Elias Abdullah
MO* – Mondiaal Nieuws / 22 augustus 2019
Elias Abdullah — Zoon van een Iraakse vader en Belgische moeder. Studeerde Arabistiek en Islamkunde en is gepassioneerd door het Midden-Oosten. Werkt momenteel als vrijwillig vertaler met migranten op Samos.
26 juni 2019, ik vertrek ‘s ochtends vroeg vanuit Zaventem naar Tel Aviv. Eindelijk kan ik beginnen aan iets waar ik al lang van droom. Ik zou zes maanden in Nablus verblijven, een stad op de Westelijke Jordaanoever. Gedurende die periode zou ik er via een Europees project als vrijwilliger aan de slag gaan bij een plaatselijke Palestijnse ngo die werkt met kinderen en jongeren uit de stad en uit de omringende vluchtelingenkampen. Helaas verliep het allemaal niet zoals het moest. Dit is het relaas van 36 memorabele uren.
Het begon eind januari 2019. Ik solliciteerde voor een Europees vrijwilligersproject in Palestina waarbij ik via een Italiaanse organisatie zou “geplaatst” worden bij een Palestijnse ngo. Na de eerste selectie en een training van 12 dagen werd ik eind april definitief geselecteerd voor het project. De verlossende mail werd van mijn kant beantwoord met een luide overwinningskreet. Eindelijk! De voorbereiding kon beginnen.
Op voorhand gaven de betrokken organisaties me de raad om niets mee te nemen dat nog maar gelinkt kon worden aan het vrijwilligerswerk, contact met hen of enige vermelding van het Europees project waar ik aan deelnam. Dat betekende: foto’s en berichten op mijn gsm verwijderen en mijn mailbox en sociale media filteren.
Een paradoxale situatie: geselecteerd voor een vrijwilligersproject van de Europese Commissie bij een ngo in Palestina die geld en vrijwilligers ontvangt van (onder andere) de Europese Unie, mocht ik toch niets bij hebben dat aan dit project en aan vrijwilligerswerk in het algemeen linkte. Bovendien ging ik als jongeman, met Belgische nationaliteit maar een Arabische achternaam, naar Israel, een recept voor moeilijkheden.
Uit rondvraag in mijn omgeving en wat googelen, bleek dat ik niet de eerste was die in deze situatie verkeerde. Ik las verhalen van mensen die een groot kruis rond hun nek hingen, beweerden dat ze tot de LGBTQ-gemeenschap behoorden, op pelgrimstocht gingen, … Alles behalve eerlijk verklaren dat je met Palestijnen komt werken, los van de goede bedoelingen die je ook hebt.
Ik stippelde een heuse reisroute uit in Israel, maakte boekingen in hostels en vond personen die in Israel woonden en garant stonden voor mij. Kortom, met een waterdicht verhaal kwam ik aan in Tel Aviv.
Toch bleef ik onzeker. Eén factor maakte het ingewikkelder: in 2017 was ik met een Vlaamse vriend op vakantie in Jordanië. Vanuit Jordanië waren we onderweg naar onze laatste vier dagen in Israel om zo terug te keren naar België. Aan de grens tussen beide landen werd ik, op basis van mijn achternaam, zeven uur opzij gehouden en ondervraagd alvorens ik zonder boe of ba teruggestuurd werd naar Jordanië. Zonder reden en zonder info. Mijn vriend, die al die tijd op 20 meter van me aan de andere kant van de schuifdeur wachtte, kon de reis wel verder zetten. Aangezien ik geen stempel in mijn paspoort of verdere info had gekregen, ging ik ervanuit dat ik bij een volgende reis wel zou worden toegelaten. Maar toch, met een bang hartje.
Maar bij de paspoortcontrole werd al snel duidelijk dat het niet zou lopen zoals gehoopt. Ik werd verzocht plaats te nemen op een bank en mijn paspoort werd ingehouden. Na ongeveer een uur werd ik door een ondervrager opgeroepen. Ik deed mijn hele verhaal en liet haar alle bewijzen zien van reservaties, reisplannen en contacten. Tot dan leek ze mee te zijn met mijn verhaal.
Toen ze verwees naar mijn eerdere weigering in Israel, bevestigde ik dit en legde uit dat ik verder geen info had gekregen dus ook niet wist waaraan ik die weigering toen te danken had. Als teken van goodwill overliep ze de reden voor mijn toenmalige weigering. ‘Gelogen over zijn Palestijnse activiteiten’, klinkt het. Mijn Palestijnse activiteiten? Die heb ik helemaal niet? Ik moest lachen. Al was het groen lachen. Volgens haar was de weigering in 2017 geldig voor een periode van vijf jaar, tot eind 2022 dus. Ik werd opnieuw geweigerd.
Op het document dat ik moest tekenen stonden de redenen voor de weigering opgesomd: ‘prevention of illegal immigration’ en ‘public security or public safety or public order considerations’. Haastig werd ik terug in de wachtzaal gezet waar ik een uur later opgehaald werd door een gevangenentransportbusje. Van daaruit ging het naar een gesloten centrum naast de luchthaven van Tel Aviv, omringd door muren, hekken en tralies. Mijn zak werd me afgenomen, inclusief alle bezittingen. Terwijl de bewaker op me stond te roepen, kon ik nog net een bericht naar mijn vriendin sturen. ‘Geen paniek!’.
Het was als in een film. Ik werd een grote cel ingeleid waar zes stapelbedden tegen de muren stonden en wat tafels in het midden. Vanuit de kamer keken de reeds aanwezige gasten me met grote ogen aan. Ik ging op een van de vrije bedden zitten en keek rond me. De kamer stonk, de vloer leek al in maanden niet gekuist en op de tafel lagen ooit opgewarmde opwarmmaaltijden te bakken in de zon.
De muren stonden overvol met zinnen in het Russisch, Georgisch en Engels. ‘Fuck Israel’, ‘Viva Palestina’, ‘heil Hitler’, hartjes en namen. De muren lazen als een boek. Na de eerste indruk te hebben laten bezinken, probeerde ik een gesprek aan te knopen met enkele van de mannen. Het merendeel van hen waren zwijgzame Georgiërs en Moldaviërs maar er was ook een man uit Peking, een jongeman uit Litouwen en een man uit de Filipijnen. Iedereen wachtte vol ongeduld op het moment dat ze op een vlucht naar huis gezet zouden worden.
Ik merkte al snel dat rustig op het bed gaan liggen een opdracht op zich was. Van zodra je neerlag begon het overal te jeuken. Een van de Moldavische mannen stond vol beten van de beestjes die in de bedden huisden. Veel meer dan ijsberen, de muren lezen en naar buiten staren door de tralies zat er niet in.
De jongeman uit Litouwen had mijn leeftijd. Hij zat al bijna een dag te bakken in de vieze cel in afwachting van zijn vlucht. Bovendien had hij nog steeds niet mogen bellen naar zijn familie. We spraken over onze jobs en ons leven thuis. Toen ik hem vertelde dat ik tijdens mijn laatste job met migranten en vluchtelingen had gewerkt lachte hij en zei: ‘nu zit je eens aan de andere kant van het hek’. Ik moest lachen.
We verzochten de bewakers herhaaldelijk of we onze familie op de hoogte mochten brengen. Onze verzoeken werden slechts beantwoord met een afwimpelende blik en ‘later’.
Op de tafels stonden enkele lege waterkannen. Vanuit onze bloedhete cel riepen we door de tralies of die opnieuw gevuld konden worden. Na meer dan twee uur ging de deur open, werden wat broodjes de cel ingegooid en kregen we vers water. Na een viertal uur kreeg ik eindelijk de toestemming om een boek te halen uit mijn zak.
Ik had ondertussen elke leesbare zin op de muren gelezen en nog ging de tijd tergend traag. Op een bepaald moment zat ik met een Georgische man, elk in een hoek van de cel, een papieren vliegtuigje heen en weer te gooien. Deze monotonie werd enkel onderbroken door het verschijnen van een nieuwe gast of door een van ons die werd opgehaald om te vertrekken.
Na wat een eeuwigheid leek, werd ik opgeroepen. Een snelle ‘good luck’ en handen schudden met de nog aanwezige lotgenoten en ik was weg. Ik keek op mijn gsm en zag dat het na middernacht was. Begeleid door twee spierbundels werd ik in een busje terug naar de luchthaven gebracht. Mijn rugzakken werden er grondig onderzocht en ik werd herhaaldelijk gefouilleerd. De spierbundels probeerden erachter te komen waarom ik geweigerd was. ‘Ben je moslim?’, was de enige vraag die ze konden bedenken. Toen ik ze uitlegde dat ik gedoopt was en heel mijn leven op een katholieke school en universiteit had gezeten, verstonden ze al helemaal niet meer waarom ik werd teruggestuurd. Nadien werd ik wederom in een zaal geplaatst in afwachting van mijn vlucht.
De wachtzaal zat even vol als de dag voordien met geweigerde mensen of mensen die wachtten op hun ondervraging. In 2018 werden een record van 19.000 mensen de toegang tot Israel geweigerd, om maar iets te zeggen. Naast mij zaten drie jongeren van Pakistaanse afkomst uit Londen. Ze waren verbaasd toen ik vertelde dat ik geweigerd was. ‘Ben je moslim’, vroegen ze. Ik wees ze op mijn Arabische achternaam. ‘Dat is nog erger’, antwoordden ze, ‘je bent geen moslim maar je wordt er wel op afgerekend’. Ik wenste ze succes en werd iets voor 4 uur ‘s ochtends opgehaald.
Ik werd verzocht te wachten aan de gate waar iemand me zou komen ophalen. De man kwam een uur later, nadat hij een hele groep Russen had afgezet bij hun gedwongen terugvlucht. Mijn paspoort werd aan de piloot van het vliegtuig overhandigd en ik mocht eindelijk vertrekken. Om 17u die dag kwam ik thuis. Na 36 uur onderweg te zijn, was ik terug waar ik begonnen was, thuis in België.
‘Het was een ervaring’, antwoord ik als mensen me vragen naar mijn reis. Het was een ervaring om in een gesloten centrum te zitten, al was het maar voor ongeveer acht uur. Het was een ervaring om me te voelen als staatsvijand van Israel, al was het maar voor een dag.
Ik was vertrokken met de beste bedoelingen en keerde terug met de boodschap dat dit door Israel verboden was in Palestina: werken met Palestijnse jongeren, hen afleiding proberen bieden van de moeilijke en stressvolle omstandigheden waarin ze leven, is een brug te ver voor het “democratisch baken” van het Midden-Oosten.
Ik keerde terug naar mijn thuis, datgene wat de Palestijnen al jaren steeds openlijker door Israël wordt afgenomen onder het toezien oog van de internationale gemeenschap. De hele ervaring gaf me een beperkte inkijk in de onderdrukking door Israel van alles wat nog maar riekt naar een pro-Palestijnse of Israel-kritische stem. Anderzijds was het voor mij vooral een demonstratie van de hypocriete houding van de EU in het Israelisch-Palestijns conflict. Het is toekijken, maar niets ondernemen. Het is vrijwilligers sturen naar een Europees project waar ze over moeten liegen om binnen te geraken.