de Palestijnen

Palestina – het gebied dat zich uitstrekt tussen de Middellandse Zee en de rivier de Jordaan – is door de inspanningen van joodse kolonisten/de Staat Israel opgedeeld in drie delen: Palestina’48 (Israel), de Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem) en de Strook van Gaza.

In 2016 woonden in Palestina woonden 6,5 miljoen Palestijnen – ofwel 54 procent van alle 12,1 miljoen Palestijnen.

In cultureel opzicht zijn zij Arabier en zij spreken de Arabische taal. Veel Palestijnen in Palestina’48 spreken daarnaast Hebreeuws. De overgrote meerderheid van hen is moslim. Daarnaast zijn er kleine minderheden van christenen en druzen.

De Palestijnen in Palestina’48 wonen in een staat voor joden. Zij vormen de autochtone bevolking van Palestina. Zij zijn de Palestijnen die in 1948-1949 met rond 150.000 in Palestina’48 gebleven zijn, plus hun nakomelingen (750.000 anderen – samen 83 procent van de autochtone Palestijnse bevolking – zijn in die jaren door gericht geweld door joodse strijdgroepen/de Staat Israel uit hun woonoorden verdreven, dan wel voor het oorlogsgeweld gevlucht). De Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en in de Strook van Gaza vormen samen de Palestijnse samenleving, die sinds 1967 door Israel bezet en gekoloniseerd wordt.

Palestijnen – de cijfers

In 2016 waren er volgens het Palestijnse Centraal Bureau voor de Statistiek (PCBS) wereldwijd 12,1 miljoen Palestijnen. Van hen woonden 1,7 miljoen (14 procent) in Palestina’48 (Israel) en 4,8 miljoen (40 procent) in de sinds 1967 bezette Palestijnse gebieden – van wie 2,9 miljoen (24 procent) op de Westelijke Jordaanoever en 1,9 miljoen (16 procent) in de Strook van Gaza; 3,2 miljoen (26 procent) in Jordanië; 1,8 miljoen (14 procent) in de overige Arabische landen, met name in de buurlanden Libanon en Syrië; en 618.000 (5 procent) in de rest van de wereld, van wie rond 5000 in Nederland en enkele honderden in België. De recente massale vlucht uit Syrië van onder meer Palestijnse vluchtelingen, zal in bovenstaande cijfers enige verschuiving hebben gebracht.

De cijfers geven aan dat 6,5 miljoen (54 procent) van alle Palestijnen binnen de grenzen in Palestina wonen. Dat betekent dat rond 5,6 miljoen Palestijnen (46 procent) buiten Palestina wonen – de overgrote meerderheid als vluchteling. Uit cijfers van het Palestijnse Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt voorts, dat er eind 2015 in het gebied tussen de Middellandse Zee en de rivier de Jordaan net iets meer joodse Israeli’s woonden dan Palestijnen – 6,3 respectievelijk 6,2 miljoen. Wanneer de demografische trends zich doorzetten, dan zullen beide gemeenschappen eind 2017 even omvangrijk zijn.

Bedoeïenen
Een aparte categorie vormen de Bedoeïenen. Van de rond 150.000 Bedoeïenen in Palestina wonen er tussen de 125.000 in Palestina’48 – de meesten in de Naqab (Negev) – en 25.000-30.000 op de Westelijke Jordaanoever, met name in de Jordaanvallei. Ook de Strook van Gaza kent een kleine Bedoeïenengemeenschap.

De Bedoeïenen zijn in stammen georganiseerd. Sinds mensenheugenis leiden zij een semi-nomadisch bestaan. Dat wil zeggen dat zij – op zoek naar voer voor hun kudden – in de lente de bergen intrekken, om later in het jaar in de dalen te overwinteren. Hun karakteristieke zwarte tenten, gemaakt van geitenwol, zijn op de Westelijke Jordaanoever aan te treffen, tot in de nabijheid van de grote steden.

Inmiddels wordt hun levensvorm bedreigd als gevolg van de zware restricties die de Israelische bezettingsmacht aan de vestiging en de bewegingsvrijheid van de Bedoeïenen in de Naqab en in de Jordaanvallei heeft opgelegd. Hun aanwezigheid past niet in de Israelische plannen met deze gebieden – ingegeven door strategische, economische en stedelijke  overwegingen. In de Naqab worden sinds jaren Bedoeïenen van hun grond verdreven om hen vervolgens in concentratiesteden onder te brengen. Na 1967 is in de Jordaanvallei een reeks joodse nederzettingen uit de grond verrezen: daar is veel vruchtbare landbouwgrond aanwezig, er is een ruim aanbod aan water en de klimatologische omstandigheden zijn er gunstig. Kortom, anders dan op veel andere plaatsen is hier een economisch draagvlak voor joodse nederzettingen aanwezig. Deze hebben inmiddels  beslag gelegd op een groot deel van het beschikbare water. De combinatie van het beperken van de toegang tot grote delen van de Naqab en de Jordaanvallei en niet langer kunnen beschikken over voldoende water, dreigt het economisch voortbestaan van de Bedoeïenen – en daarmee hun unieke levenswijze – op te breken.

etnische minderheden
De Bedoeïenen zijn, net als de meeste andere Palestijnen, Arabieren – ja zelfs het geïdealiseerde prototype ervan. Sinds de komst van de Arabische veroveraars in de zevende eeuw (Christelijke Jaartelling) hebben zich in het gebied dat thans Palestina beslaat altijd ook niet-Arabieren gevestigd. Daarbij moet men bedenken dat Palestina vier eeuwen lang deel heeft uitgemaakt van het Turks-Osmaanse Rijk – een multireligieuze, veelvolkerenstaat zonder binnenlandse grenzen.

Daarbij hebben vooral Jeruzalem (Al-Quds) en Al-Khalil (Hebron) van oudsher als een magneet op joodse, christelijke en islamitische pelgrims gewerkt. Degenen die nooit meer zijn weggegaan, zijn nadien volledig in de Palestijnse samenleving opgegaan. Vaak herinnert alleen hun familienaam nog aan een herkomst van elders. Dat ligt anders met de joodse kolonisten die in het kader van het zionistische project Palestina massaal binnengestroomd zijn.

In het geval van de Armeniërs gaat hun aanwezigheid terug tot enkele honderden jaren vóór de verovering van Palestina door de Arabieren, vooral nadat de koning van Armenië tot het christendom was overgegaan. Veel later hebben zich talrijke Armeense vluchtelingen bij hen gevoegd. Ook zij zijn volledig in de Palestijnse samenleving opgegaan. De Armeense Palestijnen (of Palestijnse Armeniërs) zijn christenen. In de Oude Stad van Jeruzalem is er – behalve een christelijke – een aparte Armeense wijk. Daar wordt de bezoeker door plakkaten aan de muren en een museum herinnerd aan de genocide op het Armeense volk door de Turks-Osmaanse machthebbers in 1915. Thans omvat de Armeense gemeenschap nog rond 10.000 personen, van wie een groot deel in Jeruzalem woont.

Ook de aanwezigheid van de Samaritanen dateert van ver vóór de verovering door de Arabieren. De leden van deze rond 700 leden tellende geloofsgemeenschap beschouwen zich als nazaten van de noordelijke stammen van het Bijbelse Israel (Israeliëten) en zijn woonachtig in een gebied dat door hen met Samaria wordt aangeduid – vandaar hun naam Samaritanen. De joden zouden daarentegen nakomelingen zijn van de zuidelijke stammen (Judeeërs) in Judah of Judea. De Samaritanen zeggen dat zij het ware geloof van de Hebreeën hebben weten te behouden. Op meerdere punten bestaan er tussen hen en orthodoxe joden dan ook meningsverschillen in geloofskwesties en ook kennen zij andere rituelen. De Samaritanen spreken Hebreeuws en Arabisch en zijn geconcentreerd in de omgeving van Nabloes. Daar bevindt zich hun belangrijkste heilige plaats – de Berg Gerizim – waar volgens overleving Abraham in opdracht van God zijn zoon Isma’il (Ismaël) had willen offeren (orthodoxe joden stellen dat dit zich op de Tempelberg in Jeruzalem heeft afgespeeld).

In Jeruzalem, Al-Khalil (Hebron), Safad en Tiberias hebben door de eeuwen heen – dat wil zeggen vóór de komst van zionistisch-joodse kolonisten vanaf het eind van de 19e eeuw – kleine gemeenschappen van religieuze joden gewoond. In de eerste helft van de 20e eeuw zou hun positie evenwel zwaar onder druk komen te staan door de activiteiten in Palestina van joodse kolonisten – aanhangers van het politieke zionisme.

vluchtelingen
Ongeveer de helft van alle Palestijnen is vluchteling. In 2016 ging het om rond 5,6 miljoen personen (vluchtelingen en hun nakomelingen).

De grootste groep vluchtelingen – rond 750.000 – ontstond in 1948-1949, rondom de stichting van de Staat Israel en de oorlog die daarop is uitgebroken. Die vluchtelingen waren afkomstig uit die delen van Palestina, die na 1948 tot de Staat Israel zijn gaan behoren.

De massale vluchtelingenstroom is zowel door de oorlogshandelingen op gang gekomen, als in gang gezet door een tot in de details voorbereide campagne van etnische zuivering van Palestijnen (het zogeheten Plan Dalet) door joodse strijdgroepen, later het Israelische leger.

Van de 750.000 Palestijnse vluchtelingen zijn er 350.000 op de Westelijke Jordaanoever terecht gekomen. Dat had daar bijna een verdubbeling van het aantal inwoners tot gevolg: van 450.000 naar 800.000 personen. Vluchtelingen maakten daarmee 44 procent van de bevolking uit.

Nog eens 200.000 andere Palestijnen weken uit naar de Strook van Gaza, wat de bevolking daar zelfs ruim deed verdrievoudigen: van 80.000 naar 280.000 personen.

Vluchtelingen maken daar sindsdien zo’n 70 procent van de bevolking uit (op de Westelijke Jordaanoever rond één derde, in de Strook van Gaza ongeveer driekwart).

Palestijnen vluchtten naar naburige oorden waar het veilig was. Zo kwamen vluchtelingen uit Bayt Shan (Beisan), Tabariya (Tiberias), Yafa (Jaffa), al-Ludd/Lydda (Lod), Ramle en Bir al-Sab (Beersheba) vooral op de Westelijke Jordaanoever terecht, dat in de loop van de oorlog van 1948-1949 in handen van Trans-Jordanië was gevallen. In de Strook van Gaza, die onder Egyptische controle kwam, waren de vluchtelingen afkomstig uit de aangrenzende noordelijke regio, met steden als Isdud (Ashdod) en Al-Majdal (Ashkelon), die sinds mensenheugenis met de Strook van Gaza een eenheid had gevormd.

Bij het verdrijven van Palestijnen is door joodse strijdgroepen, later het Israelische leger, geen onderscheid gemaakt tussen moslims en christenen (met uitzondering van de christelijke gemeenschap in Nazareth). Alleen de kleine druzische gemeenschap in het noorden van Palestina is door hen ongemoeid gelaten.

Om de vluchtelingenstroom op gang te brengen is er een serie bloedbaden aangericht, zoals in het Palestijnse dorp Deir Yassin (Dayr Yasin) op 9 april 1948.

Behalve de angst om slachtoffer van geweld te worden, is als verklaring voor de massale vlucht gegeven, dat in die dagen de Palestijnse samenleving nog een zeer traditionele samenleving was, waarin het waarborgen van de eer van de familie van groot belang was. Angst voor aantasting van de eer van vrouwen en meisjes – en daarmee van de eer van de familie – in een oorlogssituatie heeft Palestijnen er bijgevolg toe aangezet om in familieverband (bescherming) naar elders uit te wijken.

Men kan zich indenken dat de met veel gevaren omgeven vlucht en het verlies van have en goed voor de betrokkenen een traumatische ervaring is geweest. Palestijnen duiden de gebeurtenissen in 1948 dan ook aan met Al-Nakba (de Catastrofe).

vluchtelingenkampen
Slechts een klein deel van de vluchtelingen wist bij familie en verwanten onderdak te vinden. Anderen bivakkeerden aanvankelijk in openbare gebouwen als scholen en moskeeën. Uiteindelijk is de overgrote meerderheid in tentenkampen terechtgekomen. Deze waren inderhaast ingericht door de United Nations Relief for Palestine Refugees, die in mei 1950 omgevormd is tot de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA), door het Internationale Rode Kruis en door christelijke hulporganisaties, zoals de Quakers.

Vluchtelingen hebben – blootgesteld aan weer en wind – soms jaren in de tentenkampen moeten doorbrengen. Later zijn de tenten vervangen door zogeheten shelters – noodwoningen met een oppervlakte van slechts enkele vierkante meters. Tegen de bouw van deze shelters bestond aanvankelijk onder Palestijnse vluchtelingen weerstand. Want daarmee leek hun situatie eerder bestendigd, dan opgelost te worden.

Maar van een oplossing zou geen sprake zijn. Hoewel daartoe al op 11 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is opgeroepen (Resolutie 194) en toetreding tot de VN daarvan afhankelijk is gemaakt, heeft de Staat Israel de terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen van meet af aan en tot heden geblokkeerd. Deze opstelling zou door veiligheidsoverwegingen ingegeven zijn. De werkelijke reden is een andere. De campagne van etnische zuivering was er immers erop gericht om de bevolking van Israel qua samenstelling zo joods mogelijk te maken. Dat moest vooral zo blijven.

Om de terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen te bemoeilijken, is Israel er onmiddellijk na beëindiging van de oorlogshandelingen toe overgegaan om stelselmatig ontvolkte Palestijnse dorpen (en enkele stadwijken) met de grond gelijk te maken. In het totaal ging het daarbij om ruim 500 woonoorden.

drie generaties vluchtelingen
Om voor hulp in aanmerking te komen, moesten Palestijnen zich bij de UNRWA als vluchteling laten registreren. Inmiddels zijn al drie generaties Palestijnen voor hun overleven – onderdak, voedsel, medische zorg, onderwijs – van de UNRWA afhankelijk.

In die beginjaren moet het leven voor de vluchtelingen in de kampen zeer zwaar geweest. In de Strook van Gaza gold dit in niet geringe mate eveneens voor de oorspronkelijke bewoners. Want in veel gevallen was ook hun bestaan door de massale instroom van vluchtelingen volledig overhoop gehaald. Voor steun van internationale hulporganisaties bleken zij evenwel niet in aanmerking te komen. Want die was – heel bureaucratisch – uitsluitend voor de vluchtelingen bestemd.

Verspreid over de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza zijn er na 1948 in totaal 27 vluchtelingenkampen uit de grond gestampt: 19 op de Westelijke Jordaanoever, 8 in de Strook van Gaza. Anno 2009 variëren deze qua omvang van 2000 (Ayn Sultan, nabij Ariha – ofwel Jericho) tot 108.000 personen (Jabalya, ten noorden van Gaza-Stad). De meeste van de kampen bevinden zich in de nabijheid van de grote steden. In sommige gevallen zijn zij daarmee vergroeid geraakt. Desondanks blijven deze ‘stadswijken’ als zodanig herkenbaar, vanwege de zeer compacte bouw, gebrekkige infrastructuur en het veelal ontbreken van groenvoorziening.

Hoewel de Westelijke Jordaanoever 15 maal de oppervlakte van de Strook van Gaza heeft, bedroeg in 2009 het aantal vluchtelingen in kampen daar nog niet de helft van dat in de Strook van Gaza (197.000 tegenover 499.000).

Overigens zijn na 1948 lang niet alle Palestijnse vluchtelingen in vluchtelingenkampen terecht gekomen. Degenen die geld, steun van familieleden of gewoon geluk hadden, huurden of kochten in hun nieuwe verblijfplaats zelf een woning.

In de Juni-Oorlog van 1967, waar de bezetting door Israel van de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza op is gevolgd, hebben opnieuw vele duizenden Palestijnen zich gedwongen gezien naar elders uit te wijken: rond 250.000 van hen verlieten de Westelijke Jordaanoever, 70.000 de Strook van Gaza. De meesten van hen kwamen in Jordanië terecht.

positie Palestijnen in Israel
De rond 150.000 Palestijnen die in 1948 niet gevlucht of verdreven waren,  kwamen als ‘niet-joden’ te wonen in een staat die zich in zijn Onafhankelijkheidsverklaring definieerde als een ‘Joodse en democratische staat’. In de praktijk betekende dit, dat de Palestijnen werden gedegradeerd tot derderangs (staats)burgers in hun eigen land (na de ashkenazim en de sefardim/mizrahim). Tussen 1948 en 1966 hebben zij – anders dan de joodse Israeli’s – bovendien onder militair bestuur moeten leven onder veel beperkingen, vooral in hun bewegingsvrijheid.

Er is een reeks voorbeelden te geven dat er na 1948 in Israel sprake was (en is) van institutionele discriminatie jegens het Palestijnse bevolkingsdeel.

Zo is kort na de Nakba via wetgeving 93 procent van de grond – veelal eigendom van gevluchte of ontheemde Palestijnen – in handen gekomen van een semi-overheidsinstelling, het Joods Nationaal Fonds. Aan Palestijnen werd het gebruik van deze grond voor agrarische, huisvestings- of commerciële doeleinden ontzegd; rond 70 ‘niet-erkende dorpen’ – dorpen die na 1948 door Palestijnen zijn gesticht nabij de woonoorden waaruit zij eerder gevlucht of verdreven waren – blijven tot de dag van vandaag verstoken van water en elektriciteit, van wegen en van andere infrastructurele voorzieningen; sinds 1948 zijn er voor joodse Israeli’s ruim 600 nieuwe gemeenten gesticht, voor Palestijnen niet één; overheidsgelden worden disproportioneel ten behoeve van joodse Israeli’s aangewend; de overheidsfinanciering van Palestijnse scholen ligt op een aanzienlijk lager niveau dan van scholen voor joodse Israeli’s; Palestijnen zijn zwaar ondervertegenwoordigd in overheidsfuncties.

Belangrijk ook: joden – volgens de definitie van de Staat Israel iedereen met tenminste één joodse grootouder – waar ook ter wereld wordt automatisch het Israelische staatsburgerschap verleend op basis waarvan zij zich in Israel kunnen vestigen. Palestijnse vluchtelingen is (en wordt) het recht op terugkeer naar hun woonoorden ontzegd.

Linkse regeringen hebben op dit punt in hun beleid nooit ondergedaan voor regeringen van rechtse signatuur, aangezien beide het zionistische uitgangspunt onderschrijven dat Israel eerst en vooral een staat voor joden is. Palestijnen worden overwegend als een veiligheidsrisico gezien, met alle gevolgen van dien.

Palestijnen vormden in 2017 met 1,7 miljoen personen rond 14 procent van de bevolking van Israel.

bevolkingsdichtheid / bevolkingsgroei
De bevolkingsdichtheid tussen Palestina’48 (Israel), de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza loopt sterk uiteen.

In 2017 lag de bevolkingsdichtheid in Palestina’48 op 376 personen (niet-gedifferentieerd) per km2 .

Met bijna 3881 inwoners per km2  (cijfer 2008) behoort de Strook van Gaza tot een van de dichtstbevolkte gebieden ter wereld (ter vergelijking: Nederland 400 inwoners per km2). De situatie werd nog dramatischer, nadat Israel na 1967 ten behoeve van de joodse kolonisten rond een derde van het grondgebied van de Strook van Gaza in beslag had genomen (uiteindelijk zijn de joodse kolonisten in de zomer van 2005 door Israel teruggetrokken en zijn hun nederzettingen ontmanteld). Daar komt bij, dat de bevolkingsdichtheid niet gelijkelijk is verdeeld. Het is nauwelijks voor te stellen, maar in het Shati-vluchtelingenkamp in het noorden van de Strook van Gaza zitten inmiddels 76.000 Palestijnen op minder dan 1 kmsamengepakt.

Met 416 personen per kmis de Westelijke Jordaanoever negen maal dunner bevolkt dan de Strook van Gaza.

De overbevolking in de Strook van Gaza is vooral het gevolg van de massale instroom van Palestijnse vluchtelingen en van een sterke groei van de bevolking. Ook op dit punt zijn er verschillen tussen de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza. Zo bedroeg in 2009 de bevolkingsgroei op de Westelijke Jordaanoever 2,6 procent en die in de Strook van Gaza 3,3 procent (Nederland 0,6 procent in 2008). In het geval van Gaza is dat een aanzienlijke daling ten opzichte van 1992 toen dit percentage nog 7,8 bedroeg – een wereldrecord. In 2007 bestond een gemiddeld gezin op de Westelijke Jordaanoever uit 5,5 en in de Strook van Gaza uit 6,5 personen.

De Strook van Gaza is om eerder genoemde redenen meer verstedelijkt dan de Westelijke Jordaanoever. Wanneer wij de bewoners van de vluchtelingenkampen erbij optellen, dan woonde in 2002 op de Westelijke Jordaanoever 58 procent van de bevolking in een stedelijke omgeving, tegenover 95 procent in de Strook van Gaza. Het betekent tevens, dat in dat jaar nog altijd 42 procent van de bewoners van de Westelijke Jordaanoever op het platteland woonde.

In 2017 (schatting) bedroeg de bevolkingsgroei in Palestina’48 (niet-gedifferentieerd voor de verschillende bevolkingsgroepen) 1,5 procent, op de Westelijke Jordaanoever 1,8 procent en in de Strook van Gaza 2,3 procent (ter vergelijking: Nederland 0,4 procent).

huwelijkspatroon
In Palestina’48 trouwen Palestijnen met Palestijnen. Huwelijken tussen Palestijnen en joden komen hoogst zelden voor. De wettelijke minimum huwelijksleeftijd bedraagt voor zowel mannen als vrouwen 18 jaar.

Onderzoek wijst uit dat er in de Strook van Gaza zeer jong wordt getrouwd. Sociaaleconomische factoren – die op hun beurt onverbrekelijk verbonden zijn met de bezettingssituatie – spelen daarbij een grote rol. Aangezien de economie nooit voldoende werkgelegenheid heeft kunnen bieden, bood doorleren veelal gunstige perspectieven op werk elders – bijvoorbeeld vanaf het begin van de jaren zestig in de opkomende oliestaten aan de Perzische Golf. Het effect daarvan is geweest, dat de gemiddelde huwelijksleeftijd significant is gestegen. Omgekeerd is van de grote vraag, na 1967, naar ongeschoolde Palestijnse arbeidskrachten in de Israelische economie, een dalend effect uitgegaan. Hoewel de wettelijke minimum huwelijksleeftijd voor mannen 18, en voor vrouwen 17 jaar bedraagt (met toestemming van de qadi – de rechter – kan daarvan worden afgeweken), bleek in 2000 dat ruim 40 procent van de gehuwde vrouwen op de dag van hun huwelijk 18 jaar of jonger was (tot 14 jaar toe).

Uit weer een ander onderzoek is naar voren gekomen, dat er tussen de vluchtelingen en de oorspronkelijke inwoners van de Strook van Gaza nauwelijks wordt getrouwd (in 1997 nog geen 2 procent). De scheidslijn tussen beide categorieën Palestijnen is kennelijk groot gebleven. Als verklaring daarvoor wordt wel gegeven, dat vrouwen zich na hun huwelijk traditioneel bij de familie van hun man vestigen. Voor een vrouw van buiten een vluchtelingenkamp is dat een weinig aantrekkelijk perspectief.  Alleen een succesvolle maatschappelijke of politieke carrière zal voor de man in een dergelijke situatie voor een doorbraak kunnen zorgen.

Vanwege grotere economische en ruimtelijke mogelijkheden hebben zich in de loop der jaren nogal wat vluchtelingen op de Westelijke Jordaanoever buiten de vluchtelingenkampen kunnen vestigen. Dit heeft integratie met de oorspronkelijke bewoners van de Westelijke Jordaanoever bevorderd.

bevolkingsopbouw
Uit de statistieken blijkt dat in 2017 (schatting) 43 procent van de bevolking van Israel – niet-gedifferentieerd voor de verschillende bevolkingsgroepen – jonger dan 25 jaar oud was (28 procent jonger dan 14 jaar). Rond 37 procent behoorde tot de leeftijdscategorie 25-54 jaar en 11 procent was 65 jaar of ouder. De gemiddelde leeftijd bedroeg 30 jaar (ter vergelijking: in Nederland 43 jaar).

De bevolking in de Strook van Gaza en op de Westelijke Jordaanoever is gemiddeld genomen een stuk jonger.

In 2017 (schatting) was 66 procent van de inwoners van de Strook van Gaza jonger dan 25 jaar (45 procent jonger dan 14 jaar). Rond 28 procent behoorde tot de leeftijdscategorie 25-54 jaar en 2,5 procent was 65 jaar of ouder. De gemiddelde leeftijd bedroeg 17 jaar.

Op de Westelijke Jordaanoever was in 2017 (schatting) 58 procent jonger dan 25 jaar (37 procent jonger dan 14 aar). Rond 34 procent behoorde tot de leeftijdscategorie 25-54 jaar en 3 procent was 65 jaar of ouder. De gemiddelde leeftijd bedroeg 21 jaar.

emigratie / immigratie
De Staat Israel doet er alles aan om de instroom van joden te bevorderen. Met enig succes. Toch verlaten jaarlijks vooral jonge joodse Israeli’s het land – vanwege de politieke situatie (tot de 42-jarige leeftijd is er militaire dienstplicht) of gunstiger arbeidsmogelijkheden elders.

Verdrijving, bezetting en ongunstige economische mogelijkheden hebben na 1948 veel Palestijnen doen besluiten Palestina te verlaten om te proberen elders in de wereld een nieuw bestaan op te bouwen. Anderen waren hen hierin al voorgegaan, zij het in geringere aantallen tegelijk. Daarbij ging het vanaf het eind van de 19e eeuw vooral om christelijke Palestijnen, die in het verlengde van onderwijs aan missie- en zendingsscholen de weg naar Noord- en Zuid-Amerika en naar immigratielanden elders in de Westerse wereld wisten te vinden. Vanwege hun gemiddeld hogere opleidingsniveau hebben christelijke Palestijnen altijd gemakkelijker naar elders kunnen emigreren. Onder hen bevonden zich ook ongeschoolde Palestijnen. De meesten van hen hebben zich uiteindelijk permanent in hun nieuwe vaderland gevestigd en zijn daar genaturaliseerd. De band met de achtergelaten familie is doorgaans in stand gebleven.

Voor Palestijnen met een islamitische achtergrond zijn er vooral met de opkomst van de rijke oliestaten aan de Perzische Golf vanaf het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw grote mogelijkheden ontstaan. Een onvoorzien effect van het UNRWA-onderwijs. Zo hebben vele tienduizenden geschoolde (maar ook ongeschoolde) Palestijnse arbeidskrachten in de daaropvolgende decennia een belangrijke bijdrage geleverd aan de opbouw van een reeks moderne Golfstaten. Omdat het vrijwel onmogelijk was om ook het staatsburgerschap van de betreffende staten te verkrijgen, zou voor velen van hen vestiging daar niet permanent zijn (na beëindiging van het arbeidscontract moet men het land verlaten).

Het meest dramatisch was daarvan sprake rondom de Koeweit Crisis in 1990-1991, na de bezetting van Koeweit door het Irak van Saddam Husayn. Vanwege de pro-Iraakse opstelling van de leiding van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) zagen na de bevrijding van Koeweit rond 200.000 Palestijnen zich gedwongen om het land en ook andere Golfstaten te verlaten, veelal met achterlating van al hun bezittingen. Berooid keerden zij terug naar de Strook van Gaza, de Westelijke Jordaanoever of (als Jordaanse paspoorthouders) naar Jordanië.

Na het afsluiten van de Oslo-Akkoorden (vanaf 1993) tussen Israel en de PLO konden – zij het onder geheel andere omstandigheden – voorts rond 100.000 Palestijnse politieke bannelingen naar de Palestijnse Gebieden terugkeren. Daar gingen zij de kern vormen van het Palestijns Nationaal Gezag (PNA), dat in delen van de Palestijnse Gebieden formeel het bestuur in handen kreeg.

Met het verslechteren van de politieke, sociale en economische omstandigheden in de Strook van Gaza en op de Westelijke Jordaanoever, zoekt een groeiend aantal – vooral jong, hoogopgeleide – Palestijnen in emigratie een individuele – in plaats van een collectieve –oplossing voor de problemen waarvoor men zich gesteld ziet. De mogelijkheden voor emigranten met een moslim-achtergrond – het overgrote meerderheid  van de Palestijnen is moslim – zijn de achterliggende jaren echter sterk verslechterd.

religie
De overgrote meerderheid – geschat op 98 procent – van de Palestijnen is moslim – en wel van de soennitische geloofsrichting, met daarnaast een kleine druzische gemeenschap (rond 2 procent). Deze is vooral in de regio-Haifa woonachtig. In Palestina ligt het percentage christelijke Palestijnen op rond 2 procent (ten tijde van het Britse Mandaat was dat nog zo’n 10 procent).

De islam is in de eerste helft van de 7e eeuw (christelijke jaartelling) door Arabische veroveraars vanuit het Arabisch Schiereiland naar Palestina gebracht. Jeruzalem kwam in 638 in handen van de derde khalief (opvolger van de Profeet Mohammed), Omar Ibn al-Khattab, die vervolgens op de Haram al-Sharif de Aqsa Moskee liet bouwen.

de hemelreis van de Profeet Mohammed
Jeruzalem is de plaats van waaruit de Profeet Mohammed een tocht naar de hemel heeft gemaakt. De overlevering luidt als volgt:

Van de Haram Moskee in Mekka begeeft de Profeet zich in een nachtelijke tocht door de lucht, gezeten op een gevleugeld paard met vrouwenhoofd, al-Buraq (Bliksem) genaamd, naar de Aqsa Moskee in Jeruzalem. Hij is vergezeld van de aartsengel Gabriël (Jibril). De route loopt via de Sinaï Woestijn en Bethlehem. In Jeruzalem aangekomen knoopt Gabriël de teugels van het rijdier vast aan een ring in de muur van de Haram al-Sharif, die moslims met de Buraq Muur aanduiden (voor joden gaat het hier om de Westelijke Muur, beter bekend als de Klaagmuur).

Op de Haram al-Sharif gaat de Profeet in gebed met Abraham, Mozes en Jezus, die hem als profeten zijn voorgegaan. Vervolgens stijgt hij vergezeld van Gabriël, vanaf de Heilige Rots op de Haram al-Sharif via een ladder van licht ten hemel. Nadat hij de zeven hemelen door is gegaan, bevindt hij zich in de aanwezigheid van Allah, van wie hij gebedsinstructies voor zijn volgelingen ontvangt. Vervolgens daalt hij via de ladder weer naar de Haram al-Sharif af en keert op dezelfde wijze als hij gekomen is terug in Mekka, waar hij nog vóór het aanbreken van de dag aankomt.

Over de genoemde rots is de Rotskoepel Moskee gebouwd. De Aqsa Moskee staat op de plaats waar de tweede khalief, Omar Ibn al-Khattab, een gebedsruimte heeft laten bouwen.

In Palestina’48 leven Palestijnen als minderheid in een Joodse Staat. De zaterdag (sabbat) is de nationale rustdag waarop de openbare instellingen gesloten zijn. Voor de Palestijnen – die zoals gezegd in overgrote meerderheid moslim zijn – is de vrijdag de rustdag, voor christelijke Palestijnen de zondag.

De moslimgemeenschap in de Palestijnse Gebieden is – anders dan in Libanon, Syrië of Irak – homogeen van samenstelling. Door de in 1993 aangetreden PNA is in een Basiswet (er is net als in Israel geen Grondwet) de islam tot de officiële godsdienst verklaard. De rechten van de christelijke en de Samaritaanse gemeenschap zijn daarbij gewaarborgd en worden in de praktijk volledig gerespecteerd. In het algemeen gesproken kenmerkt de Palestijnse samenleving zich door het bestaan van liberale, tolerante verhoudingen. Op de Westelijke Jordaanoever en in de Strook van Gaza zijn openbare instellingen op vrijdag gesloten. Voor christenen geldt de zondag als rustdag.

Voordat Arabische veroveraars in het gebied arriveerden, was de meerderheid van de lokale bevolking christen. De aanwezigheid van heilige plaatsen als Jeruzalem, Bethlehem, Nazareth en Al-Khalil (Hebron) verklaart waarom er van oudsher vele kerken vertegenwoordigd zijn geweest. Daarbij loopt er een scheidslijn tussen de Roomse (katholieke) en de Oosterse (orthodoxe) kerken. Die zijn doorgaans terug te voeren op  heftig uitgevochten geloofsgeschillen. De Kruisvaarders hebben in de periode dat zij het in het gebied voor het zeggen hadden, de onderlinge tegenstellingen verder verscherpt door de ruimte die zij aan de Roomse Kerk gaven en door hun openlijke vijandschap jegens de Oosterse kerken. Eeuwen later zouden opkomende Westerse imperialistische mogendheden eveneens aan de verloedering van de onderlinge verhoudingen bijgedragen, door in een in verval gerakend Turks-Osmaans Rijk speciale relaties met geestverwante christelijke gemeenschappen aan te knopen (Fransen met Rooms-Katholieken, Russen met Orthodoxen, Britten en Pruisen met Protestanten). Tot de dag van vandaag doet een en ander zich voelen en manifesteert zich in lamleggende onderlinge rivaliteiten.

Het aantal christelijke Palestijnen in de Palestijnse Gebieden wordt thans  op rond 50.000 geschat, van wie er 47.000 op de Westelijke Jordaanoever wonen (een totaalcijfer van 76.000 wordt ook genoemd). Daarmee maken zij 1-2 procent van de bevolking uit. In Palestina’48 bedraagt hun aandeel in de bevolking rond 2 procent – ofwel rond 133.000 personen (daarnaast wonen er in Palestina’48 nog eens 36.000 niet-Palestijnse christenen). In de Strook van Gaza is de christelijke gemeenschap altijd klein geweest en de afgelopen jaren verder in omvang afgenomen. Deze zou momenteel nog slechts 1200 gelovigen omvatten.

Hoewel het aantal christelijke Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever de afgelopen decennia ongeveer gelijk is gebleven, is hun aandeel in de totale bevolking daar sterk afgenomen. Daarvoor zijn vooral twee oorzaken aan te wijzen. Zo hebben christelijke Palestijnen in verhouding een groter aandeel in de emigratie gehad (begin jaren negentig dubbel zo groot). Belangrijker nog: de moslimgemeenschap groeit sneller dan de christelijke gemeenschap, omdat het kindertal in gezinnen van moslims van oudsher talrijker is (in de periode 1967-1996 bijna tweemaal zo talrijk).

In Palestina’48 maken christelijke Palestijnen nu een derde van de inwoners van Nazareth uit, de overige twee derde is moslim (ooit had Nazareth een overwegend christelijke bevolking). Andere christelijke Palestijnen zijn van oudsher gevestigd in een aantal dorpen in Galilea.

Op de Westelijke Jordaanoever woont rond 80 procent van de christelijke Palestijnen in een stedelijke omgeving. Op de Westelijke Jordaanoever zijn zij vooral geconcentreerd in Jeruzalem en omgeving: in onder meer Bethlehem, Bayt Jala, Bayt Sahur, Ramallah, Bir Zeit, Jifna, Ayn Arik en Taybeh. Tot 1948 waren dit qua samenstelling en sfeer christelijke plaatsen. Door de instroom van vluchtelingen en in het algemeen de verstelijking is dat veranderd. Inmiddels maken christenen in steden als Bethlehem en Ramallah nog slechts een derde van de inwoners uit.

Ruim de helft van de christelijke Palestijnen in Palestijna’48 (60 procent) behoort tot de Grieks-Katholieke kerk (Melkieten), de overigen zijn Grieks-Orthodox, Rooms-Katholiek, Armeens-Katholiek of Armeens-Orthodox, Koptisch, Maronitisch dan wel Protestant.

Op de Westelijke Jordaanoever zijn 15 erkende christelijke kerkgenootschappen. Verreweg de grootste is de Grieks-Orthodoxe  Kerk (met 52 procent van de christenen), op afstand gevolgd door de Rooms-Katholieke Kerk (31 procent), de veel kleinere Grieks-Katholieke Kerk (Melkieten; 6 procent) en de Protestantse Kerken (Lutheranen, Anglicanen; 5 procent). De overige kerkgenootschappen zijn klein. Hun aanwezigheid is vooral terug te voeren op de speciale betekenis die Jeruzalem en Bethlehem voor christenen hebben.

In Palestina’48, op de Westelijke Jordaanoever en in de Strook van Gaza  gaan religieuze rechtbanken voor moslims en christenen over kwesties die in de sfeer van het familierecht liggen, zoals huwelijk, echtscheiding en erfenis. Met trouwt voor de imam of de priester. Een burgerlijk huwelijk bestaat niet. Vanuit de moskee of kerk wordt men begraven. Kortom – of men nu gelovig of niet – de moskee en de kerk zijn instituten gebleven waar geen Palestijn omheen kan.

Inmiddels is het voor zowel moslims als christenen uit de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza vrijwel onmogelijk geworden om Jeruzalem en daarmee de voor hen heilige plaatsen te bezoeken (met enige uitzondering voor ouderen). Alleen op belangrijke feestdagen wordt door de Israelische bezettingsmacht een beperkt aantal vergunningen afgegeven voor een eendaags bezoek. Deze moeten ruim van tevoren aangevraagd worden. Een recht is daarmee een gunst geworden.