wetssysteem, waarvan wegens ruimtegebrek slechts enkele wetten in dit rapport worden besproken.

Een belangrijk voorbeeld is het beleid inzake grond. De Israelische Basiswet [het equivalent van een Grondwet; red.] stelt dat grond die in handen is van de Staat Israel, de Israelische Ontwikkelingsautoriteit (IDA) of van het Joods Nationaal Fonds (JNF) op geen enkele wijze zal worden overgedragen, waarmee het beheer erover permanent onder hun gezag wordt geplaatst. De Nationale Eigendomswet van 1951 bepaalt het terugvallen [reversion] van eigendom (inclusief grond) aan de Staat, in elk deel van het grondgebied ‘waar de wet van de Staat Israel van toepassing is’. De Israelische Grondautoriteit (ILA) beheert de staatsgrond die 93 procent van het grondgebied beslaat binnen de internationaal erkende grenzen van de Staat Israel [van 1949] en die bij wet verboden is voor gebruik, ontwikkeling of eigendom door niet-joden. Die wetten zijn een afspiegeling van het begrip ‘publieke doelstelling’, zoals neergelegd in de Basiswet. Dergelijke wetten kunnen door de Knesset [parlement] worden veranderd, maar volgens de Basiswet is het elke politieke partij verboden om dat publiek doel juridisch aan te vechten. Daarmee maakt Israelische wetgeving elk verzet tegen deze vorm van raciale overheersing onwettig.

Op een ander vlak wordt Demografische engineering ingezet om Israel als joodse staat te handhaven. Meest bekend is de Israelische wet die aan alle joden, waar ook ter wereld, het recht verleent om zich in Israel te vestigen en het Israelische staatsburgerschap te verkrijgen, ongeacht hun land van herkomst en ongeacht of zij al dan niet enige band met Israel-Palestina kunnen aantonen, terwijl aan Palestijnen, daarbij inbegrepen degenen die met officiële papieren het eigendom van hun voormalige huizen in het land kunnen aantonen, een soortgelijke recht wordt onthouden. De Wereld Zionistische Organisatie (WZO) en het Joodse Agentschap (JA) bezitten juridisch gezag om als de werktuigen van de Staat Israel om joodse immigratie te vergemakkelijken en bij voorrang de belangen van joodse staatsburgers te dienen in zaken als grondgebruik, openbare ontwikkelingsplanning en andere zaken die cruciaal geacht worden voor de joodse soevereiniteit. Enkele wetten die demografische engineering betreffen, zijn geformuleerd in gecodeerde taal, zoals die welke joodse gemeenteraden toelaten om aanvragen door Palestijnse staatsburgers voor een verblijfsvergunning af te wijzen. Israelische wetten staan doorgaans de echtgenoten van Israelische staatsburgers toe om te verhuizen binnen Israel, maar verbieden dit waar het Palestijnen uit bezet gebied en daarbuiten betreft. Op veel grotere schaal is het Israelisch beleid om de terugkeer van elke Palestijnse vluchteling en banneling (in totaal rond 6 miljoen personen) naar gebied onder Israelische controle af te wijzen.

Twee nevenkenmerken van een systeem van raciale overheersing moeten een rol spelen om een systeem te mogen kwalificeren als apartheid. Het eerste betreft de identificatie van de onderdrukte personen als behorende tot een specifieke ‘raciale groep’. Dit rapport accepteert de definitie van ‘rassendiscriminatie’, als neergelegd in de Internationale Conventie inzake de Eliminatie van Alle Vormen van Rassendiscriminatie als ‘elk onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur op basis van ras, kleur, afkomst of nationale of etnische oorsprong, die tot doel of tot gevolg heeft de erkenning, het genieten of de uitoefening van mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid op politiek, economisch, sociaal, cultureel of welk ander gebied van het openbare leven ongedaan te maken’. Op basis hiervan stelt dit rapport dat in de geopolitieke context van Palestina, joden en Palestijnen beschouwd kunnen worden als ‘rassengroepen’. Bovendien wordt de Internationale Conventie tegen de Eliminatie van Alle Vormen van Rassendiscriminatie expliciet aangehaald in de Apartheid-Conventie.

Het tweede kenmerk is de begrenzing en de aard van de betreffende groep of groepen. De status van de Palestijnen als een volk dat rechtens aanspraak maakt op de uitoefening van het recht op zelfbeschikking is juridisch vastgelegd, meest gezaghebbend door het Internationale Hof van Justitie (ICJ) in zijn adviserende opinie inzake de Wettelijke Gevolgen van de Bouw van de Muur in de Bezette Palestijnse Gebieden. Op basis daarvan onderzoekt het rapport de behandeling door Israel van het Palestijnse volk als geheel, en neemt daarbij in aanmerking de bijzondere omstandigheden van geografische en juridische fragmentatie die door Israel aan het Palestijnse volk is opgelegd. (Annex II gaat over het onderwerp van de juiste identificatie van ‘de staat’ die verantwoordelijk is voor de ontzegging van Palestijnse rechten onder internationaal recht.)

Verschillende methoden worden daarbij gebruikt, afhankelijk van waar Palestijnen wonen. Dit is het belangrijkste instrument waarmee Israel apartheid oplegt en tegelijkertijd verhindert dit dat internationale onderkend wordt hoe het werkt als aanvullend geheel om een apartheidssysteem te vormen.

Sinds 1967 hebben Palestijnen als volk geleefd in wat het rapport noemt de vier ‘gebieden’, waarin de fragmenten van de Palestijnse bevolking heel duidelijk verschillend worden behandeld, terwijl zij de raciale onderdrukking die het gevolg is van het apartheidssysteem, gelijkelijk ondergaan. Deze gebieden (domeinen) zijn:

  1. Burgerlijk recht, met bijzondere beperkingen, dat van toepassing is op Palestijnen die als staatsburger in Israel wonen;
  2. De wet inzake permanent verblijf die betrekking heeft op Palestijnen die in Jerusalem wonen;
  3. Militair recht dat van toepassing is op Palestijnen, daarbij inbegrepen degenen die in vluchtelingenkampen wonen, die sinds 1967 onder agressieve bezetting op de Westelijke Jordaanoever en in de Strook van Gaza wonen;
  4. Beleid erop gericht om de terugkeer te voorkomen van Palestijnen, hetzij vluchteling of balling, die buiten het gebied wonen dat onder Israelisch gezag valt.

Domein 1 omvat ongeveer 1,7 miljoen Palestijnen die Israelisch staatsburger zijn. Gedurende de eerste 20 jaar van het bestaan van Israel leefden zij onder de staat van beleg en tot op de dag van vandaag zijn zij onderhevig aan onderdrukking op basis van hun niet-joods zijn. Dat beleid van overheersing komt tot uiting in inferieure dienstverlening, beperkende wetten inzake ruimtelijke ordening en beperkte begrotingstoewijzingen voor Palestijnse gemeenschappen; in beperkingen inzake banen en professionele mogelijkheden; en in het overwegend gesegregeerde landschap, waarin joodse en Palestijnse staatsburgers wonen. Palestijnse politieke partijen kunnen campagne voeren voor ondergeschikte hervormingen en voor betere begrotingen, maar het is hen bij wet (de Basiswet) verboden om in verweer te komen tegen wetgeving, die het rassensysteem in stand houdt.

Het beleid wordt versterkt door de gevolgen die zijn verbonden aan het onderscheid dat in Israel wordt gemaakt tussen ‘staatsburgerschap’ (ezrahut) en ‘nationaliteit’ (le’um): alle Israeli’s zijn ‘staatsburger’, maar alleen joden bezitten de nationaliteit. Met ‘nationale’ rechten onder Israelisch recht worden joods-nationale rechten bedoeld. De strijd van Palestijnse staatsburgers van Israel voor gelijkheid en burgerlijke hervormingen van Israelische wetten wordt dus door het systeem geïsoleerd van die van Palestijnen elders.

Domein 2 betreft ongeveer 300.000 Palestijnen die in Oost-Jerusalem wonen en die discriminatie ondervinden voor wat betreft toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid en het verkrijgen van bouwvergunningen. Zij hebben voorts te lijden onder huisuitzetting en het verwoesten van woonhuizen, die het Israelische beleid dienen om een ‘demografische balans’ in stand te houden ten gunste van joodse bewoners. Palestijnen uit Oost-Jerusalem staan geclassificeerd als permanente bewoners, hetgeen hen in een aparte categorie plaatst, bedoeld om te voorkomen dat hun demografische en – belangrijk – hun electorale gewicht wordt gevoegd bij dat van Palestijnse staatsburgers van Israel. Als permanente bewoners hebben zij niet de mogelijkheid om Israelische wetten juridisch aan te vechten. Bovendien, wanneer zij zich openlijk identificeren met Palestijnen in bezet Palestijns gebied, lopen zij politiek het risico om naar de Westelijke Jordaanoever uitgezet te worden en zelfs het recht te verliezen om Jerusalem te bezoeken. Zo zit het stedelijke epicentrum van het Palestijnse politieke leven dus gevangen in een juridische luchtbel, die het vermogen van haar bewoners om zich tegen het apartheidssysteem te verzetten, bij wet beperkt.

Domein 3 is het systeem van militaire wetgeving dat is opgelegd aan rond 4,6 miljoen Palestijnen die in bezet Palestijns gebied wonen, 2,7 miljoen op de Westelijke Jordaanoever en 1,9 miljoen in de Strook van Gaza. Dit gebied wordt bestuurd op een wijze die volledig overeenkomt met de definitie van apartheid onder de Apartheid-Conventie: met uitzondering van de bepaling over genocide, wordt elke illustratieve ‘onmenselijke handeling’ die is opgenomen in de Conventie, routinematig en systematisch door Israel op de Westelijke Jordaanoever in praktijk gebracht. Palestijnen vallen onder militair recht, terwijl de ongeveer 350.000 joodse kolonisten vallen onder Israelisch burgerlijk recht. Het raciale karakter van deze situatie wordt verder bevestigd door het feit dat alle joodse kolonisten op de Westelijke Jordaanoever de bescherming van Israelisch burgerlijk recht genieten op basis van hun joods-zijn, ongeacht of zij Israelisch staatsburger zijn of niet. Dit duale juridische systeem dat op zichzelf al problematisch is, is een aanwijzing dat er sprake is van een apartheidssysteem wanneer dat gecombineerd wordt met op ras gebaseerd discriminatoir beheer van grond en ontwikkeling, als door joods-nationale instellingen die belast zijn met het beheer van ‘Staatsgrond’ in het belang van het joodse bevolkingsdeel. Ter ondersteuning van de alomvattende resultaten van dit rapport, geeft annex I in meer detail het beleid en de praktijk van Israel in bezet Palestijns gebied weer, die schendingen vormen van artikel II van de Apartheid-Conventie.

Domein 4 verwijst naar de miljoenen Palestijnse vluchtelingen en onvrijwillige ballingen, van wie de meesten in omringende landen wonen [in totaal gaat het om rond 6 miljoen personen; red.]. Het is hun verboden terug te keren naar hun huizen in Israel en de bezette Palestijnse gebieden. Israel verdedigt zijn afwijzing van de terugkeer van Palestijnen in opmerkelijk racistische taal: er wordt beweerd dat Palestijnen een ‘demografische dreiging’ vormen en dat hun terugkeer het demografische karakter van Israel zodanig zou veranderen, dat het als joodse staat zou verdwijnen. De weigering van het recht op terugkeer speelt een wezenlijke rol in het apartheidssysteem, door zeker te stellen dat de Palestijnse bevolking in het voormalige Mandaatgebied Palestina niet zodanig groeit, dat dit een bedreiging zou vormen voor de Israelische militaire controle over hun gebied en/of de demografische invloed zou verstrekken aan Palestijnse Israelische staatsburgers om volledige democratische rechten te vragen (en verkrijgen), waarmee het joodse karakter van de Staat Israel zou worden geëlimineerd. Hoewel Domein 4 zich beperkt tot het beleid om Palestijnen hun recht op terugkeer onder internationaal recht te ontzeggen, wordt het in dit rapport behandeld als integraal voor het systeem van onderdrukking en overheersing van het Palestijnse volk als geheel, gegeven zijn cruciale rol in demografische zin door het handhaven van het apartheidsregime.

Dit rapport concludeert dat, alles bij elkaar genomen, de vier domeinen een alomvattend systeem vormen dat is ontwikkeld om de blijvende overheersing over niet-joden op het gehele grondgebied dat onder Israelische controle valt, in welke categorie ook, te garanderen. Tot op zekere hoogte worden de verschillen in behandeling van Palestijnen door de VN als voorlopig geldend behandeld, omdat er geen beoordeling of deze een vorm van apartheid vormen. In het licht van de resultaten van dit rapport verdient deze al lang bestaande, gefragmenteerde internationale benadering herziening.

In het belang van redelijkheid en volledigheid onderzoekt dit rapport verschillende tegenargumenten, die door Israel en de pleitbezorgers van zijn beleid worden aangevoerd en die de toepasbaarheid van de Apartheid-Conventie in het geval Israel-Palestina ontkennen. Zij voeren onder meer aan dat de vastberadenheid van Israel om een joodse staat te blijven, consistent is met het beleid van andere staten zoals Frankrijk; Israel is Palestijnse niet-staatsburgers geen aan joden gelijke behandeling verschuldigd, juist omdat zij geen staatsburger zijn; en de Israelische behandeling van Palestijnen impliceert geen ‘bedoeling’ of ‘opzet’, maar betreft een tijdelijke situatie, die Israel is opgelegd door de werkelijkheid van het aanhoudende conflict en door veiligheidseisen. Dit rapport toont aan, dat bij nader onderzoek geen van deze argumenten kan standhouden. Een andere bewering dat Israel niet schuldig kan worden bevonden voor misdrijven van apartheid, omdat Palestijnse staatsburgers van Israel stemrecht hebben, berust op twee foutieve juridische interpretaties: een duidelijk letterlijke vergelijking met de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek en het loskoppelen van de kwestie van stemrecht van andere wetten, vooral die bepalingen uit de Basiswet, die het politieke partijen verbiedt om het joodse, en daarmee het raciale karakter van de Staat juridisch aan te vechten.

Dit rapport concludeert dat er zoveel bewijzen voorhanden zijn, dat zonder enige redelijke twijfel kan worden gesteld dat Israel schuldig is aan het opleggen van een apartheidsregime aan het Palestijnse volk, hetgeen neerkomt op het begaan van een misdrijf tegen de menselijkheid. Dit is volgens dwingend internationaal gewoonterecht verboden. De internationale gemeenschap, met name de VN en haar organen en haar lidstaten, hebben de wettelijke verplichting om binnen hun mogelijkheden voorvallen van apartheid die op verantwoorde wijze onder hun aandacht zijn gebracht, te voorkomen en te bestraffen. Meer in het bijzonder hebben staten een gezamenlijke plicht: a) een apartheidsregime niet als wettig te erkennen; b) een staat die een apartheidsregime in stand houdt niet te ondersteunen of te helpen; en c) om samen te werken met de VN en met andere staten om een einde te maken aan apartheidsregimes. Particuliere instellingen en individuen hebben ook een morele en politieke plicht om de instrumenten die zij tot hun beschikking hebben, te gebruiken om bewustwording te creëren inzake deze voortgaande criminele onderneming, en om druk uit te oefenen op Israel om het ervan te overtuigen de apartheidsstructuren te ontmantelen, in overeenstemming met het internationaal recht. Dit rapport eindigt met algemene en specifieke aanbevelingen aan de VN, nationale overheden en aan particuliere instellingen en particuliere actoren inzake acties die zij moeten nemen vanwege de conclusie dat Israel een regime van apartheid in stand houdt bij het uitoefenen van controle over [lees: overheersing van; red.] het Palestijnse volk.

vertaling: Teun Bots

De integrale tekst van het rapport is te raadplegen via: electronicintifada.net/blogs/ali-abunimah/un-official-resigns-after-pressure-withdraw-israel-apartheid-report

Wilt u een abonnement op Soemoed nemen?